BIJBELVERTALINGEN





DE RIJMBIJBEL






BIJBELVERTALINGEN (in concept)




Een van mijn zeer gewaardeerde leermeesters is prof. dr. C.C. de Bruin. Hij was gespecialiseerd in middelnederlandse bijbelvertalingen. Zijn belangstelling beperkte zich niet tot de Middeleeuwen. In De Statenbijbel en zijn voorgangers (1937), een boek dat hem landelijke bekendheid gaf, besprak hij ook de vroeg-reformatorische vertalingen. Ik ben verschillende keren bij De Bruin op bezoek geweest voor een promotie-onderzoek. Hij had voor mij gedacht een studie over vroeg-middeleeuwse vertalingen van Hooglied. Daarvoor moest ik me middeleeuws latijn eigen maken. Voor mijn privé-omstandigheden was dit allemaal teveel en te druk. Tot ons beider teleurstelling heb ik mijn promotie-onderzoek niet kunnen oppakken. De contacten met de hartelijke De Bruin zijn voor mij onvergetelijk. De nu volgende bijbelbesprekingen zijn zonder C.C. de Bruin ondenkbaar.



Cornelis Cebus de Bruin (1905-1988)




Als medewerker aan de website bijbel en cultuur heb ik me verdiept onder andere in bijbelvertalingen door de eeuwen heen. Daarvan vindt u hieronder een aantal besprekingen. Jammergenoeg is deze fraaie website overgenomen door het Nederlands Bijbelgenootschap en van het wereldwijdweb gehaald. Het waarom is me nooit duidelijk geworden.

Ik begin de besprekingen met een korte introductie, gevolgd door een meer uitvoerige bespreking. Ik hoop dat dit hoofdstuk een bijdrage levert aan de kennis van de bijbelvertalingen uit onze vaderlandse geschiedenis.



--------------




Index



001 DE RIJMBIJBEL uit 1271---Jacob van Maerlant uit Damme

002 HET LUIKSE DIATESSARON uit 1280---Willem van Affligem uit St.Truiden

003 DE HISTORIEBIJBEL uit 1360---Petrus Naghel uit Herne

004 HET NIEUWE TESTAMENT uit 1399---Johan Scutken uit Deventer

005 DE UTRECHTSE HISTORIEBIJBEL uit 1430---Monnik uit Utrecht

006 DE DELFTSE BIJBEL uit 1477---Petrus Naghel uit Herne

007 EVANGELIËNHARMONIE uit 1537---Willem van Branteghem uit Aalst








DE RIJMBIJBEL VAN JACOB VAN MAERLANT UIT 1271





DE RIJMBIJBEL




Korte samenvatting Rijmbijbel
Een van de eerste vertalingen van de bijbel was de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant 1271. Deze omvat het Oude Testament en de evangeliën, vermengd met vreemde verhalen en verklaringen. Het boek was op rijm gesteld opdat mensen, die niet konden lezen het gemakkelijker zouden onthouden. Er staan 27 000 verzen (versregels) in. Gevolgd door Die Wrake van Jherusalem, een overzicht van de Joodse Oorlogen van Flavius Josephus; bijna 8000 verzen.

De geestelijkheid nam Maerlant dit werk in de moedertaal kwalijk, omdat hij de gewone burgers die niet in een klooster leefden van de geheimen van de bijbel op de hoogte bracht.

Verdere informatie over de Rijmbijbel

De Rijmbijbel van Jacob van Maerlant verscheen in 1271, lang voor uitvinding van boekdrukkunst (1450). Er bestond nog geen bijbel in de volkstaal. Hoogstens bestonden er bijbelfragmenten uit de psalmen en de evangeliën in gebedenboeken. Dus de niet-geletterde man of vrouw kon niet dagelijks in de bijbel lezen, laat staan aan bijbelstudie doen.




De geschiedenis van David en Goliad.



Als je de bijbel wilde lezen, moest je latijn kennen. Dat was de taal van de geleerden en de geestelijken. Je moest bij een klooster in de buurt aankloppen. Elk convent had wel een latijnse bijbel in huis. In de kloosters werd over het algemeen veel aan bijbelstudie gedaan. Men boog zich niet over de kale bijbel, zoals wij die hebben, maar over dikke handschriften die voorzien waren van talrijke verklarende aantekeningen tussen de regels en aan de kantlijn. De bijbel bestond uit enorme bijbelfolianten in handschrift, verscheidene delen groot, waarin de eigenlijke bijbeltekst in forse letter maar een klein gedeelte van de bladzijde beslaat, omringd door een massa klein geschreven verklaringen.

Er verschenen geleerde commentaren die de kloosterling de weg moesten wijzen bij de het lezen van de bijbel. Bijbelstudie gold voor de meerontwikkelde geestelijken als een ongeschreven wet. Sinds 1215 moesten volgens het besluit van het concilie van Rome, klerken en priesters aan aartsbisschoppelijke kapittelscholen zich speciaal bekwamen in de bijbel om bij de bestrijding van de toen krachtig opkomende ketterij goed beslagen ten ijs te komen.

Eén van de bekendste commentaren was de Historia Scolastica van Petrus Comestor (= boekenverslinder). Hij was een van de beroemdste theologen van de middeleeuwen, die zijn bijnaam dankt aan zijn belezenheid en productiviteit. Hij was rond 1175 kanselier van de Notre Dame van Parijs. De historische bijbelboeken zijn met behulp van Hieronymus en Augustinus voorzien van woordverklaringen en toegelicht met veel legendarische en apocryfe stof, die voor het merendeel geput is uit de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus. Hij schreef zijn boek ten behoeve van zijn studenten. Hij vermengde de inhoud van de historische boeken van de bijbel met allerlei teksten die bijbelpassages uitlegden en aanvulden. Deze combinatie van navertelling en exegese, gelardeerd met etymologische, geografische en historische wetenswaardigheden, leverde een studieboek op dat eeuwenlang in gebruik bleef.

