GERT SLINGS<B></B>





 


GENESIS


ADAM EN EVA


Een fraaie zeventiende eeuwse prent
van de minder fraaie val van Adam en Eva in de paradijs.
Ze reikten naar hoger honing.
De gevolgen waren verschrikkelijk.
Gelukkig heeft God het er niet bij laten zitten.




Er is een weg tot behoud


DE WEG NAAR GOLGOTHA

Een vroeg zeventiende eeuw schilderij
door de Antwerpse meester Abel Grimmer circa 1570 - 1618/9
Gert Slings - <B>BIJBELSTUDIES VOOR JONGEREN EN OUDEREN</B>












BIJBELSTUDIES VOOR JONGEREN EN OUDEREN


INLEIDING


Heel wat jaren ben ik medewerker geweest aan Rechte Sporen, een maandblad voor het verenigingswerk onder gereformeerde jongeren.
Hierin heb ik ondermeer bijbelstudies (in schetsvorm) geschreven. Ze gaan over verhalende, historische stof.

Ieder kan daar naar eigen inzicht gebruik van maken. Ze zijn niet alleen voor jongeren geschikt. Ik weet dat ook ouderen er met vreugde mee hebben gewerkt.

Mijn uitgangspunt is dat de mensheid (dus ook u en ik) opgenomen is in de grote geschiedenis van paradijs tot wederkomst met als centrum de Here Jezus Christus. Heel die geschiedenis wordt bepaald door Gods plan om door Christus verlossing of heil te brengen. Daarom wordt die geschiedenis ook wel heilsgeschiedenis genoemd. In elk bijbelgedeelte probeer ik na te gaan, welke betekenis dat heeft in Gods heilsgeschiedenis.

Ik heb het schrijven van deze bijbelstudies voor jongeren als een groot voorrecht beschouwd.
Wat is er mooier dan het Woord uit te leggen voor meer dan 10.000 jongelui, alleen al in Nederland.
Voor Canada, Australië en Nieuw-Zeeland werden de bijbelstudies in het Engels vertaald. Ze verschenen in het blad My Live.

Ik wens u veel leesvreugde.

Gert Slings





GEBRUIKSAANWIJZING

De meest eenvoudige vorm is de volgende:

. U leest eerst het Schriftgedeelte in z'n geheel rustig door. Laat het goed op u inwerken.
Wellicht is er bij u een vraag opgekomen. Of hebt u al een mening gevormd of het gedeelte.

. Vervolgens leest u per pericoop de bijbelstudie door. Er zal veel instaan, wat u al wist. Maar misschien bevat ze ook informatie waarvan u nog niet op de hoogte was. Als u dat belangrijke informatie vindt, probeer dat dan op te slaan en vast te houden.

. Het is goed mogelijk dat u tot een heel andere uitleg komt. Dat is niet slecht, want dan hebt u al een mening gevormd. Dat kan niet iedereen zeggen. Binnen de exegese van een gedeelte is soms ruimte voor een verschillende uitleg. Dat noemt men de vrijheid van de exegese.

. Uw bijbeltje moet u bij de hand houden om de stukjes nog eens te lezen. Maar ook om de verwijzijgen naar andere gedeelten op te zoeken. Vaak hebben die te maken met de grote lijnen in de Schrift.

. Ik wil u in overweging geven de bijbelstudie te beginnen met een kort gebed, waarin u vraagt om de leiding van de Heilige Geest. En te besluiten met een kort dankgebed, waarin u aan de Here vertelt, wat u zo mooi vindt in dit gedeelte of waar u het zo moeilijk mee hebt.





INHOUDSOPGAVE GENESIS


0. KORTE INLEIDING BIJ HET BOEK GENESIS

1. GODS SCHEPPINGSFEEST---Gen.1:1-2:3

2. GOD BELOOFT NA DE ZONDEVAL DE VERLOSSER---Gen.2:4-3:24

3. GEVOLGEN VAN ZONDE EN VAN GENADE---Genesis 4

4. DE KERK WORDT ONTZETTEND KLEIN---Gen.5:1-6:8

5. NOACH VOND GENADE IN DE OGEN VAN DE HERE---Genesis 6:9-7:24

6. GOD SLUIT ZIJN VERBOND MET DE MENSHEID NA DE ZONDVLOED---Genesis 8-10

7. GOD KIEST ZICH EEN VOLK---Genesis 11 en 12

8. GOD MAAKT ABRAM EENZAAM, MAAR TOCH RIJK---Genesis 13

9. ALLEEN DE ZEGEN DES HEREN, DIE MAAKT RIJK---Genesis 14

10. GOD SLUIT HET VERBOND MET ABRAM---Genesis 15

11. DE HERE BEVESTIGT ZIJN WOORD---Genesis 16

12. DE HERE BEVESTIGT ZIJN WOORD OPNIEUW---Genesis 17:1

13. DE HERE BELOOFT ABRAHAM EEN ZOON EN STRAFT SODOM EN GOMORRA---Genesis 18

14. GOD TOONT ZIJN RECHTVAARDIGHEID---Genesis 19

15. GODS TROUW TEGENOVER ABRAHAMS ONTROUW---Genesis 20

16. DE ZOON VAN DE VRIJE EN DE ZOON VAN DE SLAVIN---Genesis 21

17. GOD ZWEERT EEN EED BIJ ZICHZELF---Genesis 22

18. GODS TROUW BIJ EEN GRAFGROT---Genesis 23

19. ABRAHAMS ZOON ISAAK ONTVANGT UIT GODS HAND REBEKKA---Gen.24

20 DE ZEGEN WERKT DOOR IN HET LEVEN VAN ISAAK---Genesis 25

21 DE HERE ZEGENT ISAAK OVERVLOEDIG---Genesis 26:1-33

22 GODS VERKIEZING GAAT DOOR---Genesis 26:34 - 27:40

23 GODS BELOFTE EN JAKOBS GELOFTE---Genesis 27:41-28:22

24 GODS ZEGEN WORDT WERKELIJKHEID---Genesis 29 en 30:1-24

25 DE HERE GAAT JAKOB TERUGBRENGEN---Genesis 30:25-31:21

26 DE HERE BESCHERMT JAKOB---Genesis 31 : 22-54

27 JAKOB WORSTELT MET GOD EN ONTMOET EZAU---Genesis 32 en 33

28 GOD BRENGT JAKOBS HUIS TERUG OP DE WEG NAAR CHRISTUS---Genesis 34 en 35

29 GOD ZENDT JOZEF NAAR EGYPTE---Genesis 36 en 37

30 GODS GENADE IS ONVERWOESTBAAR ONDANKS JUDA'S ZONDEN---Genesis 38

31 EEN MAN WERD VOOR HEN UITGEZONDEN---Genesis 39 en 40

32 GOD VERHOOGT JOZEF---Genesis 41:1-52

33 GOD BEREIDDE VOOR ISRAEL BROOD---Genesis 42:1-43:15

34 JOZEF PREDIKT GODS BEWARENDE HAND---Genesis 43:15-45:16

35 GOD TREKT MET JAKOB MEE NAAR EGYPTE---Genesis 45:16-47:12

36 HET VOLK VAN GOD IN EGYPTE---Genesis 47:13-31

37 GODS BOODSCHAP OVER JOZEFS GESLACHT---Genesis 48

38 JAKOB WIJST JUDA AAN ALS DRAGER VAN DE BELOFTE---Genesis 49:1-28

39 VERTROUWEN OP GODS BELOFTEN---Genesis 49:29-50:26

 
 





0.KORTE INLEIDING BIJ HET BOEK GENESIS
  Het is lastig om bij een zo complex boek als Genesis een korte inleiding te geven. Het begint immers met de schepping van hemel en aarde. En het eindigt met wonen van de familie van Jakob in Egypte, waar het grote gezin uitgroeit tot het volk Israël.
  Daartussen ligt een hele geschiedenis, onderverdeeld in 10 toledoot. Het Hebreeuwse woord heeft te maken met geboorten en met geschiedenis die daarvan het gevolg is.
  Gen. 2:4 Dit is de toledoot van de hemel en de aarde toen zij geschapen werden.
Gen. 5:1 Dit is de toledoot van Adam.
Gen. 6:9 Dit is de toledoot van Noach.
Gen. 10:1 Dit is de toledoot van de zonen van Noach: Sem, Cham en Jafet.
Gen. 11:10 Dit is de toledoot van Sem.
Gen. 11:27 Dit is de toledoot van Terach.
Gen. 25:12 Dit is de toledoot van Ismaël.
Gen. 25:19 Dit is de toledoot van Isaak.
Gen. 36:1-9 Dit is de toledoot van Esau.
Gen. 37:2 Dit is de toledoot van Jakob.
  Dit is dus de structuur van het boek Genesis. Als je dit in de gaten houdt, weet je een beetje hoe dit belangrijke bijbelboek in elkaar zit.
 
 
 
  1. GODS SCHEPPINGSFEEST Gen.1:1-2:3


In het begin schiep God de hemel en de aarde (1:1)
Met deze eenvoudige mededeling begint de Bijbel. Dat vers ken je wel uit je hoofd. Wist je, dat miljoenen mensen zich al ergeren aan dat eerste vers? Waarom? Omdat de God direct bij de eerste woorden uit de Bijbel geloof vraagt.

God maakt Zich bekend als de grote Schepper. Mensen fantaseren graag over de schepping (denk aan de evolutie-theorie). Maar God haalt daar een dikke streep door. Hij laat geen gefantaseer van eigenwijze mensen toe. Eenvoudig en duidelijk eist Hij alle eer voor Zichzelf op. En Hij alleen is die eer waard te ontvangen, want Hij alleen is de Schepper.

Als God ons niet had geopenbaard dat Hij de Schepper was, hadden we dat nooit geweten. Geen mens was er bij. Getuigen waren niet aanwezig. Maar het staat in de Bijbel. Wij geloven, dat Hij dit door de Heilige Geest deed opschrijven met die eenvoudige woorden van het eerste vers. Daarom hechten we geen geloof aan de verhalen van ongelovige mensen. Die vertellen van alles over de schepping, maar ze weten er niets van. Alleen God kan het weten, omdat Hij het Zelf gedaan heeft.
 

Geen veredelde aap
Er zijn heel wat mensen die geloven, dat de aarde zich heel langzaam heeft ontwikkeld uit een soort gaswolk. Miljoenen jaren zou die ontwikkeling geduurd hebben van heel klein naar groot. Ook de mens zou zich heel langzaam ontwikkeld hebben uit de mensaap. Met een vreemd woord noemt men dat evolutie.
Maar dit is in strijd met wat God ons Zelf heeft verteld. Dat alleen moeten we geloven. Het is niet hopeloos ouderwets, maar gewoon de waarheid. Jij bent geen veredelde aap, maar een door God geschapen mens!



Zes dagen?

Er is vandaag heel wat te doen over de vraag of de scheppingsdagen wel echte dagen van 24 uur zijn geweest. Ik ben van mening dat als de Here God in zijn Woord steeds hetzelfde Hebreeuwse woord voor dag 'jom' gebruikt, dat we te maken hebben met dagen van 24 uur. Temeer omdat de Here God in Exodus 20 in de wet ook Zelf gewoon spreekt over zes dagen. Ook in Exodus 31:16,17 spreekt de Here God Zelf opnieuw over de schepping in zes dagen.

Ik veroordeel hiermee niet al die integere christen wetenschappers die dagen opvatten als perioden. Of die theologen die spreken over de week als kader waarin de Here God ons iets vertelt over de onvoorstelbare schepping van hemel en aarde, de zogenaamde kadertheorie.

Niemand is erbij geweest. God is bij machte met een vingerknip alles te scheppen in 1 keer. Hij vertelt ons over dagen, waarbij steeds hetzelfde woord wordt gebruikt. Waarom zouden we dat niet gewoon aannemen en God geloven op Zijn Woord?
 
 

De hemel en de aarde (1:1-3)
'In het begin' staat er. Daarvoor was er niets. Alleen God was er. En met dat begin wordt nu ook bedoeld: het begin van de tijd. Toen schiep Hij eerst de hemel: zijn woonplaats. Die vulde Hij met zijn knechten: de engelen. Daarna werd door zijn wil de aarde geschapen, waarop de mensen zouden wonen.

Van wat we in vs.2 lezen, kunnen we ons eigenlijk geen voorstelling vormen. Woest, leeg, kaal, vormloos en met water bedekt. Bovendien was alles duister. Maar toch bemoeide God Zich met die vormloze massa. Want de Geest van God zweefde erover. Dat wil zeggen, dat deze Geest Zich vol zorg bezig hield met die woeste en duistere aarde. De Geest waakte erover.

Nu gaat het scheppingsverhaal verder over de aarde. Daar gaat de wereldgeschiedenis zich afspelen. Wanneer we vs.3 lezen, zien we hoe God die aarde gaat toebereiden. Je kent het scheppingsverhaal wel. Nu gaan we eens wat dieper in op het grote wonder van het scheppen door God.

Een kunstenaar schept een kunstwerk waarbij hij bestaand materiaal gebruikt. Het scheppen van God is iets heel anders. Het is een machtige daad van God. In Ps.33:9 staat: "Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er". Het is iets maken uit niets. Dat scheppen is groots en geweldig. God heeft door zijn machtswoord de wereld geschapen. Dat kon Hij alleen!
 
De scheppingsdagen(1:3-25)
 
De eerste dag (3-5). Dan zien we vanaf vs.3 Gods wonderwerk in de schepping verder gaan. God schiep het licht. Dat licht is nog niet afhankelijk van zon, maan en sterren. God noemt dat dag. En als het dag is, doet Hij zijn verdere scheppingswerk. Hij kan die lichtglans ook doven. Dat noemt Hij nacht. Dan is er rust, want in die nacht schept God niet.

