|
|
PARADIJSGEDICHTEN
HET PARADIJS
Door de Nederlandse schilder TINUS VAN DOORN 1905-1940
|
----------------------------------------------------------------------------------------------
|
PARADIJSGEDICHTEN
Als christen mag je geloven dat je gestorven geliefde in de hemel is. Dat is een onvoorstelbare troost en ontroering Hoe moeten we ons dat voorstellen?
Onze Heiland wijst ons ook hierin de weg. Wanneer de moordenaar aan het kruis in Lucas 23 vraagt of de Heiland aan hem wil denken als Hij in zijn koninkrijk is gekomen, antwoordt Hij: "Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn." Wat een antwoord!
Opeens springt daar een onverwacht vergezicht open. Driedimensionaal: naar verleden, naar heden en naar de toekomst.
Naar het paradijs waar Adam en Eva in hadden geleefd (verleden);
naar het paradijs waar de zielen van de overleden rechtvaardigen verblijven ('heden').
naar het paradijs aan het einde van de tijd (toekomst).
Met zijn woorden belooft onze Meester de misdadiger dat hij vandaag nog in het paradijs, de plaats van de rechtvaardigen, zal zijn.
Bijzonder in dit verband is dat Jezus hem toezegt dat hij met hem in het paradijs zal zijn.
Dit past precies bij de vroegchristelijke opvatting dat de gelovigen na hun dood met Christus zullen zijn. Denk aan wat Paulus zegt in Fil. 1:23 :
ik verlang ernaar te sterven en bij Christus te zijn, want dat is het allerbeste.
De gestorven gelovigen bevinden zich in dezelfde heerlijke situatie als Adam en Eva voor de zondeval of de hele kerk na de wederkomst.
Zo loopt er een lijn van het paradijs van het begin naar de nieuwe hemelaarde straks.
De brief aan de gemeente van Efeze in Openbaring 2 eindigt: 'Wie overwint zal ik laten eten van de levensboom die in Gods paradijs staat.'
Vooral sinds mijn geliefde vrouw Marjoke in 2001 is gestorven ben ik vaak met dit vooruitzicht bezig.
Ik vraag me steeds af: hoe moet ik me die paradijselijke toestand van de gestorven gelovigen voorstellen?
Daarover raak je niet uitgedacht.
Ik heb besloten een nieuw hoofdstuk te openen met verzen die te maken hebben
met het Paradijs in verleden heden en toekomst.
Al wordt het maar een handvol.
1 december Anno Domini 2010.
Gert Slings
--------------
Index
001 MET MIJ IN HET PARADIJS---Gert Slings
002 DE ZALIGEN---Willem de Mérode
003 HEMELVAART---Aart van der Leeuw
004 JERUZALEM, MIJN VADERSTAD---Willem Barnard
005 OP AARDE WAS---Guido Gezelle
006 DE AKKER---Anton van Wilderode
--------------------------------------------
MET MIJ IN HET PARADIJS
Toen de moordenaar aan het kruis
aan Jezus om ontferming vroeg,
was zijn antwoord niet:
Ik zal eens zien wat Ik Boven voor je kan doen.
Of: Ik zet je op de wachtlijst.
Of: achter aansluiten.
Niets daarvan.
Heden met mij in het Paradijs,
klinkt het.
Dat verzin je toch niet.
In de ure des doods zo'n antwoord
van de Heiland der wereld.
Paradijs: vrede, harmonie, rust
bijen, bloemen, Bach.
En dan ook nog Heden.
Niet straks, morgen of we zien wel wanneer.
Nee, heden, nu, direct, gelijk.
Waar is mijn gestorven geliefde?
Met Jezus in het paradijs.
Wat een geluk!
Zo samen met alle heiligen
op weg naar de Grote Dag.
Gert Slings
Kort commentaar:
Zie de Inleiding bij dit hoofdstuk.
--------------------------------------------
DE ZALIGEN
De gele rozen lichten langs 't terras.
In diepe stoelen liggen zij te rusten,
de zaligen, die elkaar gelukkig kusten,
de toekomstlozen; heel hun leven was
een dringen naar de voorgeweten uren,
waar alles eensklaps in vergeten is;
't verwaait, nadat het stukgereten is,
hun oud bestaan; en nooit kan iets meer duren
naast dit verzonken zijn, dit niet meer wezen
deze gevaarlijk stille eeuwigheid,
dit weggevaagd zijn en terust geleid,
waaruit zij langzaam, stil en moe verrezen.
De regen, een grijs kraalgordijn, een poos
zacht tikkelend, laat door zijn lauwe kieren
hen 't paradijs nog zien met zijn revieren,
achter de vlammen van de gele roos.