Al spoedig werd dat werk het gewone handboek van de bijbelsche geschiedenis voor de studenten in de theologie, maar ook voor onderwijs in klooster- en kapittelscholen, voor prekende bedelmonniken en dorpsgeestelijken.

De grote betekenis van de Historia Scolastica blijkt uit het feit dat de orde van de Dominicanen van haar leden die aan de universiteit gingen studeren, eiste, dat ze voorzien waren van drie boeken: natuurlijk in de eerste plaats de bijbel, dan de Historia Scholastica van Petrus Comestor en tenslotte nog een samenvatting van de middeleeuwse theologie van Petrus Lombardus.

Waarom deze aandacht voor Peter Lombardus (Peter de Eter) met zijn Historia Scolastica?
De Rijmbijbel van Jacob van Maerlant is een vrije bewerking van de Historia Scolastica. Van Maerlant berijmde de tekst, opdat mensen, die niet konden lezen het gemakkelijker zouden onthouden.

Uit het aantal bewaarde handschriften en fragmenten, kunnen we afleiden dat de Rijmbijbel veel succes heeft gehad. Bijna een eeuw lang was het een van de weinige boeken, waaruit tijdgenoten van Jacob van Maerlant, die het latijn niet machtig waren, de geschiedenis van het Oude Testament en de evangeliën konden leren kennen.

Van Maerlant heeft de Rijmbijbel aan het eind van zijn leven geschreven. Zijn opzet was, zijn lezers 'reyne dachcortinge ende daertoe ware leringe' te geven. Hij vergelijkt zijn werk met een noot, hard van buiten, maar 'al die soetheit esser binnen'. Men vindt er geen fabels en verzinsels, 'maer vraye rijm ende ware wort.'

Het werk bedraagt 27102 verzen, maar toen het voltooid was, voegde Maerlant er op verzoek van een ongenoemde vriend nog 7790 verzen bij. Die zijn bekend onder de afzonderlijke titel Die Wrake van Jherusalem, Daarin behandelde hij de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, die hij beschouwt als straf voor Jezus' kruisiging door de Joden. De Rijmbijbel met de Wrake is, volgens Maerlant's mededeeling aan het slot, voltooid op de 25ste Maart 1271.





Zo ziet een bladzij er uit



De Rijmbijbel werd hem door sommige geestelijken niet in dank afgenomen. Ze verweten hem, 'dat hi leeken weten dede uter Biblen die heimelichede,' zoals hij zelf vertelt.

De traditie wil dat Maerlant door de geestelijkheid bestraffend is toegesproken, omdat hij Latijnse werken met een godsdienstige strekking in de volkstaal voor leken bereikbaar heeft gemaakt. Het is twijfelachtig of dit naar aanleiding van de Rijmbijbel is gebeurd. De opdrachtgever is onbekend.







--------------------------------------------



Het Luikse Diatessaron van 1280


Korte samenvatting

De grondtekst van bijna alle middeleeuwse vertalingen was de latijnse Vulgata. Een complete bijbelvertaling is in de Middeleeuwen niet tot stand gekomen. Er zijn gedeeltelijke vertalingen. Gedurende de Middeleeuwen zijn tal van Evangeliënharmoniën in omloop geweest, zowel in het latijn als in de volkstaal. Daaronder verstaat men een harmonische samenvoeging van de inhoud van de vier evangeliën. Als in een mozaïek zijn in een leven van Jezus de hoofdzaken van de vier evangeliën in elkaar gepast tot één geheel. Zo'n samenvoeging van de evangeliën wordt ook wel een diatessaron genoemd. De tekst bestaat uit 245 hoofdstukken en is een doorlopende vertelling van het leven van Jezus, vanaf zijn geboorte tot en met zijn dood, opstanding en hemelvaart.

Verdere informatie over Het Luikse Diatessaron

De oudste Middelnederlandse vertaling is Het Leven van Jezus. Dit is een bewerking van een Latijnse evangeliënharmonie die teruggaat op het Diatessaron van Tatianus. Deze verdietsing (vertaling in het middelnederlands), gemaakt ca. 1280, is een onovertroffen kunstwerk te midden van veel middelmatige vertalingen. Ze stamt waarschijnlijk uit de kring van Willem van Afflighem, abt van het klooster St.Truiden in Limburg. Uit het eind van de 13de, begin 14de eeuw dateren Middelnederlandse bewerkingen van de Psalmen en de Brieven en Evangeliën, afkomstig uit Vlaanderen en Brabant. Al deze teksten zijn op vrij grote schaal verbreid, zowel in de Nederlanden als in het Duitse Rijngebied. Gebruikers waren kloosterlingen en gegoede burgers.

Het Limburgse Leven van Jezus is niet alleen een uiterst zeldzame tekst - er is maar één handschrift van bewaard gebleven - , het is ook nog eens prachtig geschreven. Er is een bijbelvertaler aan het werk geweest die met een groot gemak en souplesse dat 13de eeuwse Middelnederlands hanteert. Als schrijver wordt Willem van Affligem genoemd. Hij is van 1277 tot aan zijn dood abt van het Benedictijnenklooster te St.Truyen in West-Limburg geweest. C.C.de Bruin heeft uitvoerige studie naar dit Diatessaron gedaan. Ik ben hem schatplichtig.