De tweede dag (6-8). In vs.6 lezen we van een gewelf. Dat maakt God door scheiding te maken tussen de wateren-boven en de wateren-beneden. Dat onmetelijke gewelf met zijn regenwolken, dat zich boven ons koepelt en dat God hemel noemt, hoort dus bij de aarde.

De derde dag (7-13). Nog verder bereidt God de aarde. Zie maar vs.9, waar we lezen dat God al die wateren-beneden gaat verzamelen in zeeën. Zo ontstaat het droge dat God aarde noemt. Opvallend is, dat al die namen die iedereen gebruikt, door God zo gegeven zijn. Neem bijvoorbeeld alleen al de woorden 'hemel' en 'aarde'. En let er in vs.11 op, hoe God op die derde dag al de aarde voorbereidt voor de mensen.

De vierde dag (14-19). Dan schept God lichten aan de hemel. Weer valt op, dat Hij spreekt, en dat het er dan opeens is. Vanaf die vierde dag verbindt God het licht aan de zon, maan en sterren. Die maakt Hij voor de mensen om hun het leven mogelijk te maken. Wanneer we vs.14 en 15 goed lezen zien we dat God daar drie bedoelingen mee heeft. Zie je welke?

De vijfde dag (20-23). God schept de waterdieren (vs.20). Hij maakt ook de vogels. En dan staat er iets, wat we al eerder hebben kunnen lezen: naar hun aard. Dat betekent, dat God ze schiep in vele vormen en kleuren.

De zesde dag (24-31). Lees het weer nauwkeurig. God doet uit de aarde de landdieren voortkomen. En weer is er een rijkdom aan soorten vee, slangen en wilde dieren.
Dan komt het sluitstuk en pronkstuk: God schiep de mens! Lees nog eens aandachtig vs.26. Het lijkt of God met Zichzelf overlegt, voor Hij de mens schept. Als je dan leest: laat Ons mensen maken, dan zien we daarin een aanduiding van de Drieëenheid van God.
 
Geschapen naar Gods evenbeeld (1:26-31)
De mens is geschapen naar Gods evenbeeld. Dat is het verschil met de andere schepselen, ook met de engelen. De mens is zo geschapen, dat hij God zichtbaar kan maken op de aarde. Zijn hele leven is erop gericht God te dienen, zonder zonde.

De mens moet God ook zichtbaar maken op aarde bijv. in het baas zijn over de dieren. Daarin moet hij Gods heerschappij over de dieren zichtbaar maken.

En die mens zet God op Zijn aarde. Die wordt nu het werkterrein van de mens (zie vs.28). Over de aarde en over de dieren mag hij gaan heersen (vs.26). Daarmee wordt de mens Gods stadhouder. Hij regeert namens of in de naam van God.

Dat wil niet zeggen dat de mens over al het geschapene kan heersen. Voordat de mens geschapen is, staat er dat de maan en de zon heersen over dag en nacht. Dat betekent dat de mens niets te zeggen heeft over de lengte van dag en nacht of over de wisseling van de seizoenen. Er is heel wat in de schepping, waarover de mens niets te heersen heeft

Lees hoe God de mens zegent en hem een opdracht geeft: zich vermenigvuldigen, de aarde vervullen en in cultuur brengen. Dat houdt heel wat in: landbouw, industrie, wetenschap, techniek, kunst enz. Met andere woorden: heel het wereldleven moet door de mens worden opgebouwd. Wat God aan krachten en mogelijkheden in de schepping heeft gelegd, moet de mens eruit halen. Dat moet wel heel zorgvuldig gebeuren. En dat gaat natuurlijk niet in een handomdraai. Dat duurt eeuwen en nog eens eeuwen.

Zo wil God dat de mens Hem als Schepper zal erkennen. Want God wil geprezen en geëerd worden.
En God zag al wat Hij gemaakt had en zie het was zeer goed. Al het werk prees zijn Schepper.
  De zevende dag: rust (2:1-3)
En dan rust Hij van zijn scheppingsarbeid. Nu God niet meer schiep, genoot Hij van zijn mooie schepping. Hij heiligde die dag: Hij gaf er een aparte bestemming aan, Hij zondert die af tot zijn dienst. Hij maakt er een feestdag van. In Ex.20:8-11 lees je hoe Hij teruggrijpt naar deze dag om zijn volk te laten zien, hoe deze dag aan Hem gewijd moet zijn.
 
   
 
 
  2. GOD BELOOFT NA DE ZONDEVAL DE VERLOSSER Gen.2:4-3:24
 

INLEIDING
God geeft aan Adam een vrouw. Hij hoefde zelf geen vrouw te zoeken. Jij zult wel zelf een levenspartner moeten kiezen. Je zult daar wel eens aan denken. Wat vind je daarin belangrijk?
 

DE GESCHIEDENIS VAN HEMEL EN AARDE (2:4-7)
Vs.4 begint zo:"Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden". Dat is het opschrift boven wat er verder volgt. De geschiedenis van de aarde begint met de mens.

Eerst wordt nog eens verteld, dat God de mens geschapen heeft en hoe Hij dat deed. Zie je dat er een nieuwe naam voor God wordt gebruikt? HERE! Dat is zijn verbondsnaam, zijn mooiste naam: kijk maar naar die vier hoofdletters. God vormde de mens uit stof van de aarde. Daarna blies God hem de levensadem in de neus. Zo werd de mens een levende ziel. Door dat inblazen kreeg de mens zijn ademhaling, zodat hij kon leven.
 
HET PARADIJS (2:8-14)
Voor de mens maakte God nu een hof of een tuin in Eden. Die tuin noemen we het paradijs. Je ziet wel, hoe heerlijk die hof is, vol prachtige vruchtbomen. In het midden staat de levensboom. Als de mens daarvan gelovig at, zou hij geestelijk gesterkt worden en gehoorzaam blijven. Zo verkreeg hij het eeuwige leven. Er stond nog een bijzondere boom: de boom der kennis van goed en kwaad. Die boom stond er om de mens op de proef te stellen. Zie 2:17.

In dat paradijs leidde God de mens binnen. Daar zou hij wonen. En zijn taak zou zijn, de hof te bewerken en bewaren (in stand te houden).
 
HET PROEFGEBOD (2:15-17)
Nadat God de mens in de hof heeft binnengeleid en hem dat paradijs heeft getoond en zijn arbeidstaak heeft toegewezen, legt Hij hem een gebod op. Dat noemen we het proefgebod. Van alle bomen mocht de mens vrij eten, maar niet van de boom der kennis van goed en kwaad.

We moeten daarbij bedenken, dat God de mens heilig had geschapen. Hij kon God dienen, vrijwillig, met zijn hele hart. Maar dat moest nu ook blijken. Daarom legt God hem dat proefgebod op. Hij verbond daaraan een verschrikkelijke strafdreiging. Bij overtreding van het gebod zou de mens sterven.
 
DE SCHEPPING VAN DE VROUW (2:18-25)
In dat paradijs gaat God ook de vrouw scheppen. Evenals bij de schepping van de man ging God bij Zichzelf te rade, want ook de vrouw is gemaakt als beeld van God. En God zei, dat het niet goed is, dat de man alleen is. Hij wilde de vrouw maken als hulp voor de man.

God gaat daarin met wijsheid te werk. Hij bereidt er de mens op voor. Eerst leidt God de dieren naar de mens. Deze moet ze namen geven overeenkomstig de indruk die ze op hem maken bij het zien. Hierbij ontdekt hij dat er voor elk mannelijk dier een vrouwelijk dier is. Maar voor hem was er geen vrouw. Op die manier wekt God het verlangen in hem op naar een vrouwelijk wezen, dat bij hem past.

Nadat de man weer ontwaakt was, leidde God met eigen hand de vrouw tot hem. Zo voltrok Hij het eerste huwelijk. Lees hoe de mens jubelt als hij zijn vrouw ontvangt (vs.23). Hij vindt een levensgezellin, met wie hij zo intiem verbonden is, dat ze zich voor elkaar niet schamen (vs.25).
 
DE SLANG SPREEKT MET DE VROUW (3:1-5)
Het geluk van het paradijs wordt al spoedig verstoord. De duivel heeft zich meester gemaakt van de slang. Hij gaat de vrouw aanspreken. Dat kan hij doen door de macht van de duivel. Hij probeert haar aan het twijfelen te brengen, zodat ze gaat denken: ja, wat heeft God eigenlijk precies bedoeld? De duivel wil haar in een valstrik laten lopen. Hij heeft zijn doel niet gemist!
  De vrouw geeft antwoord. Ze gaat met de duivel een gesprek aan. Dat is al het begin van zonde. In plaats van de hof te bewaken geeft ze netjes antwoord.

Het is duidelijk, dat ze al onder de betoverende invloed van de listige slang is gekomen. Ze geeft niet precies Gods woorden weer, maar haar eigen kijk daarop.

Hoe anders heeft later de Here Jezus het gedaan toen de duivel Hem wilde verleiden.(Matt.4:1-10) Hij liet Gods Woord horen en joeg de verleider weg!
 
DE ZONDEVAL (3:6-7)
Hoe sober wordt die verschrikkelijke zondeval beschreven! Wat een onvoorstelbaar lijden is daaruit voortgekomen! Maar het is allemaal eigen schuld!

Nu schamen ze zich voor elkaar. Voor hun lichamelijke naaktheid. Maar vooral omdat zij hun zonde inzien, waardoor ze de straf over hen en hun nageslacht hadden gebracht. Ze maken zich rokken van vijgebladeren. Ze merken, dat alles anders geworden is.
 
ADAM, WAAR BEN JE? (3:8-13)
Toen kwam de HERE God. Als ze zijn stem horen, vluchten ze weg en verstoppen zich. De gemeenschap tussen God en de mensen is nu verbroken. Alles is anders geworden, want de dood is in het leven gekomen.

God roept de man en het antwoord is angstig duidelijk: de mens is bang. Hij is naakt en verbergt zich daarom. De vreugde om God te ontmoeten is verdwenen. God vraagt hoe hij weet dat hij naakt is. Hij roept de mens ter verantwoording als Rechter. Hij begint zijn onderzoek: "Heb je soms van de boom gegeten, waarvan Ik je verboden had te eten?"

Let erop hoe liefdeloos het antwoord is. De mens ziet zich als slachtoffer van zijn vrouw, die hij aan God 'te danken' heeft. Hij laat niets zien van zijn eigen verantwoordelijkheid, niets van schuldbesef of berouw. Hij is alleen maar bang! Het beeld van God is in stukken gevallen.

De Rechter komt ook als Redder. Hij had de mens ter plaatse kunnen laten sterven. Dat doet God niet. Hij zoekt hem op in zijn onbegrijpelijke genade!
 
HET VONNIS OVER DE SATAN EN DE BELOFTE AAN DE MENS (3:14-24)
Dan spreekt de Rechter het vonnis. Lees goed, dat God eerst de slang vervloekt. Voortaan zou hij op zijn buik kruipen. En in de slang spreekt God dan de duivel aan. (In Openb.20:2 wordt hij de oude slang genoemd). Dat gebeurt in de bekende tekst Gen.3:15.
  Je leest daar dat het zaad (het kind) van de vrouw zijn voet op de kop van de slang zal zetten. Dan zal er wel in zijn hiel gebeten worden, maar toch zal het zaad hem overwinnen. Dit zaad is onze Heiland! En in zijn overwinning zullen zij, die van Christus zijn, ook overwinnen. (Rom.10:20)

Wat is dat heerlijk en wonderlijk! God spreekt hier een vonnis uit, maar wat Hij zegt, is vol genade. Het is de moederbelofte. Alle beloften die God later geeft, komen daaruit voort. Door deze belofte zal de mens eens het eeuwige leven krijgen, al gaat de weg daarheen over Golgotha.

De slang wordt dus vervloekt. De mens niet, want God belooft verlossing. En die aangekondigde straf dan? Die eeuwige dood zou op Christus neerkomen en op allen die niet in Hem geloven. We weten dat God Christus in de plaats van Adam stelde. Hij wordt dan de laatste Adam genoemd (1 Kor.15:45). Hij zal volbrengen wat de eerste Adam niet kon. Hij zal voor de rechterstoel komen en de vloekdood sterven aan het vloekhout.

In vs. 16 gaat het over het heersen van de man over de vrouw. Dat is dus een gevolg van de zonde. Het is een oordeel en geen scheppingsinstelling. Het heersen van de man is voor de vrouw niet prettig. Overal waar aan dat heersen een eind komt, wordt het leven van de vrouw heel wat aangenamer. In een goed huwelijk kunnen we dat gelukkig constateren. De moeite bij de zwangerschap is ook een oordeel.

In vs. 20 lezen we, dat Adam zijn vrouw Eva noemde. Dat had een diepe betekenis: moeder van alle levenden. Adam geloofde en aanvaardde de belofte. Spoedig zou die belofte al vervuld worden en zouden de eerste kinderen geboren worden.

Tenslotte worden Adam en Eva uit het paradijs verdreven. Engelen moeten de hof bewaken. De mens mag zijn heil niet meer zoeken bij de levensboom. Hij moet niet meer achterom kijken, maar vooruitzien naar de Verlosser. De Bron van het echte Leven. Hier straft God: weg uit Eden. Maar in die straf wordt ook de genade zichtbaar: God wijst de weg naar Christus!
 
 
 
 
 
3. GEVOLGEN VAN ZONDE EN VAN GENADE Genesis 4
 

INLEIDING
Je kunt de mogelijkheden in schepping op twee manieren gebruiken: vòòr God en tègen God. Wij leven in een wereld, waarin allerlei op zichzelf prachtige mogelijkheden vaak niet goed worden gebruikt.