Willem de Mérode
Uit: Kaleidoscoop 1938
Kort commentaar:
Een lastig vers.
Gaat het hier over mensen in het eeuwige leven?
Je zou het bijna wel zeggen.
Allerlei woorden wijzen in die richting:
toekomstlozen; alles eensklaps vergeten;
hun oud bestaan stukgereten enz.
Toch zet de laatste strofe weer vraagtekens:
ze zien het paradijs door een kier.
Dus toch niet echt.
Heeft u in de vakantie wel eens heerlijk in zo'n ligstoel in de zon liggen soezelen?
En dan ook nog in een toestand van verliefdheid?
Dan ben je als de zaligen in dit vers.
Het zijn mensen in een toestand van diep geluk.
Ze liggen in diepe stoelen en ze hebben elkaar gelukkig gekust. Heerlijk.
Ze ervaren dat in het hier en nu.
Ze zijn niet bezig met het verleden of hun toekomst.
Alleen het genieten nu telt.
Uit deze gevaarlijk stille eeuwigheid verrijzen zij.
Ze zien en horen de regen. En door het grijze kralengordijn van de regen zien ze nog iets van het paradijs,
met zijn waterlandschap,
begrensd door vlammen van de gele rozen.
Het is een bijzonder vers, omdat je niet zo vaak
een toestand van gelukzaligheid tegenkomt die zo schitterend beschreven wordt.
Je kunt zeggen: je krijgt hier een voorsmaak van het eeuwige leven straks.
--------------------------------------------
HEMELVAART
Als ik beklim de zilvren treden,
Langzaam , en de aarde diep beneden,
Een klein insekt in avondglans,
De vonk doet spranklen van zijn dans,
Laat mij dan in mijn armen dragen
De zacht gepelsde, die behagen
Zelfs in de schim zijns meesters vindt,
Warm aan zijn borst zich vleit, en spint;
En dat de hond, wild als een jongen,
over de heemlen aangesprongen,
Blaffend met meteoren vecht,
En kwispelend ze aan m'n voeten legt;
Het milde rund laat met mij komen,
Het is misschien wat log voor dromen,
Ik denk, dat het toch ongevraagd
Zijn uier naar de melkweg draagt;
Dat ook de krekel, op wiens zingen
Ik vaak tot voor de troon mocht dringen,
Nu ik nog nader ben bij Hem,
Mij overweldige met zijn stem;
Laat dan de valk, die zonder vrezen
Tot in het hart der zon kan lezen,
De vleugelen uit elkander slaan,
Zodat de deuren opengaan,
En ik tezaam met mijn geleide,
Op een bebloemde lenteweide,
Een door de wind gebogen vlam,
Zal nederknielen voor het Lam.
Aart van der Leeuw
Uit HET AARDSCHE PARADIJS, 1927
Kort commentaar:
Dit vers is een bede.
Hij wil graag op weg naar de hemel omringd zijn door dieren.
Z'n poes en hond, een rund, een krekel en een valk.
Die vormen zijn geleide.
Op een als een vlam gekleurde lenteweide zal hij dan samen met de dieren neerknielen.
Een heerlijk onbekommerd vers.
--------------------------------------------
JERUZALEM, MIJN VADERSTAD
1.
Jeruzalem, mijn vaderstad,
mijn moederhuis, wanneer
zal ik u zien zoals ge zijt,
de bruid van onze Heer?
2.
Daar is geen pijn en geen verdriet,
geen afgunst en geen nijd,
en angst en armoe zijn er niet
maar altijd vrolijkheid.
3.
Daar is geen zon, daar is geen maan,
geen mist, geen duisternis,
maar 't licht komt van de troon vandaan
waar de Messias is.
4.
En zeker is geen ziekte daar,
geen ongeluk, geen dood,
geen boze duivel, geen gevaar
en geen gebrek aan brood.
5.
God geve mij, Jeruzalem,
dat ik eens op een dag
een pelgrim aan uw poorten ben
en dat ik binnen mag.
6.
Daar zijn de muren transparant,
de deuren parelmoer,
de sterke plaatsen diamant,
zilver en goud de vloer.
7.
De huizen zijn er van ivoor
met vensters van kristal,
o mocht ik maar die deuren door,
dan wist ik alles al!
8.
De heiligen staan in het licht
en kijken honderd uit
van aangezicht tot aangezicht
met God en met zijn bruid.
9.
Jeruzalem, die grote stad,
mijn God was ik er maar
op 't vrolijk heilig huwelijk
een van de gasten daar.