Zoals ik al zei: we bezitten uit de Middeleeuwen geen complete bijbelvertaling. Er zijn alleen gedeeltelijke vertalingen bekend zoals de Evangeliënharmoniën. In een Leven van Jezus zijn de hoofdzaken van de vier evangeliën in elkaar gepast tot één geheel. Het diatessaron maakt het voor de beginnende bijbellezers makkelijker om het leven van Jezus in de Evangeliën tot zich te nemen. Het is begrijpelijk dat men geprobeerd heeft er één gecomponeerd verhaal van te maken, een diatessaron. De bouw van de middeleeuwse evangelieharmonieën is vrijwel gelijk. De grondslag was dus gelegd door Tatianus (150 na Chr.).Van hem is de klassieke oervorm van de Evangeliënharmonie afkomstig. Hij was geboren in Syrië, werd Grieks opgevoed, werd christen door het optreden van de martelaar Justinus. Toen hij ongeveer 50 was ging hij terug naar zijn vaderland om daar het Evangelie te verkondigen. Daartoe heeft hij in het Oud-Syrisch een Leven van Jezus samengesteld, dat hij diatessaron noemde, een Griekse naam, die 'door vier heen' betekent.

Het Diatessaron van Tatianus heeft in de Syrische kerk en maar ook daarbuiten grote invloed gehad. Een tijdlang is het in de Syrische gemeenten zelfs in kerkelijk gebruik geweest. Doordat Tatianus van gnostische ketterij werd verdacht werden alle handschriften die men van zijn Diatessaron kon opsporen, verbrand. Het gevolg is geweest dat er geen exemplaar van over is. Hoe men ook zocht, men kon geen handschrift met de Oud-Syrische tekst of Latijnse tekst van het Diatessaron op het spoor komen. Het was de Nederlandse geleerde D. Plooy die in een fascinerend wetenschappelijk avontuur tot de opzienbarende ontdekking kwam dat het zogenaamde Limburgse Leven van Jezus de lang gezochte tekst bevatte. Het bevindt zich in de Luikse universiteitsbibliotheek.

Willem van Affligem was geestelijk verwant met de mystieke begijnenbeweging die in zijn dagen in Limburg en Brabant bloeide. In en voor deze kring van begijnen is een rijke godsdienstige letterkunde in de volkstaal ontstaan. Mystieke ervaringen en visioenen werden door begenadigde vrouwen te boek gesteld, zoals Hadewijch en Beatrijs van Nazareth. In mystieke sermoenen die wellicht van zijn hand zijn, verwerkte Willem van Affligem gedeelten van het werk van Hadewijch en Beatrijs van Nazareth.Voor de kring van deze vrouwen heeft deze abt van St.Truyen het leven van Jezus in de landstaal bewerkt. Voor hen heeft hij het Diatessaron van Tatianus in prachtig Middelnederlands Nederland vertaald. Bij hen leefde de behoefte om hun Bruidegom te volgen door onmiddellijk te putten uit de bron zelf van alle geestelijk leven: de Bijbel.




Een pagina uit het Luikse Diatessaron met de hoofdstukken





Er is bijna geen Europese taal met zoveel bijbelvertalingen als het Nederlands. Frits van Oostrom geeft daarvoor de volgende verklaring in Stemmen op schrift, geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300, uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2013. Onze taal was betrekkelijk onbelangrijk, zeker vergeleken met het Frans. Verder lagen onze Nederlanden ver van een centraal gezag met een paus en kardinalen. Het was toch maar een uithoek van Europa. Tenslotte ontbrak het ons aan een universiteit met al haar gezag en uitstraling. Geen koning, geen kardinaal, geen universiteit die erop toezagen, wat mocht en niet mocht. Op die veilige afstand en in dat marginale taaltje bestond een vrijheid waarin een bijbelvertaling in de volkstaal kon ontstaan. Allemaal naast een officieel goedgekeurde Latijnse bijbel, de Vulgaat.

Het Limburgse Leven Jezus is niet alleen een uiterst zeldzame tekst, het is ook nog eens prachtig geschreven. Er is een bijbelvertaler aan het werk geweest die met een groot gemak en souplesse dat 13de eeuwse Middelnederlands hanteert. Als schrijver wordt Willem van Affligem genoemd. Hij is van 1277 tot aan zijn dood abt van het Benedictijnenklooster te St.Truyen in West-Limburg is geweest. Hij zou het geschreven hebben voor de begijnenbeweging die in zijn dagen in Limburg en Brabant bloeide.

In en voor deze kring van begijnen is een rijke godsdienstige letterkunde in de volkstaal ontstaan. Mystieke ervaringen en visioenen werden door begenadigde vrouwen te boek gesteld, zoals Hadewijch en Beatrijs van Nazareth. Ziehier de achtergrond van het Limburgse Leven van Jezus. Willem van Affligem was geestelijk met deze vrome vrouwen verwant. Voor de kring van deze vrouwen heeft de abt van St.Truyen het leven van Jezus in de landstaal bewerkt. Voor hen heeft hij het Diatessaron van Tatianus in prachtig Middelnederlands Nederland vertaald. Bij hen leefde de behoefte om hun Bruidegom te volgen door onmiddellijk te putten uit de bron zelf van alle geestelijk leven: de Bijbel.