De computer bijvoorbeeld is een mooie uitvinding, maar er worden vaak verkeerde spelletjes gemaakt: bijvoorbeeld tien manieren waarop je een kikker kunt opblazen.
Sta je hierbij wel genoeg stil?
 
DE OFFERS VAN KAÏN EN ABEL (vs.1-4)
God heeft in de moederbelofte beloofd, dat de mens kinderen zal krijgen. Met pijn brengt Eva haar kinderen ter wereld. De vloek wordt merkbaar. Eva denkt, dat Kaïn de sterke man, de verlosser is. Bij de geboorte van Abel is ze heel wat minder enthousiast. Abel betekent 'teer als een ademtocht'. Bij haar moet de kennis van Gods genade nog groeien.

Adam en Eva hebben met hun kinderen over de HERE gepraat. Ze hebben verteld van hun zonde in het paradijs. Dat is niet eenvoudig, wanneer ouders hun zonden moeten bespreken met hun kinderen.

Maar ze hebben ook verteld, hoe genadig God is; wat Hij beloofd heeft; en hoe er verlossing zal komen! Zij hebben hun kinderen het Woord van God verteld. Straks zal blijken, dat Abel dat Woord gelooft, maar dat Kaïn het niet wil geloven.

In vs.3 wordt voor het eerst van een offer gesproken. Wat is een offer? Ze brengen aan God een geschenk van wat Hij hun eerst Zelf gaf. Ze erkennen Hem dus als de Gever van het goede dat de aarde oplevert.

Vs.4 is erg belangrijk. We hebben hier te maken met Gods verkiezing. God heeft Abel lief, maar Kaïn niet. Heb je gezien, dat het niet gaat om wat er geofferd wordt? Maar God kijkt alleen naar je hart. Hij kijkt of het uit echte liefde is of niet.

HAAT, DE WORTEL VAN DE DOODSLAG (vs.5-8)
Uit vs 5 blijkt, dat Kaïn zijn broer begint te haten. Want de HERE accepteert zijn offer niet en dat van Abel wel. Hoe ze dat weten, vertelt de Schrift niet. Kaïn pikt het niet, dat God Abels offer aanneemt en zijn offer niet.

De HERE waarschuwt Kaïn nog. Het afwijzen van zijn offer betekent niet, dat er geen weg terug is naar God toe. Maar als hij niet met de zonde breekt, zal die hem helemaal in zijn greep krijgen.

Zie je dat God Kaïn niet zo maar laat vallen, maar hem steeds weer een halt toeroept?

We kennen het vervolg. Kaïn verhardt zich. "Laten we een stukje gaan wandelen". Wat klinkt dat vriendelijk. Maar wat is het verschrikkelijk, wat daar gebeurt. De haat is bij Kaïn zo gegroeid, dat hij zijn broer vermoordt.

We moeten goed lezen, wat er in 1 Joh.3:15 staat. Wie zijn broeder haat, is al een moordenaar. Haat is de wortel van de doodslag.

Kaïn maakt zich los van God en zijn verbond. Nu is hij een gewillig instrument in de hand van de satan om de komst van de Verlosser te blokkeren, direct al aan het begin. Hij doodt Abel, omdat die geloofde. Het slangenzaad staat op tegen het vrouwenzaad.

Wie had gedacht dat Gen.3:15 al zo gauw van toepassing zou zijn?
 
DE VLOEK OVER KAÏN (vs.9-16)
Toch komt de HERE Kaïn weer opzoeken (vs.9). We horen ook zijn brutale antwoord. Daaruit blijkt, dat hij niet langer met zijn God te maken wil hebben. Hij heeft zich gewroken op de HERE Zelf, die alleen het offer van Abel aanvaardde. En hij denkt dat het hem gelukt is. God heeft het kennelijk niet tegen kunnen houden. Kaïn voelt zich machtig en sterk.

Maar wie denkt het van God te kunnen winnen, komt bedrogen uit. Kaïn wordt vervloekt. Waarin die vloek bestaat, lees je in vs. 11 en 12. De aardbodem zal zijn opbrengst niet meer aan hem geven. Hij zal moeten zwerven. Dan overvalt hem angst. Wat hij deed, was te erg om te kunnen dragen. Want nu God hem verdrijft, zal ieder die hem tegenkomt Abel willen wreken.

Maar angst is nog geen berouw. Iemand die berouw heeft, smeekt bij de HERE om vergeving en ook om kracht om tegen de zonde te vechten.

Als je goed leest, zal het je opvallen, dat de HERE hem wel vervloekt, maar niet spreekt over zijn dood. En daarom geeft God hem hierover zekerheid (vs.13). Hij laat door een teken aan Kaïn zien, dat hij niet dadelijk zal omkomen. De HERE is geduldig. De straf gaat door, maar er blijft ook voor Kaïns nakomelingen de mogelijkheid tot bekering.

En dan lees je in vs.16 dat verschrikkelijke: hij gaat weg. Zo breekt hij met God. Op zijn zwerftocht neemt hij zijn vrouw mee. Alle banden scheurt hij door. Weg van zijn vader en moeder! Weg van de kerk!
 
HET SLANGENZAAD BREIDT ZICH UIT: LAMECH (vs.17-24)
Kaïn gaat naar een landstreek ten oosten van Eden, die de naam kreeg: het land van Nod. Dat betekent 'zwerversoord'. Daar is hij vader geworden van een goddeloze familie. Het slangenzaad.

Eén van de bekendste vertegenwoordigers van die familie is Lamech. Let erop hoe Lamech helemaal zelf uitmaakt, hoe hij zijn leven inricht. Had tot nu toe elke man één vrouw, hij neemt twee vrouwen: Ada en Zilla. Zij worden moeders van mannen die zich met veel energie toeleggen op industrie en kunst. Maar men gebruikt die niet in dienst van God.

En hoe vreselijk het leven wordt, blijkt uit de dubbele moord die Lamech begaat uit wraak. Hij is er zelfs trots op. Hij dicht er een moordenaarslied op. De haat tegen God van Kaïn leeft dus voort in Lamech en zijn na komelingen.

Kaïns familie wordt machtig. Ze kunnen een heleboel. Maar ze zien hun gaven niet als gaven van God. Het worden middelen om verder van God af te raken, om tegen Hem op te staan. Dit is de ontwikkeling van het slangenzaad.

De zonde-ontwikkeling staat niet stil. Het lijkt alsof het slangenzaad zich voorgoed heeft losgemaakt van de vloek van God. Het gaat toch goed met hen! Ja, dat is de buitenkant. Maar als je kijkt met het oog van het geloof, zie je wat anders!
 
DE HERE VERGEET ZIJN BELOFTE NIET (vs.25 en 26)
Toch wordt de oudste geschiedenis niet bepaald door Kaïn en zijn familie. Na de dood van Abel geeft de HERE aan Adam en Eva een andere zoon, Set. Dat betekent 'plaatsvervanger'. Adam is dan al 130 jaar. In deze tijd zijn de mensen sterk. God laat hen heel oud worden.

Het heeft nogal een poos geduurd, voordat Set geboren wordt. Kaïns nakomelingen zijn al machtig geworden. Maar God hoeft met de goddeloze wereld geen wedstrijd te houden om de eerste plaats. God heeft de tijd.

Ruim een eeuw na zijn geboorte krijgt Set een zoon: Enos. In zijn dagen begint men de naam des HEREN aan te roepen. Dat betekent, dat Adam en Eva met kinderen en kleinkinderen samenkomen om te bidden en te offeren. Je zou het een kerkdienst kunnen noemen. Deze familie bouwt geen stad, maar een kerk. Het zoekt zijn hulp bij de HERE: gevouwen handen en gebogen knieën: belijdenis van eigen zwakheid.

In die goddeloze wereld vergadert God zijn kerk. Hij vergeet zijn belofte niet. Uit dat vrouwenzaad zal eenmaal de Verlosser geboren worden. Het geloof van Adam en Eva is op de proef gesteld, als ze tegelijk Abel en Kaïn verliezen.

Maar in Set en Enos ontvangen ze nieuwe hoop. God maakt zijn belofte waar. Hij gaat door met zijn verlossend werk. Op die manier bouwt de HERE aan de bevolking van het nieuwe Jeruzalem!
 
   
 
 
4. DE KERK WORDT ONTZETTEND KLEIN Gen.5:1-6:8
 
INLEIDING
Verkering krijgen?
Waar let je op?
Alleen op de buitenkant?
Dat deden de jongelui uit de tijd van Noach.
Gevolg? Er bleef maar één trouw kerkgezin over.
 
"DAARNA STIERF HIJ" (Gen.5:1-20)
Ik zie je al denken: "Waarom slaan we zo'n hoofdstuk vol met moeilijke namen niet over? Hoe kun je daar nu een goede bespreking over houden? Hoe moet je daarover in vredesnaam een inleiding maken?"
Ik zal proberen te laten zien, dat het een belangrijk hoofdstuk is. De HERE heeft het niet voor niets een plaats gegeven in de Bijbel. Alleen al daarom moeten we het niet overslaan.

De eerste 20 verzen met al die moeilijke namen moet je alleen eens doorlezen. Aan het eind van elk leven lees je: "Daarna stierf hij". Je moet erop letten, dat wat de Here had gezegd na de zondeval, is uitgevoerd (zie Gen.3:19). Ook Adam is gestorven.

We zien de macht van de dood duidelijk aanwezig. Zelfs in de geslachtslijn van Adam. De dood wordt wel eens genoemd 'de koning der verschrikking'. Telkens grijpt hij zijn buit: "daarna stierf hij".

Maar wanneer we de Bijbel verder lezen, zien we de lijn van Set uitlopen op Christus! Dat heeft al dat sterven niet kunnen tegenhouden. Dat heeft ook de satan niet kunnen verhinderen, al heeft hij het talloze keren geprobeerd. Niet de dood heeft overwonnen, maar de Heiland der wereld, ook jouw Heiland (Joh.4:42).
 
HENOCH LEEFDE IN NAUWE VERBONDENHEID MET GOD (5:21-23)
Een opvallende figuur in deze rij van namen is Henoch. Hij was de zevende van Adam af. Tijdgenoot van de goddeloze Lamech. "Henoch leefde in nauwe verbondenheid met God", staat er. Dat betekent dat hij heel dicht bij God leefde, zoals een kind bij zijn vader. Je kunt het ook zo zeggen: Henoch vreesde de HERE. Hij was vervuld van Gods Geest. Hij heeft met de goddeloze mensen van zijn tijd over Gods straf gesproken, als ze Hem niet dienden.

De ijver van Henoch en zijn goede voorbeeld hebben niet tot gevolg gehad, dat iedereen zich bekeerde. Anders was de zondvloed niet nodig geweest. Maar Henoch was trouw in zijn dienst voor God. Hij hield vol en leefde dagelijks dicht bij de HERE, meer dan alle anderen uit zijn tijd.

"DOORDAT GOD HEM WEGNAM" (5:24)
De eentonige dreun van zes keer "daarna stierf hij" wordt doorbroken. Het is geen ijzeren wet. God heeft de macht van de dood te bevrijden. Hij toont het in Henoch, evenals later Elia (2 Kon.2:3,5).

De mensen hebben zich aan Henochs prediking geërgerd. Ze zijn hem daarom gaan haten. Geen wonder als je denkt aan het lied van Lamech (Gen.3:23,24). Maar God had hem lief. In Hebr.11:5 staat, dat hij iemand was in wie God vreugde vond. Zijn geloof en zijn trouw maakten God blij. Prachtig hè. Hij werd opgenomen in de hemelse heerlijkheid.
 
DE GEBOORTE VAN NOACH (5:28,29)
Bij de kleinzoon van Henoch staat opnieuw iets wat onze aandacht moet hebben. In vs.28,29 zien we, dat het geloof van Henoch door zijn nakomelingen is nagevolgd. Lamech (een ander dan de goddeloze Lamech) gelooft, dat God de aarde vervloekt heeft. En daarachter ziet Hij de HERE staan. Daarom zegt hij van zijn zoon, dat die de mensen troosten zal over de moeitevolle arbeid van hun handen.

Troosten wil zeggen, dat er tegenover het kwade dat er zou komen, iets goeds werd gezet. Zoals de troost bij het sterven de overledene niet kan teruggeven, maar ons toch rust kan geven en bemoedigen.

Op die manier is Lamech getroost. Zo heeft de HERE hem als instrument gebruikt om zijn kinderen - we kunnen ook zeggen: de kerk van zijn dagen - te leren uitzien naar het Heil dat beloofd was. Dat is uiteindelijk Jezus Christus.
 
NOACH WORDT VADER (5:32)
De mensen werden in die tijd ontzaglijk oud. We hebben dat al gezien bij de geboorte van Set. Adam was toen 130 jaar oud. Voor die tijd een jonge man. Adam heeft Methusalach nog gekend. Hij heeft Gods boodschap mogen doorgeven aan zijn nageslacht. Hij had alles persoonlijk meegemaakt. Ze hoorden het van Adam uit de eerste hand.

Zo'n lang leven is niet iets om jaloers op te zijn. Wat maakten ze veel mee! Ook veel moeite en verdriet. Adam heeft met eigen ogen eeuwenlang de goddeloosheid van Kaïn en zijn nakomelingen meegemaakt. Wat een kwelling zal dat voor hem geweest zijn, denk je niet?

Aan de andere kant werd hij verblijd door de trouw van de kinderen van Set. Hij heeft de geloofsijver van Henoch nog lange tijd kunnen aanschouwen.