10.
Want hiér is alle zoet vermengd
met gal en bitterheid,
geluk wordt altijd weer gekrenkt,
hoe nijpen schuld en spijt!
11.
Maar daár is leven een en al
verrukking en plezier
en duizend jaren zijn er als
de dag van gistren hier.
12.
De stroom des levens vloeit maar aan,
de straten in en uit
waarlangs de hoge bomen staan,
het groene levenskruid.
13.
De engelen zitten op een rij
als vogels in een boom,
de vreugde gaat er nooit voorbij,
het is als in een droom.
14.
Daar groeit het graan, daar rijpt de wijn
voor iedereen te geef
als nectar en als ambrozijn
waarvan men eeuwig leeft.
15.
David is daar met harp en al,
koormeester van de stad,
Maria, denkend aan de stal,
zingt het magnificat;
16.
Simeon heft zijn lofzang aan,
Mirjam en Hanna zijn
bij alle vrolijkheid vooraan
met trom en tambourijn.
17.
Te Deum zingt Ambrosius
en alle vaders mee,
Johannes en Gregorius,
zingen laudamus te.
18.
En Luther zingt er als een zwaan
en Bach, de grote Bach,
die mag de maat der englen slaan
de lieve lange dag.
19.
De negers met hun loftrompet,
de joden met hun ster,
wie arm is, achteropgezet,
de vromen van oudsher,
20.
van alle kanten komen zij
de lange lanen door,
het is een eindeloze rij,
de kinderen gaan voor.
21.
Jeruzalem, mijn vaderhuis,
mijn moederstad, wanneer
zal ik u zien? Wij zijn op reis
naar u en naar de Heer!
W. Barnard (naar 16de-eeuws voorbeeld)
Gezang 265 Liedboek voor de Kerken
Kort commentaar:
Dit lied treft mij, elke keer als we het zingen of hardop lezen.
De dichter geeft zijn fantasie over de nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem vrij spel
en gebruikt daarbij talloze bijbelse elementen.
Het verrassende vind ik ondermeer dat hij de grote Bach
een plaats toedicht in het grote bruiloftsfeest.
--------------------------------------------
OP AARDE WAS
Op aarde was als ijdel glas de blijdschap licht te schenden. Maar eenmaal kan de vreugde van de Bruiloft nimmer enden.
Guido Gezelle
Kort commentaar:
Op de grafsteen van Marjoke staat de bovenstaande tekst van Guido Gezelle.
Je ziet de tegenstelling tussen het leven hier op aarde en de vreugde van de bruiloft van het Lam.
Tussen het ijdele, broze en kwestbare glas, en de eeuwige bruiloftsvreugde op de nieuwe hemelaarde.
Het kan ook gezongen worden op de wijs van 'Ja amen ja, op Golgotha, stierf Hij voor onze zonden.'
Het was oospronkelijk een bidprentje.
Het is door K.Schilder enigszins aangepast tot wat het nu is: een juweeltje.
--------------------------------------------
DE AKKER
Ik zal die zondagmiddag met mijn vader
op wandel door het land niet licht vergeten
al is het vijftig jaar en méér geleden,
zo dicht bij hem als bijna nooit meer later.
Wij kwamen bij een akkerstuk, door bossen
die aan vier kanten stonden, ingesloten, -
door varens een verwoestend spoor gestoten
dan verend verder over vedermossen.
Wij vonden er een hof. Het hoge koren
met ritselingen rijpgestookt van boven
stond in de palle juli onbewogen
tegen mijn open ogen en mijn oren.
Ik zág niets anders, hóórde niets dan droge
verdorde zoemgeluiden van insecten
onzichtbaar kevertjes en rode plekken
papavers door veel bijen aangevlogen.
Een wereld die bestond en aan den lijve
ervaarbaar vaderlijk, een nieuwe aarde
met ademing en aanvangen van klaarte
waarin ik wilde blijven en verblijven.
Anton van Wilderode
Uit: Daar is maar één land dat mijn land kan zijn
Tielt Lannoo 1983
Kort commentaar:
Een fijnzinnig vers vol herinneringen.
We stuiten ook op 'een nieuwe aarde'.
Zo gaat dat met fijne herinneringen, ze wijzen ook vooruit.
Iemand schreef: Zo is het paradijs misschien.
Daaraan moest ik even denken.
Dit vers raakt me heel persoonlijk.
Ik zie me als kind nog met m'n vader wandelen
terwijl hij me inwijdde in de geheimen
van Gods wonderbaarlijke schepping.
--------------------------------------------
| | | |