Voorwoord vertaald door dr. Kersbergen

1. Ik groet allen, die dit zullen lezen en hooren lezen in onzen Heer Jesus
Christus en ik vraag hun dat ze bidden voor mij. 2. Eenigen tijd geleden vroeg
mij een van mijn beste vrienden, of ik het evangelie uit het Latijn in het Dietsch
wilde overzetten en uit den tekst van de vier Evangelisten ééne schoone historie
wilde maken van het wezen en het leven onzes Heeren Jesus Christus, dat hij
op aarde geleid heeft, van af den tijd dat hij van de Heilige Maagd, Onze Vrouwe,
Sinte Maria werd ontvangen en geboren, tot op den tijd dat hij zijn Heiligen
Geest zond over zijn leerlingen om in hen te blijven en met hen te zijn. 3. Dit
verzoek ontving ik met vreugde, omdat ik mijn vriend, die er sterk op aandrong,
bijzonder genegen was, en omdat ik de hoop opvatte, dat zij, die het lezen en
hooren zouden, er baat bij zouden vinden en dat zij voor mij tot onzen Heer
zouden bidden. 4. Maar dat moet ik allen zeggen, die het ondernemen dit te
lezen, dat het veel moeite in heeft gehad; want het blijkt dat de vier Evangelisten,
niet op alle plaatsen precies overeenstemmen. 5. En wat de één beschrijft,
beschrijft de ander soms niet. 6. Somtijds stemmen ze alle vier overeen:
Johannes, Mattheus, Lucas en Marcus. 7. Nu eens stemmen deze drie overeen:
Mattheus, Marcus en Lucas. Dan weer deze drie: Mattheus, Lucas en Johannes. En
soms ook deze drie: Mattheus, Marcus en Johannes. Nu eens deze twee: Mattheus en Marcus.
Dan weer deze twee: Mattheus en Lucas. En soms ook deze
twee: Mattheus en Johannes. Of wel: Lucas en Marcus. Of: Lucas en Johannes.
8. Soms beschrijft ook één alleen iets, waar de andere drie niets van beschrijven.
9. En hierom zeg ik, dat het een moeilijk werk, is, om tusschen de niet overeenstemmende plaatsen,
die de Evangelisten blijken te hebben, door: uit alle evangeliën
een aaneengeschakeld en historisch levensverhaal van het gezegende
wezen van Jesus Christus bijeen te zoeken, samen te voegen en in elkaar te
zetten.



Luikse Diatessaron in DBNL.

Het Luiks Diatessaron in Wikipedia.

Het Luiks Diatessaron in Wikiwand.

Het Luiks Diatessaron vertaald door Geertruida Catharina van Kersbergen 1934.






--------------------------------------------



De historiebijbel van 1360 van Petrus Naghel


Korte samenvatting

Een Historiebijbel bevat, zoals de naam al zegt, historiche stof uit het Oude en Nieuwe Testament. Dus alleen verhalen, geen liederen, geen profetieën, geen wetten.

Verdere informatie over de Historiebijbel van 1360

Uit de Middeleeuwen is geen complete Nederlandse bijbel bekend. De meest volledige bijbel is de Eerste Historiebijbel van 1360. Als een lezer uit onze tijd die Historiebijbel doorbladert, ziet hij, dat het begrip 'bijbel' voor de Middeleeuwer een andere inhoud had dan voor ons.

Een historiebijbel bevat alleen historische, verhalende stof uit het Oude en Nieuwe Testament, veelal aangevuld met commentaren en apocrief materiaal. De belangrijkste bron voor de verschillende soorten Europese historiebijbels was de Historia Scholastica van Petrus Comestor. Hij was omstreeks 1175 kanselier van de Notre Dame van Parijs. Voor zijn theologiestudenten had hij de bijbel in proza naverteld. Hij voegde allerlei informatie toe aan de bijbeltekst uit niet-bijbelse bronnen. Maerlants Rijmbijbel is een vrije, berijmde bewerking van Comestors Historia Scolastica.

De historiebijbels zetten de opzet van Comestor voort in verschillende volkstalen. Ze vormen een genre dat in de West-Europa van cultuurhistorisch belang is geweest. De belangrijkste Franstalige historiebijbel was de Bible Historiale uit 1295 van Guyart Desmoulins, kapittelheer van St.-Pierre in Aire-sur-la-Lys, juist op de grens van het toenmalige Frans-Nederlandse taalgebied. Het staat vrijwel vast, gezien de vele overeenkomsten, dat de vertaler van de Eerste Historiebijbel van 1360 het werk van Desmoulins gevolgd heeft. In opzet en bouw, vooral in de plaatsen waar telkens de fragmenten uit Comestor zijn ingeschoven, lopen beide werken parallel.

Het handschrift van de Eerste Historiebijbel bestaat uit twee delen, respectievelijk uit 1360 en 1361. De vertaling is waarschijnlijk gemaakt door de kartuizer prior Petrus Naghel uit Herne (in de buurt van Brussel). Deze historiebijbel is op verzoek van zijn Brusselse vriend Jan Tay in de landstaal bewerkt. Als het werk stokte, moedigde Tay hem aan de Heilige Schrift "al uut" te vertalen. Hij schreef eenvoudig, natuurlijk Nederlands. Zijn theologische scholing, zijn kennis van het Latijn en zijn beheersing van de moedertaal, kwamen hem goed van pas bij het vertalen de Historiebijbel.