Als Noach geboren wordt zijn er al meer dan 1000 jaren verlopen sinds de schepping van Adam. In die eeuwen zijn er talloze zonen en dochters geboren. Noach zal vier oudvaders niet meer meemaken: Adam, Set, Enos en Henoch. Vijf leven er nog. Twee van hen zullen er zelfs getuige van zijn, dat Noach begint met de bouw van de ark: Methusalach en Lamech.
Langzamerhand was het een uitgebreide familie geworden met een wijd vertakte stamboom.

Noach trouwt als hij 500 jaar oud is. We weten niet waarom hij zolang heeft gewacht. Zijn hele familie vormt het kerkgezin van die tijd. In de dagen van Enos waren ze begonnen als familie de naam van de HERE aan te roepen in een gezamenlijke eredienst. Dat deden ze in de dagen van Noach nog steeds, maar het getal van de getrouwen werd steeds kleiner.
 
DE KERK DREIGT TEN ONDER TE GAAN (6:1-4)
Let dan op de aanval van de satan. In het kerkgeslacht treedt afval op. De jongens van de kerk, dus uit de lijn van Adam-Enos, laten zich bekoren door de meisjes van de afvallige wereld. Ze trouwden niet meer uit het geloof, om er de HERE mee te dienen. Het ging er hen alleen nog maar om van het leven te genieten.

Je herinnert je nog wel, hoe God Kaïn en zijn geslacht heeft weggestuurd. Weg van Adams tenten. God had vijandschap gesteld tussen vrouwenzaad en slangenzaad. Maar de jongens zochten vriendschap. God had duidelijke grenzen getrokken. Maar die worden nu door hen uitgewist. God wilde tegenstelling (antithese), maar ze zochten vermenging, gemengde huwelijken!

Het lijkt allemaal prachtig. Er worden zelfs reuzen geboren. Krachtmensen en prachtmensen zijn het resultaat van deze vermenging. Maar lees nog eens vs.3. Nu de mensen van de kerk uit Adams geslacht ongehoorzaam zijn geworden, wekt dat Gods toorn op.
 
GODS BEROUW (6:5-8)
De mensen geven God geen vreugde meer. Ze zijn Hem tot verdriet geworden. Hij heeft er spijt van hen geschapen te hebben. Hier wordt heel menselijk over God gesproken. Bij Hem is een afkeer van de zonde en droefheid over, wat de mens ervan had gemaakt. Dat was niet wat Hij er Zich van voorgesteld had.

Dat berouw betekent niet, dat God Zichzelf verwijt:"Was ik er maar nooit aan begonnen". Nee, het betekent dat zijn geduld op is. De mens had 120 jaar gekregen om zich te bekeren. God had de straf uitgesteld. Dat uitstel is nu afgelopen. De HERE gaat nu straffen. Zijn berouw is Goddelijk berouw.

Betekent het, dat God kan veranderen? Nee, de HERE is onveranderlijk trouw aan zijn verbond en aan zijn wetten. Bij gehoorzaamheid geeft Hij zegen, maar bij ongehoorzaamheid straf. Dat laatste gaat nu gebeuren. God verandert uitstel in straf. Hij is de levende God, met smart in het hart.

Zijn liefde gaat uit naar zijn bruid. Maar deze is Hem ontrouw geworden. Daarom is zijn hart vervuld met Goddelijk verdriet. Hier zien we hoe de HERE heel erg houdt van zijn kerk.

God geeft ze nog 120 jaar. In die tijd kunnen ze zich nog bekeren. Noach zal door zijn prediking en door het bouwen van de ark zijn tijdgenoten oproepen te gehoorzamen aan Gods geboden. Wanneer ze niet terugkeren tot de trouwe dienst van God, zullen ze door Gods toorn vergaan. Hoe groot is het geduld van God! Lees wat daarover staat in 1 Petr.3:20 en 2 Petr.2:5.
 
   
 
  5. NOACH VOND GENADE IN DE OGEN VAN DE HERE Genesis 6:9-7:24
 

INLEIDING
Je kent vast wel het verhaal van de twee huizen.
Het éne op zand, het andere op rots.
Waarop staat jouw levenshuis?
Weet je dat pas als het oordeel komt?
 
NOACHS NAKOMELINGEN (6:9-12)
In vs.9 begint de geschiedenis van Noachs nakomelingen. Een nieuw begin dus. We lezen dan wat voor een man Noach was. Zie je, dat hij ook wandelde met God, net als Henoch? De HERE hield hem vast in zijn genade, opdat niet ook Noach met de rest van de mensheid verloren zou gaan. Het is helemaal Gods werk.

Rechtvaardig was hij. Dat wil zeggen, dat hij leefde overeenkomstig Gods wil. En onberispelijk: niemand kon hem beschuldigen van ongehoorzaamheid.

Vs.10 vertelt over Noachs zonen. God geeft hem dus een nieuwe toekomst. De lijn van de geslachten wordt niet afgebroken, maar loopt door.

Dat is alleen ontferming van de HERE. Want lees maar eens wat er verder voor vreselijks over de aarde en zijn bewoners wordt gezegd. Erger kan het niet. Voor God is het zo genoeg. De maat is vol.
 
GODS OPDRACHT AAN NOACH (6:13-22)
Dan vertelt de HERE aan Noach zijn besluit om de aarde te gaan verdelgen. Noach moet een ark gaan bouwen, want God gaat een grote vloed over de aarde brengen.

De HERE vertelt precies hoe de ark gemaakt moet worden. Een groot schip met een hoge, vierhoekige opbouw. Lees de aanwijzingen maar.

Het bouwmateriaal is pijnboomhout: een erg harde soort naaldhout. Drie verdiepingen, onderverdeeld in afdelingen met hokken of kamers. Verder moest hij de wanden waterdicht maken. Zelfs de maten geeft de HERE aan.

De ark zou een reusachtig schip worden, zeker voor die tijd: 157,5 meter lang, ruim 26 meter breed en ruim 16 meter hoog. Een dak erop, dat niet rust op de scheepswand, maar op naar boven uitstekende palen. Er kwam op die manier een opening van één el hoog voor licht en lucht over heel de breedte en lengte (1 el was in die tijd ongeveer 50 cm).

Als God Noach de opdracht gegeven heeft, vertelt Hij van de watervloed die Hij over de aarde gaat brengen, waardoor alles zal omkomen. Let in vs.18 op de tegenstelling: maar met u maak Ik een verbond.
 
BOUWER EN PREDIKER (Hebr.11:7 en 2 Petr.2:5)
In Gods Woord is meer over Noach geschreven. Daardoor kunnen we dit gedeelte beter begrijpen. Want, wat dit voor Noach geweest moet zijn, hoe zwaar ook, lezen we in Hebr.11:7. Zie je, hoe hij eerbiedig de ark heeft klaargemaakt en hoe hij de wereld het oordeel heeft aangezegd?

Dat vinden we ook in 2 Petr.2:5. Daar staat dat hij Gods gerechtigheid heeft gepredikt. Hij heeft opgeroepen tot terugkeer naar de HERE. Hij heeft ook Gods oordeel over de verschrikkelijke zonden aangekondigd.

Wat moet hij daarom bespot zijn en uitgelachen:"Die gekke Noach met zijn schip daar midden op het land. Het is hem in zijn bol geslagen".

Toch heeft hij aan Gods opdracht voldaan. Het oordeel kwam al dichterbij. God had de verdorven mensheid nog 120 jaar uitstel gegeven. Petrus schrijft daar ook over in 1 Petr. 3:30. God heeft in zijn lankmoedigheid (geduld) afgewacht. Het kan lang duren, maar de HERE doet wat Hij heeft beloofd. Hij heeft nog tijd gegeven om zich te bekeren, tijd om God weer te gaan gehoorzamen. Maar ze hebben zijn woorden in de wind geslagen en zich niet bekeerd.

De bouw van de ark en de prediking van Noach hebben meegewerkt aan hun verharding. Ze leefden nog in het heden der genade. Er was nog tijd om terug te keren tot de HERE. Zo niet, dan zou Gods oordeel hen zeker treffen.
 
NOACH MOET IN DE ARK GAAN (7:1-9)
Nu komt het bevel dat Noach met zijn gezin in de ark moet gaan. Want (lees vs.1) ik heb gezien dat je als enige van je generatie rechtschapen bent.

Als we de eerste negen verzen lezen, zien we, hoe de HERE alles regelt. Wat gebeurt hier iets geweldigs. God brengt Zelf van alle diersoorten een paar naar de ark. Paarsgewijs, want de dieren zullen zich later moeten voortplanten. We lezen ook dat van de reine dieren er zeven paar komen. Dat waren de dieren die God had aangewezen om als offer te kunnen dienen.

Noach geeft ze allemaal een plaatsje in de ark. Hij heeft daar zeven dagen voor. Lees maar wat de HERE zegt in vs.4. Wat was er ook een voedsel nodig voor mens en dier!
 
GOD SLUIT ZELF DE DEUR VAN DE ARK (7:10-24)
Als de zevende dag komt, en alles en iedereen in de ark zijn gegaan, sluit de HERE met eigen hand de ark toe. Dat heeft een diepe betekenis. God Zelf zorgt voor hen die Hij gaat behouden. Hij zorgt ervoor, dat zijn belofte werkelijkheid kan worden: de belofte van de Verlosser. Dat is het heerlijke. Maar wee hen die buiten blijven.

Dan gaat de regen komen. Geweldige slagregens. De Bijbel beschrijft het sober: alle bronnen van de grote waterdiepte braken open en de sluizen van de hemel gingen open. Een watervloed, zo hevig als er nog nooit geweest was en er nooit meer komen zou. En dat veertig dagen en nachten achter elkaar.

De geweldige watermassa's stijgen hoger en hoger, zelfs over de bergen heen. Zoals je ziet in vs.20 tot zelfs 15 el, dat is 7,5 meter. En dan sterft alles wat op het droge leeft. Niemand kan zich redden. En de ark zit potdicht.

Er staat in vs.22, dat alles wat op het droge leefde, stierf. De zee- en waterdieren blijven in hun element. In datzelfde vers worden we herinnerd aan de levensadem die van God is. God blies immers de levensadem in de neus van de eerste mens.
 
GODS OORDEEL OVER DE ONRECHTVAARDIGEN (2 Petrus 2:9,10)
De zondvloed is Gods werk. Hij bracht deze straf over de wereld van de onrechtvaardigen. Met weinig woorden wordt beschreven, hoe de HERE de oude wereld overgaf aan dood en verderf, omdat ze Hem niet wilden gehoorzamen, ondanks eeuwenlange oproepen tot bekering. Jaar in jaar uit waren er publieke erediensten gehouden.

De mensen hadden Gods Woord aangehoord, maar ze hadden hun schouders opgehaald: "Ouderwetse onzin". Maar toen het water kwam was het te laat.

In dit gericht zien we het begin van het wereldgericht, dat komen zal. Het oordeel van de zondvloed leert ons: God straft de onrechtvaardigen. Door de beschrijving van dit oordeel wil de HERE ook jou waarschuwen. Hij laat de zonde niet ongestraft, als er geen geloof is en berouw en bekering. Wij moeten de zonde haten en uit de weg gaan.
 
GODS GENADE VOOR ZIJN KERK (1 Petrus 3:20b-22)
Het oordeel over de onrechtvardigen is tegelijk genade voor Gods kerk. Want de wereld, vuil van de zonde, werd door het oordeel gereinigd. Alles werd schoongewassen door het zondvloedwater. De kerk met acht leden werd op die manier behouden. In de redding van Noach en de zijnen was de weg naar de beloofde Christus open gehouden.

Zoals Noach en de zijnen werden behouden door het water, zo worden wij nu behouden door de doop, schrijft Petrus. Maar dan moeten we geloven wat ons in de doop beloofd wordt. Namelijk de reiniging van onze zonden door het bloed van Christus. En we moeten ieder voor zich bidden om een goed geweten. Dit is een geweten dat vol is van de vergeving van de zonden door onze Here Jezus Christus.

Het water van de zondvloed maakte scheiding tussen Noach én de ongelovige wereld. Voor de één was het water tot behoud, voor de ander tot ondergang. En zoals de ark als middel tot behoud acht mensen temidden van het water droeg naar een gezuiverde aarde, zo ben ook jij opgenomen in de kerk van Christus die niet vergaat.
Wie er gelovig in blijft en dagelijks bidt om een goed geweten, wordt behouden. Wie er ongelovig of eigenwijs buiten blijft, of eruit loopt, komt om. Denk er wel om, dat het niet de kerk is die ons behoudt, evenmin als de ark redden kon. Maar het is God die Noach en ook jou wonderlijk bewaart uit genade om Christus' wil. Alleen door het geloof in Christus wordt echt redding geschonken als de wereld ten ondergaat.
 
 
   
Een interessant schilderij van Simon de Myle uit 1570

 
 
6. GOD SLUIT ZIJN VERBOND MET DE MENSHEID NA DE ZONDVLOED Genesis 8 en 9 en 10
 

INLEIDING
Noach lag naakt in zijn tent.
Tegenwoordig schaamt men zich niet voor bloot.
Onbeschaamd zie je het om je heen.
Er is bijna geen strand meer, waar niet topless gebaad wordt.
Hoe moeten we daar tegenover staan?
 
HET EINDE VAN DE ZONDVLOED (8:1-5)
Veertig dagen duurt het watergeweld. Dat moet ook voor de mensen in de ark lang geduurd hebben. Het vreselijk oordeel duurt in totaal 150 dagen. Als we dan vs.1 lezen, zien we de gunst, de liefde van de HERE voor Noach. Hij denkt aan hen die in de ark zijn. Let erop, dat God de dieren hierbij insluit (vergelijk Jona 4:11).