Zijn er redenen waarom de monnik van Herne zich gezet heeft tot het niet geringe werk van de bijbelvertaling? Het meest werd hij hiertoe aangespoord door het gemis aan een christelijke levenswandel bij zijn collega's en tijdgenoten. De beschrijving die hij daarvan geeft in de proloog van zijn Historiebijbel is niet bepaald opwekkend. Veel geestelijken geven het slechte voorbeeld aan het volk door hun goddeloze levenswandel.

Want selc pape es blidere als hi onsalic wijf te sinen wille bringen mach, dan ochte hi hondert sielen behouden mochte. (Want menig priester is blijer als hij zich kan uitleven met een verdorven vrouw dan als hij honderd zielen redding kan bezorgen)

In de eerste plaats schreef hij zijn bijbel voor de leken. Het is dus een echte lekebijbel. Hij hoopt dan ook dat de leken zijn bijbel zullen lezen in plaats van zich te bezig te houden met goddeloos vermaak. Hij wilde door zijn vertaalwerk ongeletterde leken "verporren" tot grotere "devocie". Hierdoor is hij een voorloper geworden van de spoedig na hem opbloeiende Moderne Devotie in de IJsselstreek.

Zijn vertaalwerk ondervond tegenstand vanuit de Kerk, vooral in de zuidelijke Nederlanden. In de prologen verdedigt de vertaler zich tegen de beschuldigingen van sommige geestelijken uit zijn tijd, die tegen het vertalen van de Bijbel in de landstaal gekant waren. Het gevolg was dat de bekendheid ervan hoofdzakelijk beperkt bleef tot de onmiddellijke omgeving van de schrijver en de sfeer van de Brabantse mystiek. Langs deze weg is zijn werk in de Noordelijke Nederlanden terecht gekomen, waar het in de vijftiende eeuw onder invloed van de Moderne Devotie op grote schaal verspreid werd; er zijn zo'n vijftig handgeschreven afschriften bewaard gebleven, sommige schitterend geïllustreerd met miniaturen.

De Hernse Bijbel bestond uit twee delen. Een eerste deel werd door Naghel voltooid op 12 juni 1360:

Pentateuch-Jozua-Richteren-Ruth-1 en 2 Samuël-1 en 2 Koningen-Tobias-Ezechiël(naar Comestors Historia scholastica)-Daniël-Habakuk (naar Comestors Historia scholastica)

Het tweede deel werd voltooid op 23 juni 1361 en bevatte:

Judith-Ezra (naar Comestors Historia scholastica)-Nehemia (naar Comestors Historia scholastica)-Esther-Job-Alexander-1 en 2 Makkabeeën-Jan Hyrcanus (= 3 Makkabeeën)-Verwoesting van Jeruzalem (bewerking van de vertaling door Jacob van Maerlant van Josephus Flavius' De Bello Iudaico)-Evangeliënharmonie (bewerking van een vroegere Middelnederlandse evangeliënharmonie)-Handelingen van de Apostelen.

De kleine profeten waren niet opgenomen in de Hernse Bijbel en ook 1 en 2 Kronieken waren weggelaten. De boeken Spreuken, Prediker, Hooglied, De wijsheid van Salomo, Jezus Sirach (Ecclesiasticus), Jesaja, Jeremia, Klaagliederen en Ezechiël ontbraken eveneens in de Hernse Bijbel. Ze werden wel later door Naghel vertaald.

Informatie over Petrus Naghel.






--------------------------------------------



HET NT VAN DE MODERNE DEVOTIE DOOR JOHAN SCUTKEN (1399)

Korte samenvatting

Johan Scutken was leerling van Geert Groote en Florens Radewijns. Na een verblijf in het broeder- of fraterhuis te Deventer (1383-1387) was hij tot aan zijn dood lekebroeder in het klooster van Windesheim. Scutken werkte in de kloosterbibliotheek in Windesheim.

Rond 1400 zorgde Johan Scutken voor de eerste volledige Nederlandse vertaling van het Nieuwe Testament. Scutken heeft het gehele Nieuwe Testament zelfstandig vertaald en voorzien van vele verklaringen die hij uit het verklarende werk van de kerkvaders en theologen had verzameld.

Twaalf jaar lang las Scutken voor de lekebroeders van zijn klooster tweemaal daags onder de maaltijden een gedeelte uit de bijbel voor; de moeilijke plaatsen legde hij uit. Blijkbaar heeft hij zijn vertaling van het Nieuwe Testament in de eerste plaats voor de lekebroeders van het klooster vervaardigd.

Het werk is vooral belangrijk omdat het de meest gelezen Nederlandse bijbelvertaling van de Middeleeuwen is geworden. Ze werd ook in de Duitse grensgebieden, vooral in het Rijnland, veel gelezen. Het aantal bewaard gebleven handschriften wordt geschat op 150 à 200.

Verdere informatie over het Nieuwe Testament door Johan Scutken

Halverwege de veertiende eeuw trok Geert Groote rond als boeteprediker in Overijssel, maar ook in Amersfoort, Utrecht, Amsterdam, Gouda, Haarlem, Delft en Leiden. In zijn preken riep hij op tot boete en bekering. De bekering kon bestaan in: het verbreken door priesters van een ongeoorloofde relatie, het wegschenken van privé-bezit door monniken en het teruggeven van door woeker verkregen kapitaal.

Zijn protest was onderdeel van een breed gedragen verzet tegen misstanden in de kerk. Geert Groote (1340-1384) legde samen met zijn vriend Florens Radewijns (1350-1500) de grondslag van de Moderne Devotie. De bakermat was Deventer.