Dan doet God een wind waaien over de aarde, waardoor het water verdwijnt. We kunnen ons van dat watergeweld moeilijk een voorstelling maken. Het moet grote veranderingen op de aardkorst veroorzaakt hebben. Nieuwe zeebeddingen ontstonden, waarheen het water wegvloeide (vs.2).En dan raakt de ark vast op één van de bergen in de streek die vandaag Armenië heet. Het kan een bergrug van de Kaukasus geweest zijn. We lezen in vs.4 precies de datum waarop het gebeurde: de 17de van de 7de maand. Dat was al gauw nadat het water ging zakken.
 
HET OFFER VAN NOACH (8:6-22)
We zien hoe Noach na 40 dagen een raaf uitliet. Hij ziet hem niet weer terug: er was dus voldoende aas. Anders gaat het met de duif, die hij tot driemaal toe laat uitvliegen. Als het dier wegblijft, verwijdert Noach het luik van de ark. Waarschijnlijk is dat een dekkleed.

In vs.15-22 zien we hoe de grote uittocht begint. Dat gebeurt dus pas na Gods bevel. Lees je ook Gods bedoeling hiermee in vs.17? Weer zal de aarde vol zijn van zijn schepselen.Dan bouwt Noach het altaar, waarop hij zijn offers gaat brengen. Let erop, dat er brandoffers staat. Het offerdier verbrandde helemaal in de vlammengloed. Daaruit spreekt, hoe Noach en de zijnen zich helemaal aan de HERE willen wijden. En ook, dat ze verzoening zoeken door het bloed dat heenwees naar Christus. Zie je ook, hoe dit offer de HERE aangenaam is? Hij vond de geur liefelijk.

Het slot van dit hoofdstuk laat zien hoe de HERE nu een fijne belofte geeft: de aarde zal niet meer gestraft worden, zoals Hij met de zondvloed had gedaan. Er zal gezaaid worden en geoogst in vaste regelmaat. Zomer en winter, dag en nacht zullen niet ophouden.
Het laatste wat we hier lezen, is geen oordeel maar genade. God roept zijn knecht Noach om door hem en zijn familie de wereld verder te leiden naar de Verlosser, naar onze Here Jezus Christus.
 
GOD ZEGENT NOACH EN ZIJN ZONEN (9:1-4)
We zien dat God Noach en de zonen zegent. De woorden die God gebruikt, lezen we ook in Gen.1:28. Dat 'zegenen' betekent, dat God de mens gaat beschermen. Want de HERE wil, dat er weer leven gaat komen op de aarde. God wil uit de schepping lof ontvangen; daarom moet de aarde vervuld worden.

Dat blijkt ook uit het vervolg. Een handjevol mensen tegenover die grote hoeveelheid dieren, dat zou gauw fout kunnen gaan. Maar nee, die vormen geen bedreiging. Ze zijn integendeel bang voor de mens. Dat heeft God zo gemaakt. Het is zijn bewarende hand, dat de wilde dieren zich in de wildernis terugtrekken en de bewoonde wereld uit de weg gaan.
De HERE geeft het vlees van dieren aan de mens tot voedsel. Zo zorgt en beschermt de HERE ook in dit opzicht. Er staat daarbij (4), dat de mens het vlees niet mag eten met het bloed er nog in. Daarin zie je al weer Gods bewarende hand die het mensenleven bewaart voor verwildering. Rauw vlees eten is niet goed. In het bloed zetelt het leven, dat van God komt.
 
INSTELLING VAN DE DOODSTRAF (9:5-7)
God beschermt de mens. Er staat duidelijk:" Wie bloed van mensen vergiet, diens bloed wordt door mensen vergoten." Of een dier het deed of een mens, het bloed van de schuldige moet vloeien.
God gaat een dam opwerpen om het goddeloze leven van voor de zondvloed aan banden te leggen. De overheid heeft de opdracht een moordenaar te straffen met de doodstraf.

Dit bevel geldt nu nog steeds. Lees maar Romeinen 13:4. God heeft de doodstraf bevolen, omdat de mens naar zijn beeld is gemaakt (zie vs 6). Een misdaad aan een mens is daarom een misdaad aan de majesteit van God.
Verder moet je erop letten, dat God de opdracht uit vs.1 herhaalt. In de ark waren alleen volwassenen. Nu zullen er kinderen geboren moeten worden. De lege aarde moet weer vol worden.
 
GOD SLUIT ZIJN VERBOND MET DE MENSHEID (9:8-17)
We lezen dan van het verbond dat God sluit. Het is een geschenk van God aan de mensheid. Want in vs.8 valt meteen op, dat het geen verbond is met Noach alleen. Lees maar: ook met zijn nakomelingen; zelfs met de dieren die uit de ark kwamen. Dat is iets bijzonders, waar we niet overheen mogen lezen.

En wat belooft God? Hij zal de aarde niet meer met water vernietigen. Zie je dat hier voor het eerste het woord zondvloed wordt gebruikt? Dat betekent grote vloed. (Dus niet vloed om de zonde). Bij dit verbond schenkt God een teken. Let er vooral op, dat de HERE zegt: als die boog er staat, zal ik eraan denken.

Noach had de regenboog meer nodig dan wij. Wij hebben immers Gods volledige Woord, dat ons alles over God vertelt, wat we nodig hebben om Hem gehoorzaam te dienen. Maar laten we nooit onze ogen sluiten voor dit teken van God. Want als Ezechiël in zijn boek (1:28) ons Gods troon beschrijft, schittert om die troon de regenboog: Gods eigen teken! Zie ook Openbaring 4:3.

In vs.16 noemt God dit een eeuwig verbond. God belooft, dat Hij zijn schepping niet meer zal vernietigen. Nu hoort bij een verbond altijd een eis naast de belofte. Die eis lezen we in vs.1 en 7: vermenigvuldig u, wordt talrijk.
 
NOACH EN ZIJN ZONEN (9:18-29)
Noach vervult zijn opdracht: als landman bewerkt hij de aarde en plant een wijngaard. Dan gebeurt er iets droevigs. Vele jaren later toen Noachs zonen ook al opgroeiende kinderen hadden. Op zekere dag bedronk hij zich. Cham vond hem dronken en naakt in zijn tent. Blijkbaar sprak hij er op zondige manier over met zijn broers. Die bedekten toen hun vader met een afgewend gezicht. Dat waren jongens met een gezond schaamtegevoel!

Toen Noach ontwaakt was en de schaamteloze brutaliteit van Cham vernam, vervloekte hij Kanaän, de zoon van Cham. Opvallend is, dat niet Cham zelf vervloekt werd. Mogelijk is, dat Kanaän het als eerste zag en zijn vader Cham inlichtte.
Hier ligt vader Noach, die prediker der gerechtigheid. Cham vindt het iets om zich slap te lachen. In Kanaäns hart zal hetzelfde geleefd hebben.

Kanaän zal een knecht van zijn broers zijn. Dat zijn niet Sem en Jafeth. Dat zijn z'n ooms. Het zijn Kus, Misraïm (Egypte) en Put, uit wie grote rijken zijn ontstaan. Daarbij vergeleken was het (heidense) land Kanaän een kleintje. Lang voor de intocht van Israël in het land Kanaän was dit land onderworpen aan Egypte. We hebben in Gen. 9:25-27 met een profetie te maken, waarin al aangekondigd wordt, dat het met het heidense land Kanaän slecht zal aflopen.
 
NOACH ALS PROFEET
Wonderlijk is, dat Noach na zijn ontwaken en zijn ontdekking van het gebeurde, ineens gaat profeteren. God spreekt door hem. Eerst komt de vloek over Kanaän: knecht der knechten. Dat is volledig slaaf. Cham wordt in Kanaän gestraft. Dus de schaamteloze vader ontvangt straf in zijn goddeloze zoon. Hij zal ten ondergaan aan zijn eigen lage hartstochten.

Lees nu wat Noach zegt van Sem (vs.26). Die zegenspreuk is niet te begrijpen als je alleen maar aan Sem denkt. Hij is ook zondaar. Weer zien we Gods welbehagen, waardoor juist hij gekozen wordt. Niet omdat hij zo goed was. Maar omdat God Zich nu juist de God van Sem wil noemen. Sem zal de stamvader zijn van Gods uitverkoren volk, waaruit de Here Jezus Christus geboren zal worden.

Daarom worden alle volken in hem gezegend. Ook Jafeth. Want als er staat, dat hij in Sems tenten zal wonen, betekent dit niet, dat Jafeths nageslacht op het grondgebied van Sem komt wonen. Nee, want Jafeths nageslacht is veel groter dan dat van Sem. God heeft aan hem de belofte uit vs.27 vervuld. Dat wonen in Sems tenten wil zeggen: Jafeths volken zullen delen in de grote zegen van Sem, in Sems grote Zoon, onze Here Jezus Christus.
 
DE NAKOMELINGEN VAN NOACHS ZONEN Gen.10
Als je dit korte hoofdstuk vol met namen doorleest, zul je veel daarvan niet kennen. Een opvallende naam is die van Nimrod. Hij was de eerste machthebber op aarde was. Hij was een geweldig jager, door niemand overtroffen. Er is zelfs een spreekwoord aan hem ontleend, staat er. Als iemand goed kan jagen, wordt hij een tweede Nimrod genoemd. De kern van zijn rijk werd gevormd door Babel. Dus een indrukwekkende man, die Nimrod.

Dan lezen we verder over Kanaän uit wie al die vijanden van Israël zijn voortgekomen.

Wij, Europeanen, zijn nakomelingen van Jafeth. Sem is de stamvader van het volk Israël en dus ook van onze Heiland. Goed om te onthouden!
 
 
   
 
 
  7. GOD KIEST ZICH EEN VOLK Genesis 11 en 12
 
INLEIDING
Heb je wel eens bedacht dat in deze wereld aan twee steden tegelijk wordt gebouwd? De bouw van de Here aan zijn kerkstad Jeruzalem n de bouw aan Babel, stad van de zonde. Daarbij is het altijd één van tweeën. Want je kunt niet aan Babel bouwen en tegelijk ook aan Jeruzalem. Wie aan de bouw van Jeruzalem werken wil, moet breken met de geest van Babel. De Here eist ons helemaal op voor de bouw van zijn geestelijk huis. Daar is nooit gebrek aan werkgelegenheid.

Maar niet alleen de Here zet zijn bouwers aan het werk. Behalve aan Jeruzalem, de kerkstad, wordt er ook aan Babylon gebouwd, de stad van de zonde. Helaas is ook daar geen werkloosheid. De satan accepteert iedereen die bij hem solliciteert. En zelfs nog meer dan dat. Hij gaat er nota bene op uit om met verleidelijke aanbiedingen lieden te ronselen voor zijn karwei.


DE TORENBOUW VAN BABEL (Gen.11:1-4)
Na de zondvloed woonden de mensen in de omgeving van de berg, waarop de ark vastliep. Toen de mensheid zich naar Gods bevel uitbreidde, ging men in oostelijke richting een betere woongelegenheid zoeken. Je ziet dat die werd gevonden in de vlakte van Sinear tussen de Eufraat en de Tigris. Daar was het land vruchtbaar. Net als de Nijl stroomden deze rivieren geregeld buiten hun oevers. Door het vruchtbare slib groeiden de gewassen er goed.

In die wijde vlakte zochten de mensen bescherming. Ze staken klei uit de grond. In het hete vuur bakte men die zo hard, dat de regen er geen invloed meer op had. Asfalt, dat men in de grond vond, diende om te metselen. Zo ging men huizen bouwen. Dat was goed. De krachten en schatten die God in de aarde had gelegd, werden gebruikt.

We lezen dan in vs. 4, dat ze een toren wilden bouwen. Het was toch te verwachten, dat bij verdere uitbreiding van het mensental, men verder uit elkaar zou zwermen. En dat wilde men niet. Men wilde bij elkaar blijven. En die toren, vanaf een grote afstand te zien, zou een ereteken van hun eenheid moeten worden. Maar dit was in strijd met Gods opdracht. Zie maar 9:1. Het gebod was zich te verspreiden. De hele aarde moest bevolkt. De HERE wilde van de hele aarde verheerlijkt worden. Hier is duidelijk verzet! Opstand!


DE SPRAAKVERWARRING (Gen.11:5-9)
Dan gaat de HERE dit werk van de mensen bezien. Je moet goed letten op wat Hij zegt: Dit is het begin (vs.6.) Dat betekent: als de HERE ze hun gang laat gaan, zal er nog meer gebeuren. Een toenemen in de zonde!
Maar dan hoeft God maar n woord te spreken en het is uit. Hij verwart hun taal. Ze verstaan elkaar niet meer. En zo maakt Hij het verder bouwen onmogelijk. Daarin schuilt ook genade, want God bewaart de mensheid voor de ergste hoogmoed. En er kwam levensruimte voor het zaad van de vrouw, zodat de Christus geboren kon worden.

Als God de mensheid hierdoor verstrooit, zegeviert Hij daarin over de satan. Die had de mensen tot opstand verleid. Hij wilde niet dat Gods doel bereikt zou worden. Maar nu laat God door de verstrooiing van de mensen gebeuren, wat Hij had bevolen: de aarde wordt vervuld. Hij lacht om hun vruchteloos gedoe (Ps.2)! En omdat de HERE daar hun plannen in de war stuurde en hun taal verwarde, heet die plaats Babel. Dat betekent: de HERE heeft ze verstrooid.

Babel is ten onder gegaan, maar de goddeloze geest van Babel is gebleven. Wij leven daar middenin. Maar ook dat Babylon, de stad van de antichrist, zal ten val komen. Zie Opb.19. Maar God zal zijn volk vergaderen in Jeruzalem, de kerkstad. Daar zal de echte eenheid zijn. Daar zal Christus het Hoofd zijn.