De term 'navolging van Christus' raakt de kern van de geloofsopvatting van de Devoten: een op het leven van Christus afgestemde vroomheid. Het evangelie van Christus diende de grondslag van het religieuze leven te zijn. In dit verband schreef Thomas a Kempis Navolging van Christus , het beroemdste boek van de beweging.

Opvallend in die brede opwekkingsbeweging was de plaats van de bijbel. Tot nu toe was de gangbare bijbel de latijnse Vulgaat. In Engeland vertaalde John Wicliffe (1320-1384) de bijbel in de volkstaal. In Praag en omgeving preekte Johannes Hus (1369-1415), die in navolging van Wicliffe het lezen van de bijbel door leken hoog in z'n vaandel had staan. De beweging van Geert Groote te Deventer had ook banden met die van Hus via zijn vriend Florens Radewijns, die in Praag gestudeerd had.

Geert Groote had in 1383 van de bisschop van Utrecht een preekverbod gekregen, omdat deze vond dat hij te ver ging met zijn kritiek op de kerk van Rome. Geert Groote zag zich nu genoodzaakt de leken via het geschreven woord te benaderen.

Hij schreef een getijdenboek met een groot aantal gebeden, doorvlochten met bijbelgedeelten en bijbelverzen, waaronder 54 psalmen in hun geheel en 6 gedeeltelijk, benevens enige 'lessen' uit het Oude en Nieuwe Testament. Hiermede legde Groote de grondslag voor de bijbelvertaling in de noordelijke Nederlanden.

Johan Scutken (gestorven 1423) heeft in het begin van de vijftiende eeuw voortgebouwd op de vertaalarbeid van Geert Groote en geheel in diens lijn ook de overige psalmen overgezet in het Middelnederlands.

Johan Scutken was leerling van Geert Groote en Florens Radewijns. Johan Schutken was een eenvoudige en vriendelijke klerk die werkzaam was in de kloosterbibliotheek van Windesheim. Na een verblijf in het broeder- of fraterhuis te Deventer (1383-1387) was hij tot aan zijn dood lekebroeder in het klooster van Windesheim. Scutken was als 'boecwaerder' verantwoordelijk voor de collectie middelnederlandse geschriften van de kloosterbibliotheek in Windesheim. Hij leende stichtelijke lectuur uit en hij vervaardigde eigenhandig kopieën van handschriften. Het boekenbedrijf draaide om de zogenaamde librarius, de boekenman die behalve voor de bibliotheek ook voor het schrijfwerk zorgde.

Rond 1400 zorgde Johan Scutken naast gedeelten van de Psalmen en delen van het Oude Testament, voor de eerste volledige Nederlandse vertaling van het Nieuwe Testament. Scutken heeft het gehele Nieuwe Testament zelfstandig vertaald en voorzien van vele verklaringen (glossen) die hij uit het verklarende werk van de kerkvaders en theologen had verzameld.

Twaalf jaar lang las Scutken voor de lekebroeders van zijn klooster tweemaal daags onder de maaltijden een gedeelte uit de bijbel voor; de moeilijke plaatsen legde hij uit. Blijkbaar heeft hij zijn vertaling van het Nieuwe Testament in de eerste plaats voor de lekebroeders van het klooster vervaardigd.

Het werk is vooral belangrijk omdat het de meest gelezen Nederlandse bijbelvertaling van de Middeleeuwen is geworden. Ze werd ook in de Duitse grensgebieden, vooral in het Rijnland, veel gelezen. Het aantal bewaard gebleven handschriften wordt geschat op 150 à 200.




Het Nieuwe Testament van Johan Scutken.



In 1477 gaf Gerard Leeu te Gouda het Nieuwe Testament uit in druk onder de titel 'Evangelien van den gheheelen jaer ... mitten glossen.' In de tweede druk vulde hij de tekst aan met de lezingen uit de brieven en het oude testament. Nadrukken van deze tekst volgden elkaar in rap tempo op: tot 1522 verschenen er bij verschillende drukkers 32 drukken van de tekst van Schutken, al dan niet uitgebreid met bijvoorbeeld een preek over het betreffende gedeelte.

Literatuur:
C.C. de Bruin, Middelnederlandsche vertalingen van het Nieuwe Testament (1934;
R.R. Post, The Modern Devotion. Confrontation with Reformation and Humanism. Leiden, 1968, Studies in Medieval and Reformation Thought 3;
J. Deschamps, `De verspreiding van Johan Scutkens vertaling van het Nieuwe Testament en de Oudtestamentische perikopen', in In navolging (1975);
C.C. de Bruin (ed.), Het Nieuwe Testament van de moderne devotie (1979).

Corbellini, Sabrina (2007). De Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament. Het paradijs in een kloostercel in Kwakkel, Den Hollander, Scheepsma (red) Middelnederlandse bijbelvertalingen, Hilversum Verloren.

Nog iets over Thomas a Kempis

Thomas a Kempis (1380-1471) geldt als een van de bekendste christelijke schrijvers aller tijden. Zijn hoofdwerk Imitatio Christi (Navolging van Christus) is na de bijbel het meest gedrukte en gelezen boek van de christelijke literatuur. Het is een wereldberoemd boek. Thomas a Kempis heeft veel ontleend aan het gedachtegoed van Geert Groote. Bijvoorbeeld hij waarschuwt (net als Groote) voor de onverwachte dood (memento mori). Men moet altijd bereid zijn te sterven. Ook moet men zich voorbreiden op de oordeelsdag, want men zal tegenover de Rechter zich voor zijn daden moeten verantwoorden. Verder wees Thomas op de vergankelijkheid van al het aardse. Hij verlangde van de christen dat zijn geloof tot uiting kwam in een oprechte levenswandel.

Nog iets over Geert Groote

Geert Groote overleed in 1384 aan de pest. Op zijn sterfbed gaf hij de opdracht om kloosters te stichten die de beginselen van de Moderne Devotie moesten voortzetten. In 1387 werd in Windesheim het eerste klooster ingewijd. De huidige Ned. Herv. Kerk is een van de weinige tastbare bewijzen die zijn overgebleven van het klooster. Het kerkelijk recht bepaalde dat ieder die een kloosterlijk leven wilde leiden, zich bij een bestaande orde moest aansluiten. De Devoten richtten zich juist tegen de onbijbelse praktijken in de bestaande kloosters. Daarom zochten ze naar een vorm waarmee dit gebod omzeild werd: de `gezinsgemeenschap' van vrome lieden vaak lekebroeders genoemd, zonder dat er bindende kloostergeloften werden afgelegd. Dat laatste was een doorn in het oog van in geestelijken in kloosters (m.n. dominicanen). Men trachtte de devoten in een kwaad daglicht te stellen `als vijandig aan de monniken, als anti-kloosterlijke, ja anti-clericale nieuwlichters'. Het leven in de frater- en zusterhuizen der Moderne Devoten hield het midden tussen een kloosterlijk leven en het `leven in de wereld'.


Johan Scutkens volgens J. Deschamps DE VERSPREIDING VAN JOHAN SCUTKENS VERTALING VAN: HET NIEUWE TESTAMENT EN DE OUDTESTAMENTISCHE PERIKOPEN.

Over Johan Scutkens NT Scutkens NT op Wikiwand.

Suzan Folkerts over Middelnederlandse Bijbelvertalingen.






--------------------------------------------



De Utrechtse Historiebijbel van 1430

Korte samenvatting

Met de Utrechtse Historiebijbel van 1430 worden handschriften bedoeld waarvan de inhoud gedeeltelijk ontleend is aan de Eerste Historiebijbel van 1360 en gedeeltelijk aan de vertaling van het Nieuwe Testament door Johan Scutken. Aan de bijbelvertaling van 1360 werden de geschiedkundige boeken ontleend, zowel van het Oude als het Nieuwe Testament. Daarnaast enkele verhalen uit de niet-gewijde geschiedenis, zoals koning Cyrus (Kores), Alexander de Grote en de Verwoesting van Jeruzalem. In plaats van de vier afzonderlijke evangeliën werd uit de Eerste Historiebijbel ook de evangeliënharmonie overgenomen. Voor het niet-geschiedkundige deel van het Nieuwe Testament (de brieven van de apostelen en de Openbaring van Johannes) en voor de Oud-Testamentische Perikopen is gebruik gemaakt van de vertaling van Johan Scutken van 1399.

Verdere informatie over de Utrechtse Historiebijbel van 1430

De Utrechtse Historiebijbel bestaat uit een selectie van bijbelboeken uit de Eerste Historiebijbel van 1360 en van de vertaling van Johan Scutken van 1399.

Het is niet bekend wie als eerste uit de Historiebijbel van 1360 en uit de vertaling van Johan Scutken bijbelboeken heeft samengevoegd. We moeten deze compilator zoeken in de stad Utrecht of omgeving, bijvoorbeeld onder de Utrechtse kanunniken. Het staat in elk geval vast dat hij met zijn compilatie-arbeid voorzag in een behoefte, want in de jaren tussen 1430 en 1470 zijn er tenminste 16 van de Utrechtse Historiebijbels tot stand gekomen.

Het is opvallend dat in geen van de Utrechtse Historiebijbels de vier evangeliën in de vertaling van Johan Scutken zijn opgenomen. Men gaf blijkbaar de voorkeur aan de evangeliënharmonie in de bewerking van 1360. Naar het waarom moet men gissen.

Zeker is ook dat de opdrachtgevers of eerste bezitters van enkele van deze rijk verluchte bijbels met de stad Utrecht verbonden kunnen worden. In verschillende handschriften vindt men het wapen van de stad Utrecht en daarnaast wapens van verschillende voorname Utrechtse families, zoals het geslacht Lochorst, Abcoude, Sterkenburg en Zuylen. Als opdrachtgever van de eerste compilatie komt Herman van Lochorst in aanmerking, die in 1400 deken werd van den Dom en in 1438 overleed.

Een aantal van deze handschriften, meestal sets van twee of meer delen, is rijk geïllustreerd met miniaturen. De miniaturisten zijn waarschijnlijk leken-kunstenaars in de stad Utrecht of in het Utrechtse. Het zouden min of meer zelfstandige kunstenaars geweest kunnen zijn, die bij elke afzonderlijke opdracht om een handschrift te verluchten, in steeds wisselende combinaties samenwerkten. Dat verklaart waarom aan sommige handschriften verschillende miniaturisten hebben gewerkt. Bij een aantal handschriften bevinden de miniaturen zich aan het begin van een bijbelboek. Bij andere staan de miniaturen in de tekst van de bijbelboeken. Vooral die laatste, rijk verluchte, forse handschriften vormden een kostbaar bezit.

In de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag bevindt zich de mooist geïllustreerde Historiebijbel in twee banden, die oorlogen, overstromingen en branden heeft overleefd. Het bevat niet minder dan 69 gehistorieerde initialen aan het begin van de afzonderlijke boeken en 509 kleine miniaturen in de tekst. Acht kunstenaars hebben eraan gewerkt.