DE NAKOMELINGEN VAN SEM (Gen.11:10-32)
We stuiten weer op een geslachtslijst. En als we die goed bekijken, zien we, dat er dezelfde namen in staan als in Genesis 10. Is dat nu een vergissing, tweemaal dezelfde rij? Wij weten en geloven dat God Zich nooit vergist. Ook niet als Hij Zijn Woord laat opschrijven.

We moeten er goed op letten, hoe God de beide geslachtslijsten begint. In Gen. 10:1 staat: Dit zijn de nakomelingen van de zonen van Noach. En we herinneren ons, hoe we daar zagen, dat God weer volkeren deed komen, rijen volkeren. Een nieuwe mensheid, die zijn wereld moest gaan bewonen. Volkeren met een eigen woonplaats. Maar in Gen. 11 staat boven de rij namen: Nakomelingen van Sem. Gods Geest heeft hier dus een andere boodschap. God zorgt hier ervoor, dat we goed in de gaten hebben op welke manier Hij Sem ging zegenen. En hoe Sems nageslacht tot een zegen gaat worden.


HET GESLACHT VAN TERAH (Gen.11:26-32)
Nu zou je misschien die rij namen maar verder willen overslaan. Toch zou je dan iets merkwaardigs over het hoofd zien. Ik bedoel de verzen 26 en 27. Op het eerste gezicht staat hier alweer tweemaal hetzelfde. Maar lees eens goed. Vers 26 sluit de geslachtslijst af. Want vers 27 begint met dezelfde woorden als vers 10: dit zijn de nakomelingen, maar nu van Terah. Daar begint dus iets nieuws.

Als we bedenken, dat het in het vervolg steeds over Abram zal gaan, kunnen we ons afvragen: waarom staat er nu niet: Dit is de geschiedenis van Abraham en zijn nageslacht? Ook hier heeft God een bedoeling mee. Zijn boodschap is deze: het geslacht van Terah is verbonden aan Sem, en daarmee aan de zegen van Sem. En als God straks Abram gaat roepen en er een rijker licht over zijn leven gaat schijnen, dan deelt toch heel Terahs gezin daarin. Ook Nahor en Haran met hun gezinnen.

Laten we nooit vergeten, dat Christus zich door deze geslachten heen een weg gaat banen naar zijn komst in de wereld. Dat betekent, dat hier juist de satan zijn best zal doen om dat te voorkomen. In Jozua 24:2 en 15 lezen we, dat ook in Ur afgoden werden gediend. Men vereerde daar de zon, maan en sterren. En ook het geslacht van Terah deed daar ijverig aan mee.

Het is daarom, dat God Zich een volk gaat kiezen, dat Hem alleen dient en vreest. Vooral nu de ware kennis van Hem schijnt uit te sterven. Vooral nu de satan alles op alles zet om de komst van Christus te verijdelen.


DE ROEPING VAN ABRAM (Gen.12:1-3)
In Haran (Noord-Syrië) sterft vader Terah. En dan roept God Abram. Hij geeft hem bevel alles en allen te verlaten. Hij moet een zelfstandig volk worden. God gaat dus in het geslacht van Terah nog een scheiding maken. Nu wordt Abram het hoofd van zijn geslacht. Een geslacht? Abram heeft nog geen enkele zoon!

Lees nu de heerlijke woorden die God spreekt (vs.2-3). Waarom Hij die woorden juist tot Abram spreekt? Dat is Gods welbehagen. Zijn vrije genade om te kiezen wie Hij wil. God eist dus iets van Abram. Maar daarbij geeft Hij een belofte. Een geweldige zegen belooft hij: een groot volk zal hij worden. En geeerd zal hij worden. En tot een zegen zal hij zijn. Met Abram zullen alle geslachten gezegend worden.

Het gaat hier niet alleen over een persoonlijke zegen. Maar wat voor Abram zegen is, zal tegelijk voor alle geslachten een zegen zijn. Die geslachten zijn dus aan Abram verbonden, let daar goed op. Op welke manier? Daarop is maar n antwoord mogelijk: ze moeten hetzelfde geloof hebben als hij. Wat hen verbindt, is dus de geloofsband. Daarin ligt de zegen.

Als je dat goed begrijpen wilt, moet je lezen wat staat in Galaten 3:6-14. Dan zie je meteen, dat die zegen, waar God hiervan spreekt, Jezus Christus is met al zijn heil. Die zegen geldt ook voor jullie! Als je gelooft in de beloften van het verbond!


ABRAM DOET WAT GOD BEVEELT (Gen.12:4-9)
Abram kende Galaten 3 nog niet. Toch ging hij in geloof. En God brengt hem naar Kanaän. En daar zegt God, dat Hij dit land aan zijn nageslacht geven zal (vs.7).

Al zijn de Kanaänieten sterk in dat land, en al is Sarai kinderloos, toch gelooft Abram. Zie maar, hij bouwt een altaar. Want God is hem verschenen. En hij vertrouwt op Gods beloften. Het altaar is zijn antwoord.

Nog een opmerking over vs.7. De HERE verscheen aan Abram. Dat betekent dat Hij zichtbaar was. Abram was vlak bij God. In de rede van Stefanus staat, dat de HERE hem al in Mesopotamië verschenen was (Hand.7:1-7).

Let er verder op, dat Abram een tent spant (vs.8). Hij heeft nog geen rechten hier om een huis te bouwen of een stad. Hij verblijft hier als vreemdeling. Let wel: in een land dat hem beloofd is, maar zover is het nog niet. Het zou nog een paar honderd jaar duren voordat de kinderen van Abraham het land in bezit zouden nemen. Het enige waarover Abraham straks kan beschikken is een stukje grond voor een graf! Abraham is ook hierin vader van de gelovigen, die geduldig als vreemdelingen de grote dag van Christus afwachten.


ABRAM IN EGYPTE (Gen.12:10-20)
Als we deze verzen lezen moeten we erop letten, dat het niet af te keuren was dat Abram naar Egypte trok. Dat staat nergens. Verder moet je weten, dat hij inderdaad een halfbroer van Sarai was. Zie Gen.20:12. Maar al is het waarheid wat Sarai zeggen moet, toch is het erge, dat hij zijn huwelijk op het spel zet in plaats van op God te vertrouwen. Hij had toch de belofte van een groot nageslacht! Hij kon hier toch niet sterven! God had hem toch in belofte de zekerheid gegeven, dat Hij hem zegenen zou!

Abram gebiedt Sarai zo te spreken, omdat hij anders gedood was. De Farao wilde haar immers tot vrouw nemen. Nu zal hij blijven leven door die leugen, die halve waarheid. Maar hij brengt Sarai in gevaar. Zijn huwelijk zal verbroken worden en Sarai zal geen stammoeder van Christus worden.
Maar daar waakt de HERE voor. Hij redt haar uit de gevaarlijke situatie door de Farao zware plagen te zenden. Daarmee maakt God hem en zijn knechten zo bang, dat Farao Abram een vrijgeleide geeft om er zeker van te zijn dat hij vertrekt.
 
 
 
 
 
  8. GOD MAAKT ABRAM EENZAAM, MAAR TOCH RIJK Genesis 13
 
INLEIDING
Abram wandelde aan Gods hand. Hij vertrouwde in alles op de HERE. Gods eer ging hem boven alles. Daarin is hij een vader der gelovigen. Ook van jou.
Tegenwoordig staat voor velen niet de eer van God, maar het welzijn van de mens in het centrum van alle dingen. Daaraan wordt zelfs God afgemeten! Als er een God is, hoe kan Hij al dat onrecht dat in de wereld plaatsvindt, dan goedvinden. En hoe kan Hij dan alle catastrofes toelaten? Hij moet Zich maar eens voor mij verantwoorden!
 
DE REIS VAN DE HERDERSVORSTEN (vs.1-3)
Abram was een herdersvorst toen hij in het land Kanaän kwam. In Gen. 12:16 hebben we kunnen lezen, hoe hij nog rijker geworden is. Ook Lot is herdervorst. Lees maar vers 5.

Zo zijn ze uit Egypte gekomen. Om een beetje te begrijpen, dat dit maar geen aardig reisje was, moet je bedenken, dat dit een een tocht was van meer dan duizend kilometer. Van Bethel naar Egypte en weer terug. Al die kudden waren er de oorzaak van, dat men erg langzaam opschoot. Soms bleef men hier en daar enkele dagen wachten. We kunnen er wel van uitgaan, dat het met elkaar zeker twee jaren heeft geduurd.

In elk geval: de hongersnood is voorbij. Zo is hij van pleisterplaats naar pleisterplaats gereisd (vs. 3). Dat waren plaatsen met water, dus met voedsel. Je mag daarbij best denken aan oases.
 
ABRAM ROEPT DE NAAM DES HEREN AAN (vs.4)
Let op vs. 4. Wat we daar lezen is zo iets moois. Abram zoekt het altaar bij Bethel weer op. En hij roept er de naam des HEREN aan.

Dat betekent, dat hij een eredienst houdt. Een samenkomst, waarin hij publiek bidt tot zijn Vader in de hemel. Daarin brengt hij zijn dank. Hij offert hier ook. Hij laat duidelijk blijken, dat hij wil leven dicht bij het Woord van God.
De Kanaänieten hadden misschien gehoopt, dat die machtige herdersvorst ook hun afgoden zou dienen. Maar Abram laat er geen twijfel over bestaan. Hij vereert de enige en levende God!
 
GOD GAAT LOT VAN ABRAM SCHEIDEN (vs.5-6)
We zien ook, dat Lot met hem mee is getrokken. Die is dus bij hem gebleven met zijn gezin. De HERE heeft dat hier zo geopenbaard: we mogen er niet overheen lezen. Want Hij gaat Abram nu ook van Lot scheiden. Abram moet helemaal alleen komen te staan.

Abram moet alleen wonen. En straks ook zijn zaad, zijn nageslacht. Hij wordt apart gezet. Afgescheiden van de zondige wereld. Hij moet leven naar het Woord en niet naar de gewoonten van de wereld.

God maakt Abram eenzaam. Hij moest zijn vaderlijk huis verlaten en zijn familie. Nu moet hij zelfs gescheiden worden van Lot. Zo bereidde de HERE hem voor op het verbond dat Hij met Abram zou sluiten. Dan moest Abram zijn vertrouwen helemaal alleen op de HERE stellen. Dat is de echte rijkdom van Abram: God als machtige en trouwe bondgenoot.
 
RUZIE TUSSEN DE HERDERS (vs.7-9)
We lezen dan van de ruzie die ontstaat tussen de herders van Abram en Lot. Je moet daarbij goed letten op het verband: "Beiden bezaten zo veel vee dat er te weinig land was om bij elkaar te blijven wonen.". Het gaat dus over vee en weideplaatsen, over bronnen en waterputten. Wie nu nog kijkt naar het slot van vs.7 begrijpt de moeilijke situatie: het is hun land niet. Ze zijn maar vreemdelingen en bijwoners.

We moeten hierbij goed in het oog houden, dat satan hier weer bezig is. Hij is er altijd op uit Gods plannen te doen mislukken. Dat probeerde hij in Egypte. Dat probeert hij ook hier. Wat gemakkelijk kon deze twist uitlopen in een bloedbad. Houd in de gaten, dat het nomadenleven ruw was: nomadenrecht werd met bloed verworven. Let erop, dat Abram zelf geen ruzie maakt, maar met wijsheid ingrijpt.
 
DE KEUZE VAN LOT (vs.10-13)
Misschien denken jullie, dat Abram wel erg edelmoedig is om Lot te laten kiezen. Toch moeten we op iets anders letten. Namelijk op het geloof van Abram. Door het geloof nam hij het besluit uit elkaar te gaan. Hij wist dat God hem het hele land zou geven. Hij vertrouwde op die belofte. Daarom kan hij rustig Lot de eerste keus laten. En die kiest het mooiste plekje. Een landstreek als de hof des HEREN. Zo rijk aan water als de hof van Eden. Voor herders een ideaal gebied. Toch was de keuze van Lot niet goed. Hij heeft zo dicht bij Abram en Sarai geleefd. Hij is bij de erediensten geweest, heeft meegeknield en meegeofferd: hij kent God en zijn beloften, maar hij kiest begerig voor aardse zegeningen.

Maar die vruchtbare streek werd bewoond door zeer goddeloze mensen. Hij sloeg zijn tenten op tot bij Sodom. Straks wordt hij in de gemeenschap daar opgenomen. Hoe moeilijk Lot het gehad heeft blijkt uit 2 Petrus 2:7 en 8. Daar staat, dat Lot zwaar te lijden had onder de losbandige wandel van de goddeloze bewoners van Sodom. Dag aan dag werd zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun goddeloze daden.

Lot laat Abram los. En daarmee de zegen van Abram. Maar de HERE liet Lot niet los. Vlak voor de ondergang van Sodom en Gomorra wordt hij gered. Maar de zonde zal dan haar werk hebben gedaan. Zijn vrouw komt om, omdat haar hart nog bij haar bezit is in Sodom. Zijn beide dochters worden de stammoeders van de Moabieten en Ammonieten, aartsvijanden van Israël.
 
EENZAAM, MAAR NIET ALLEEN (vs.14-18)
Zo blijft Abram achter, nog eenzamer dan tot nu toe. Hij is een vreemdeling die het alleen van zijn geloof moet hebben.
Maar God laat hem niet alleen. Lees vs. 14-18. God zoekt hem op en spreekt met hem. God beloont hem met zijn troost. Hij herhaalt de belofte. Hij breidt die zelfs uit. Zo ver hij kan zien, wordt dit land van hem en zijn nageslacht.

Van dat nageslacht staat er dat het ontelbaar zal zijn. Hoe rijk maakt Hij Abram, die zo eenzaam was achtergebleven. Abram moet het land maar eens doortrekken. Al dat schoons zal eens voor hem zijn en voor zijn kinderen.
Weer zien we zijn antwoord. Een geloofsantwoord. Een altaar!
 
 
 
 
  9. ALLEEN DE ZEGEN DES HEREN, DIE MAAKT RIJK Genesis 14
 

INLEIDING
Abram kan in één klap schatrijk worden, maar hij zoekt zijn rijkdom niet in het materiële. Wij leven midden in een wereld, die van materialisme en hebzucht doortrokken is. Alles draait om geld en goed, krijgen en hebben, kopen en verkopen. De hebzucht wordt ook op allerlei manieren aangewakkerd door reclame al of niet op tv, radio-uitzendingen waar je een CD-speler kunt winnen, akties en programma's met verlotingen en grote prijzen, liefst een auto.
Dat is voor ons als Gods kinderen een gevaarlijke wereld, waarvan een geweldige verleiding uitgaat. Voor we het weten zijn we totaal geïnfecteerd door het materialistische leefklimaat om ons heen.


STRIJD TUSSEN DE KONINGEN VAN HET OOSTEN (vs.1-12)
Je ziet dat Kedorlaomer met drie andere vorsten een groot aantal volken had onderworpen. Deze volken moesten veel belasting betalen aan hun overwinnaars.

Kedorlaomer leidt de strijd als vijf koningen uit het zuiden in opstand zijn gekomen en weigeren hun belasting op te brengen. De slag loopt in het nadeel van de vijf koningen af. Wie niet verslagen wordt, vlucht de bergen in. De koningen van Sodom en Gomora vallen in één van de vele asfaltputten.

Verder zien we, hoe de rechtvaarige Lot (2 Petr.2:8) met de onrechtvaardigen moet meelijden. Ook zijn bezit en al zijn opgeslagen voedsel nemen de vijanden mee.


ABRAM MENGT ZICH IN DE STRIJD (vs.13-17)
Abram wordt op de hoogte gebracht. Opvallend is, dat er staat: 'dat zijn neef gevangen genomen was'. Daar spreekt duidelijk uit dat Abram zich met Lot verbonden voelt. Voor hem trekt Abram ten strijde.
Abram is meteen volop actief. Alleen van zijn knechten gaan er al 318 geoefende vechters mee. Verder zullen zijn bondgenoten (vs.13) ook hun aandeel in de strijd geleverd hebben. Ook zij werden bedreigd door de macht van Kedorlaomer.

Abram levert de slag met wijsheid. Bij verrassing ('s nachts en van verschillende kanten) valt hij de vijand aan. Let erop, dat hij ze maar niet op de vlucht jaagt, maar hij vervolgt ze tot in de omgeving van Damaskus. Nu blijkt, dat Abram tot een zegen is. Niet alleen voor Lot, maar voor al die mensen die hij het leven redt.
Wat is Abram rijk, want naar oosters recht is alles voor de overwinnaar. Heel de buit, al die mensen. Maar het is ook een geweldige verzoeking. Wat een geëerd man is hij. Het overwinningsbericht gaat door heel het land.


DE ONTMOETING MET MELCHISEDEK (vs.18-20)
In het latere Koningsdal, waarvan we ook lezen in 2 Sam. 18:18, ontmoeten hem twee koningen. Dat dal lag in de omgeving van Jeruzalem, dat toen Salem heette. En van die koningen is Melchisedek. Zijn naam heeft een prachtige betekenis. Daar mogen we niet aan voorbij gaan. Het wil zeggen: koning der gerechtigheid, dus: rechtvaardige koning. En als er bij staat, dat hij koning van Salem is, wil dat zeggen: koning van de vrede. Een rechtvaardige vredevorst.

We gaan hier even op in, omdat in Hebreeën 7:1-10 de geschiedenis van Abraham en Melchisedek wordt verteld met het oog op Christus. Melchisedek wordt daar een voorbeeld van Christus genoemd. Christus is priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek (Hebr. 7:17).

God zendt Melchisedek op Abrams weg. God heeft daarin een boodschap voor Abram. Want in dit verdorven heidense land is nog een Godvrezend mens. Een koning, die ook als priester optreedt. Hij geeft Abram en zijn mannen, die hongerig en vermoeid zijn door de strijd, brood en wijn, een vorstelijk eerbewijs.

Dan heft hij zijn handen op en zegent Abram. Deze buigt zijn hoofd en erkent daardoor Melchisedek als zijn meerdere. Let erop, hoe Melchisedek niet Abram prijst en roemt. Maar hij spreekt een lofprijzing uit ter ere van God, de Schepper, de Allerhoogste. God gaf Abram de macht over de vijanden. De HERE houdt Abram op deze manier klein.

Abram ziet alles goed door het geloof. Hij erkent deze boodschapper van God. Hij eert hem door hem een tiende van de buit te schenken. Daar had hij als overwinnaar volkomen het recht toe. Hij deed dit, nadat Melchisedek hem als overwinnaar met brood en wijn had gehuldigd.


DE ONTMOETING MET DE KONING VAN SODOM (vs.17 en 21-24)
Lees nu vs.17 en 21-24. er blijkt zich in het Koningsdal nog een koning te bevinden: die van Sodom. kennelijk is hij niet omgekomen bij zijn val de asfaltput. Er zijn ook wel uitleggers die zeggen, dat ze er niet invielen, maar dat ze zich verborgen. Hoe het ook zij, de koning van Sodom komt met Abram spreken over de buit. Hij weet dat Abram recht heeft op de goederen en op de mensen. Als koning wil hij graag zijn mensen terug. Uit zijn woorden blijkt, dat het een heidense koning is, die geen woorden van God spreekt, zoals Melchisedek.

Uit het geladen antwoord van Abram blijkt, dat hier meer aan de hand is dan we op het eerste gezicht zouden denken. Abram wil ten koste van alles vermijden dat de koning van Sodom later kan zeggen: "Ik heb Abram de buit geschonken, ik heb hem dus rijk gemaakt". Abram wil alles van de HERE verwachten en niet vooruit grijpen, naar wat hem is beloofd.

Met Melchisedek, de man Gods, gaat Abram heel anders om dan met de heidense vorst van Sodom. Hij wil geen verplichting hebben tegenover hen die buiten het Verbond met God staan. Hij wil op geen enkele manier vermenging en contact met de koning van Sodom.


WAAROM ANTWOORDT ABRAM ZO SCHERP?
Abram doorziet de verzoeking. Hij heeft als overwinnaar recht op alles. In één klap heeft hij zijn bezit geweldig vergroot. Als hij het houdt, is hij een beroemd man. Maar we zien hoe hij in die verzoeking staande blijft. Abram weet dat alleen de zegen des HEREN rijk maakt. En niet aardse goederen. Abram belijdt dat, als hij God tot getuige roept en een eed zweert. Let erop, hoe hij dezelfde woorden gebruikt als Melchisedek.

Hier zien we weer, hoe Abram leeft uit het Woord. Leven uit dat Woord geeft zegen. En die zegen alleen maakt rijk. We mogen het zo zeggen: Abram overwint de verzoeking in het geloof. Hij doet helemaal afstand van de buit. Sodoms goederen zijn geen zegen. Hij heeft zijn leven gewaagd om zijn broeder Lot te bevrijden. En niet om zichzelf rijk te maken met het materiële. Hij is geen materialist, zoals de heidenen.

Dus voor zichzelf wil hij niets van de buit houden. Hij vraagt begrip voor het feit, dat zijn mannen hebben gebruikt, wat ze nodig hadden (vs.24). Verder gunt hij zijn bondgenoten een deel. Die hebben ervoor moeten vechten. Het is genade van God, dat dit mogelijk was. God alleen moet de eer hebben. En zo blijft Abram eem vreemdeling, een bijwoner. De koning van Sodom zal wel vreemd gekeken hebben. Hij heeft gemerkt, dat Abram anders was dan hij. Niet alleen door zijn woorden, maar ook door zijn daden.

Abram geeft zich helemaal over aan God. Die zal hem rijk maken. Wat wordt het hier mooi getekend, dat Abram het isolement bewaart. Hij eerbiedigt de antithese die God heeft gesteld. Twee moeilijke woorden vlak bij elkaar. Maar woorden die je goed moet kennen. Ze zijn van levensbelang voor de kerk. Ook voor jou.

Abram grijpt niet vooruit op wat God hem beloofd heeft. Hij wacht rustig af in het geloof. Hij past er voor zich te vermengen met de goddeloze wereld. In dat opzicht is hij ook hierin een vader der gelovigen.

 
 
 
 
  10. GOD SLUIT HET VERBOND MET ABRAM Genesis 15

INLEIDING
Abraham had een levend geloof. Hij had een geloof dat vruchten voortbracht: hij gaf God de eer, in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was wat Hij beloofd had ook te volbrengen.
Als jij gelooft, ben je in de ware wijnstok Christus ingeplant. Zou je dan geen vruchten voortbrengen? Als Christus in je komt wonen, dan kan dat toch niet verborgen blijven? Dan moet dat er toch uitkomen? Dan ga je toch de stijl van Christus vertonen? Het kan niet anders of ieder die door waar geloof bij Christus is ingeplant, brengt vruchten van dankbaarheid voort.
En hij doet dat door alles heen. Want ook in tijden van honger en vervolging, van ziekte en oorlog, blijven de levenssappen uit de wijnstok Christus ons toestromen. Niets is in staat om die stroom stil te leggen. Dat is de geweldige rijkdom van het verbond waarin je mag leven.


GOD SPREEKT TOT ABRAM (vs.1)
"Enige tijd later", zo begint het hoofdstuk. Daar moeten we niet overheen lezen. Er is een duidelijk verband met het voorgaande. Abram heeft Kedorlaomer verslagen. Maar hij is vreemdeling gebleven. Blijkbaar zijn de gevaren zo groot, dat de HERE hem bemoedigend moet toespreken. Het is niet onmogelijk, dat de verslagen koningen binnenkort wraak willen gaan nemen.

Dan spreekt de HERE tot hem. Let erop, dat Hij dit doet in een visioen. Later verschijnt God zo aan de profeten. Het is een toestand, waarin Abram dingen ziet en hoort, zonder dat hij ogen en oren gebruikt.

De HERE zegt twee dingen: Hij zal Abrams bescherming zijn en Abrams loon zal zeer groot zijn, vorstelijk zelfs. De nadruk legt de HERE op Zichzelf. God zal zijn veiligheid zijn, maar ook zijn rijkdom. Aan de koning van Sodom had hij alles gegeven. deze zou nooit kunnen zeggen: ik heb Abram rijk gemaakt (14:23). Nee, alleen de HERE kan echt rijk maken. Dat slaat niet alleen op het tijdelijke leven, maar ook op het eeuwige.


DE KLACHT VAN ABRAM (vs.2-3)
Het schijnt een vreemde reactie van Abram. God geeft hem een rijke belofte, maar Abram zegt niet: dankuwel. Integendeel, hij klaagt over zijn kinderloosheid.

Toch spreekt Abram hier niet in ongeloof. Dan had God hem niet zo'n antwoord gegeven. Abram was zich er heel goed van bewust, dat de uitvoering van Gods beloften afhankelijk was van nageslacht. Abram verlangt naar de vervulling van de belofte. Maar hij ziet er nog zo weinig van.

In vs.3 herhaalt hij de klacht uit vs.2. Hij stort zijn hart voor de HERE uit. Geen zoon, maar een slaaf zal eenmaal al zijn rijkdom erven, die God hem in vs.1 had beloofd. De zegen van de HERE had voor hem pas echte waarde, wanneer die via zijn nageslacht het hoogtepunt zou vinden in grote Zoon: Jezus Christus, de Messias.


HET ANTWOORD VAN DE HERE (vs.4-6)
Gods antwoord lezen we in vs. 4. Een duidelijk antwoord! Nee, het was geen ongeloofsvraag van Abram. Dan had de HERE hem wel bestraft. God komt wel zijn zwakke geloof te hulp. een slaaf zal uw erfgenaam niet zijn, maar uw eigen zoon.

De HERE geeft er ook nog een teken bij: de sterrenhemel. Wanneer Abram twijfelt aan Gods beloften, hoeft hij 's avonds maar naar de sterren te kijken. Zo groot zal zijn nageslacht zijn. Ontelbaar.
Op vs. 6 moeten we goed onze aandacht richten. Daar lezen we voor het eerst dat Abram geloofde. Er staat eigenlijk, dat hij er amen op zei. Hij vertrouwde volkomen op wat de HERE hem beloofde. En de HERE rekende het hem toe als gerechtigheid. Dat wil zeggen: God beschouwde hem alsof er geen zonde in hem was. Dat toerekenen houdt in, dat Abram uit zichzelf die gerechtigheid niet bezat.

God beschouwt hem nu als een rechtvaardige, omdat hij geloofde. Nogmaals: uit zichzelf was hij helemaal niet rechtvaardig, maar zondig, vol vlekken en rimpels, vol tekortkomingen en gebreken. Maar door zijn geloof is hij een rechtvaardige.


ABRAM VRAAGT OM ZEKERHEID (vs.7-11)
In vs.7 lezen we, dat God zijn belofte gaat herhalen. Mooi is die herinnering aan Ur. "Ik ben altijd Dezelfde", wil God zeggen. En weer zien we Abram gelovig worstelen met dit moeilijke punt: hij vraagt een teken bij de belofte (vs. 8). Hij wil nog meer zekerheid. Als antwoord gaat de HERE het verbond, dat er al lang was in Gods beloften, nu zichtbaar maken. Dat doet Hij op een manier die Abram goed kende. Naar een gewoonte in het oosten als vrienden een verbond sloten.