Bron: Middelnederlandse Bijbelhandschriften, J.A.A.M.Biemans, Leiden 1984.


Over de Utrechtse Historiebijbel van 1430







--------------------------------------------



De Delftse Bijbel van 1477

Korte samenvatting

De Delftse Bijbel is een incunabel of wiegedruk. Zo werden de eerste gedrukte boeken genoemd uit de periode tot aan 1500, waarin de boekdrukkunst als het ware nog in de wieg lag. Dat is aan de Delftse Bijbel goed te zien; hij draagt nog diverse kenmerken van het handgeschreven boek. De pagina's bestaan uit twee kolommen, waarin aan het begin van elk nieuw hoofdstuk door een rubricator met rode inkt opschriften en hoofdletters zijn aangebracht.

De naam Delftse Bijbel heeft te maken met de drukkers: Jacob Jacobszoon van der Meer en Mauricius Yemantszoon van Middelborch. Zij hadden een drukerij in Delft.

Verdere informatie over de Delftse Bijbel van 1477

Op 10 januari 1477 vond er in de Nederlanden een cultuurhistorische gebeurtenis van formaat plaats. Op die dag - ruim twintig jaar nadat Gutenberg het tijdperk van de boekdrukkunst had ontsloten met zijn Latijnse bijbel van 1455 - verscheen het eerste gedrukte boek in de Nederlandse taal. Ook dit was een bijbel, 'gemaect te Delf in Hollant mitter hulpen Gods ende bij ons Jacob Jacobs soen ende Mauricius Yemants zoen van Middelborch ter eeren Gods ende tot stichticheit ende lerijnghe der kersten gelovighen menschen.' Officieel is zijn naam Bible in duytsche, maar meestal wordt hij kortweg 'Delftse bijbel' genoemd.




De twee kolommen van de Delftse Bijbel



De Delftse bijbel is geen complete bijbel, maar bevat alleen het Oude Testament met inbegrip van de apocriefe boeken, maar zonder de psalmen. De drukkers kozen ervoor om zo papier en geld uit te sparen, omdat de potentiële kopers naar verwachting al over een Nederlandse psalmvertaling in hun getijdenboek beschikten. Ondanks zijn beperkte inhoud bestaat de bijbel uit twee omvangrijke delen, met in totaal bijna 1300 pagina's. De bijbeltekst is een bewerking van de 'Historiebijbel van 1360', een Middelnederlandse vertaling die ruim een eeuw eerder uit het Latijn vervaardigd werd door de kartuizer Prior van het klooster Herne, niet ver van het Zoniënwoud ten zuiden van Brussel. Zijn naam is Petrus Naghel.

De druk, gedateerd op 10 januari 1477, had een oplage van ongeveer 250 exemplaren, waarvan er zo'n 61 bewaard zijn gebleven waarvan 23 in Nederland en België. Het boek werd gedrukt in folioformaat en telde ca. 1300 pagina’s.[5] Tot een tweede druk is het nooit gekomen.

Een vertaling van de bijbel in de taal van de leken werd in de middeleeuwen door hogere geestelijkheid niet erg gewaardeerd. Men was van oordeel dat de leken dat moeilijke boek niet goed konden lezen en begrijpen. De Bijbelvertaler van 1360 verdedigt zich dan ook uitgebreid tegen deze gangbare opvatting in zijn proloog, die trouwens overgenomen werd door de samensteller van de Delftse Bijbel. De eerste volledige Nederlandstalige Bijbel, inclusief het Nieuwe Testament, verscheen pas een halve eeuw later te Antwerpen in 1526 en werd uitgegeven door Jacob van Liesvelt. Bibliografische Referenties Anne Jaap van den Berg en Boukje Thijs, Uitgelezen. Bijbels en prentbijbels uit de vroegmoderne tijd, Heerenveen 2010 (pp. 10-17)

Anne Jaap van den Berg, ‘De Delftse bijbel’ in: Met Andere Woorden 25/3 (september 2006), 30-35

C.C. de Bruin, De Delftse Bijbel in het licht der historie. Inleiding bij de heruitgave A.D. 1977, Amsterdam/Alphen a.d. Rijn 1977

Delftse Bijbel op internet.






--------------------------------------------



Dat Levene ons Heeren van 1537

Korte samenvatting

Ik vond op de site van Studia Cartusiana een bestand over de Evangeliënharmonie van 1537. Dat wil ik graag laten zien. Het geeft veel informatie en is fraai geïllustreerd.

Evangeliënharmonie van 1537 Dat levene ons Heeren.

In zijn inleiding gaf Van Branteghem aan waarom dit devotieboek zo rijk is geïllustreerd:

hij was ervan overtuigd dat de mens moet leven volgens de evangeliën en wilde daarom de inhoud van de evangeliën meer bekendheid geven onder het volk.

Zo zouden ook mensen die niet konden lezen, die geen Bijbel bezaten of die verhinderd waren om ’s zondags in de kerk de preek bij te wonen, toch van de inhoud van het Nieuwe Testament kennis kunnen nemen.

Kerkgangers die niet in staat waren van tevoren de betreffende Bijbeltekst te lezen, zouden, door de plaatjes goed te bekijken, de preek beter begrijpen.

Na de preek konden ze het boekje opnieuw ter hand nemen en met behulp van de plaatjes en teksten de preek in het geheugen te prenten.

Vorming van novicen nieuw ingetreden kloosterlingen, voor en na de boekdrukkunst.



Destelbergen voorbeeld hoe kloosters aan inkomsten kwamen.








--------------------------------------------