Dieren worden geslacht, in tweeën gedeeld, de geloften tegenover elkaar neergelegd, zodat er een pad van bloed ontstaat. Daarna gaan de vrienden door dat bloedpad. Daarmee wordt uitgebeeld: wanneer n van ons zich niet houdt aan dit verbond, zal met hem gebeuren, wat met dit dier is gebeurd. Hij zal worden gedood. Om het eens moeilijk te zeggen: het verbond is een overeenkomst of verdrag dat met een vervloeking is bekrachtigd

Abram maakt alles gehoorzaam klaar. En eerbiedig. Maar God komt niet. Hij moet de roofvogels wegjagen die het teken willen verontreinigen.


WAT GOD AAN ABRAM BELOOFT (vs.12-16)
Merkwaardig is vs.12. Het wachten heeft de hele dag geduurd. Dan valt Abram maar niet in slaap. Nee, de uitdrukking betekent, dat God een diepe slaap over hem brengt (zie Gen.2:21). Daar is God dus, maar heel anders dan Abram verwacht. Een angstwekkende, dikke duisternis. Niet alleen buiten hem, maar ook in hem.Nu gaat God spreken over de manier, waarop Abrams nageslacht dit land zal ontvangen. Het zal niet vanzelf gaan: vier eeuwen lang zal zijn nageslacht verdrukt worden en hun onderwerpers dienen. Vier geslachten lang, want elk geslacht leefde toen 100 jaar ongeveer. Daarna zal God over dat onderdrukkende volk gericht brengen.

Dat zal ook zijn als de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten vol is. Dus als de zonden van de volken van Kanaän een toppunt hebben bereikt, gaat God het land van Abram geven. Tot die tijd zal de vervulling van de belofte op zich laten wachten. Het gaat voor Abram en zijn nageslacht door lijden tot heerlijkheid.


DE SLUITING VAN HET VERBOND (vs.17-21)
Dan komt de HERE (vs.17). Hij vertoont Zich aan Abram als een brandende fakkel temidden van een rokende oven. Licht, fel licht, maar omgeven door een walm van rook.

Opvallend is, dat de HERE alleen tussen de stukken doorgaat. Het verbond is wel tussen hem en Abram. Maar alles gaat van God uit! En zijn majesteit is zo groot, dat Hij Zich door rook moest omhullen: Licht in de rook! God is immers Licht en er is helemaal geen duisternis in Hem. Wie zal Hem kunnen zien en leven?

Misschien mogen we daaraan de volgende les verbinden: het zal zo blijven, dat we de HERE niet volkomen kunnen zien. Veel voor ons zal verborgen zijn. Gods weg met ons kunnen we niet altijd begrijpen. Maar altijd is Hij ons tot licht en heil!

In vs.18-20 lezen we de woorden die Abram mag horen: heerlijke verbondswoorden. Dit land zal zijn voor uw nageslacht. En al de volkeren die daar wonen tussen Nijl en Eufraat zullen moeten wijken. Abram is niet alleen Gods vriend, God heeft hem tot zijn bondgenoot gemaakt!


 
 
 
 
  11. DE HERE BEVESTIGT ZIJN WOORD Genesis 16


INLEIDING
Geduld is een schone zaak. Maar niet eenvoudig. Een prachtig voorbeeld van geduld in de Bijbel vinden we bij David. Die had de belofte van koningschap op zak. Maar als hij Saul kan doden, doet hij het niet. Hij wacht tot de Here hem het koningschap schenkt.
Abram en Sarai missen in dit hoofdstuk het geduld om op de HERE te wachten. De duivel maakt daarvan listig gebruik.


SARAI GRIJPT VOORUIT OP DE BELOFTE (vs.1-6)
In 16:1 zien we, dat Sarai lijdt onder haar kinderloosheid. Ze maakt zich zorgen. De HERE had een zoon beloofd, maar van die belofte kwam volgens haar niets terecht, als ze God niet een handje hielpen. Ze kan het niet opbrengen geduldig en vooral gelovig te wachten en te vertrouwen op Gods almacht.

In vs.2 staat, dat ze misschien door Hagar gebouwd zal worden. Hagar was haar slavin, haar persoonlijk eigendom. Daarom zullen Hagars kinderen ook haar eigendom zijn. Ze wil zelf een kind hebben. Je kunt je wel voorstellen, dat dit voor de echte moeder Hagar geen pretje was, wanneer haar meesteres het kind als haar eigendom beschouwde.

Abram zegt niet: "Laten we rustig wachten op de HERE". Nee, hij gaat akkoord met het voorstel van Sarai. Hij grijpt dus ook naar dit zondige middel. Hij handelt hier eigenwillig en ziet niet de verzoeking van de satan.

Vs.4 vertelt hoe Hagar Sarai gaat verachten, als ze zwanger is. Ze minacht haar om haar kinderloosheid. Ze gaat zich boven haar meesteres stellen. Daarmee begint de straf voor haar vooruitlopen op de weg van de HERE. Daarmee begint ook de narigheid in de tent van Abram.

Lees maar vs.5. Sarai kan Hagars houding niet dulden en geeft Abram de schuld. Ze wil zelfs dat de HERE als rechter zal optreden. Wanneer Abram haar de vrije hand laat, vlucht Hagar (vs.6). Zij vernedert Hagar. Dat kan betekenen, dat ze haar verlaagt van bijvrouw (zie vs.3) tot slavin.


DE VLUCHT VAN HAGAR (vs.7-9)
De verzen 7-9 laten ons zien, hoe de HERE Hagar opzoekt. Let er vooral op, dat het de Engel des HEREN is. Dat is Christus, voordat Hij als kind in Bethlehem werd geboren. Voor de eerste keer wordt hier in de Bijbel gesproken over de Engel des HEREN. Je kunt je afvragen: is deze geschiedenis zo belangrijk, dat hier juist de Engel des HEREN moest ingrijpen?

Het antwoord is: Gods werk dreigde hier vernietigd te worden. Abram had in Ismaël "zaad" gekregen. Maar niet uit het geloof. Wel door een zondige levenswandel. Hij was bezig Gods verbond te verwoesten door niet gehoorzaam te wachten op Gods tijd. Nu vraagt de Engel, waar ze vandaan komt en waar ze heen gaat. Ze moet wel antwoorden. Dan stuurt de Engel haar terug naar haar meesteres. Hij ziet haar dus nog steeds als slavin. Alleen wanneer ze vrijgelaten was, zou ze van de slavernij verlost zijn.


HET WOORD VAN DE ENGEL OVER ISMAËL (vs.10-12)
De Engel des HEREN gaat nu aan Hagar vertellen, wat de betekenis zal zijn van Ismaël. En Hagar moet dat weer doorvertellen aan Abram. Want Abram moet heel goed weten, dat Ismaël niet de door God beloofde zoon is. Daar gaat het de Engel des HEREN om.

Eerst zegt de Engel, dat het kind haar kind zal zijn. En niet Sarai's zoon. Lees maar: uw nageslacht. En zij mag hem de naam Ismaël geven. Dat betekent: God verhoort, want Hij heeft de verdrukking gezien, die haar is aangedaan.

Haar zoon zal een echte vechtersbaas zijn. Zelf oorlogszuchtig, maar ook door ieder bestreden. Als we dan nog in vs.12 lezen, dat hij ten aanschouwen van zijn broeders zal wonen, wil dat zeggen, dat hij zich nooit zal vermengen met anderen.

Klopte deze belofte met de belofte die de HERE aan Abram had gegeven over zijn zaad? Is dat nu tot zegen zijn voor alle geslachten op aarde? Totaal niet. Geen zegen, maar oorlog! En dat moest Hagar aan Abram vertellen. Daarom trad de Engel des HEREN hier op in eigen persoon.

Abram moest terugkeren van zijn zondige weg. Hij moest weer volkomen gaan vertrouwen op God. Het wordt nu ook duidelijk, waarom de HERE alleen tussen de geslachte dieren is doorgegaan. Als het aan Abram had gelegen, was er van het verbond niets terecht gekomen. En nu ligt dat verbond vast in de HERE.


HAGAR TERUG BIJ ABRAM (vs.13-16)
Uit de verzen 13-16 zien we hoe Hagar erkent, dat de God van Abram tot hem sprak. Daarvan kende zij Hem. Zij leefde in de kring van het verbond. Maar het is goed tot haar doorgedrongen, dat Gods Woord tot haar was gekomen. Ze zegt: Gij zijt een God des aanziens. Ze bedoelt een God die Zich over haar ontfermde. Dus die naar haar omkeek. Dat is ook de betekenis van de naam van de put.

In gehoorzaamheid aan de opdracht van de Engel des HEREN keert Hagar terug. En als haar tijd gekomen is, wordt een zoon geboren aan Abram. En Abram geeft hem de naam Ismaël. Hagar had hem dus verteld over de ontmoeting met de Engel des HEREN. Nu heeft Abram dus een zoon. Niet uit het geloof, maar door de zonde. Dat moet hij wel begrepen hebben na het verslag van Hagar. Want deze zoon zal een vechtjas zijn. Dus niet tot zegen voor alle geslachten.

Hier was weer een ernstige poging van satan om Gods werk en plan te doen mislukken. Wat mogen we blij zijn, dat God getrouw is. Dat Hij Zijn Woord bevestigt. Nu is de weg vrij voor de zoon die God had beloofd. Abram en Sarai moeten nog 13 lange jaren wachten tot de HERE zijn belofte gaat vervullen. Toen alle wegen afgesloten schenen en zij menselijk gesproken alle hoop hadden opgegeven, komt de HERE om zijn Woord waar te maken, te bevestigen.


   
 
 
 
  12. DE HERE BEVESTIGT ZIJN WOORD OPNIEUW Genesis 17
 
INLEIDING
De Here openbaart Zich in dit gedeelte voor het eerst als de Almachtige. Dat is buitengewoon bemoedigend. Wat kunnen we voor veel dingen bang zijn?
Maar al die machten waar we bang voor zijn, kunnen niet ongeremd hun eigen gang gaan. Want boven al die machten uit die hier op aarde woeden, mogen wij de heerlijkheid van onze Here Jezus Christus weten. Hij heeft al die machten onder controle.
Hem is immers gegeven alle macht in hemel en op aarde? Hij troont boven al het gewoel van de machten. En Hij houdt ze nauwlettend in het oog. En niets ontgaat Hem. En niets overschrijdt zijn grenzen. De machten liggen bij Hem aan de ketting. Ze zijn Hem gegeven om te doen wat Hij ermee doen wil.
 
ABRAM WORDT ABRAHAM (17:1-8)
Dertien jaar na de geboorte van Ismael verschijnt de HERE aan Abram. Hij is dan een oude man van bijna honderd jaar, Sarai is 89. Menselijk gezien kunnen ze geen kinderen meer krijgen. Alleen door een wonder van Gods almacht zal dat kunnen gebeuren. Vandaar dat de HERE zegt: Ik ben God, de Almachtige.

Het is voor het eerst de de HERE deze naam voor Zichzelf gebruikt. Hij gaat immers een wonder doen: Hij gaat zijn almacht in dienst stellen van het verbond met Abram.

Eerst herinnert de HERE Abram aan dat verbond. Hij herhaalt de belofte van het zaad, ook van het land. Hij breidt die belofte nog uit: zeer vruchtbaar zal Abram zijn. En zelfs koningen zullen uit hem voortkomen. Zie Matt.1.

Rijker dan ooit komt de HERE hier met zijn belofte. Let erop, wat Abram doet (vs.3.). Dan wordt ook zijn naam veranderd: Abraham, dat is: vader van een groot volk. Eerst heette hij Abram, dat is: mijn vader is groot. Hij werd dus genoemd naar zijn vader. Maar zo heerlijk is Gods belofte, dat hij voortaan genoemd zal worden naar zijn nageslacht.

Abraham betekent vader van een menigte. Dat is Gods bedoeling met hem. Vader van de kerk. Daarom heeft God hem geroepen uit Ur. Daarom heeft de duivel geprobeerd hem te verleiden in Egypte.

En Abraham heeft dat niet aan zichzelf te danken. Zijn weg naar nageslacht was doodgelopen: een oude man en een oude vrouw. Maar God, de Almachtige, opent wegen waar menselijke wegen ophouden. Het is alles genade in het leven van Abraham. Gods wonderlijke bedoeling, die hem riep tot het vaderschap. Ook tot het vaderschap over ons. Zie maar Galaten 3:29.
 
HET TEKEN VAN HET VERBOND (17:9-14)
God gaat aan de belofte nu een eis verbonden. Dat staat hiermee in verband, dat Hij het verbond niet alleen met Abraham opricht, maar ook met zijn nageslacht. Want ook zijn nageslacht mag tot zijn kinderen gerekend worden. Zelfs wij (Gal. 3).

Die eis is, dat al wat mannelijk is, besneden moet worden in heel Abrahams huis. En voortaan zal elk jongetje uit Abrahams nageslacht op de achtste dag dit teken van het verbond ontvangen.

God geeft die opdracht tot besnijdenis als een bevel van zijn verbond. Ieder in Abrahams huis mag en moet weten, dat hij tot dat verbond behoort. Die heerlijke beloften zijn ook voor hen. Zij mogen weten dat ze ook Gods kinderen zijn. Ze mogen geloven, dat Hij alles geeft, wat goed voor hen is. Zelfs het land Kanaän (vs. 8). Hierbij moeten we niet alleen denken aan het heilige land, maar ook aan het hemelse Kanaän; dat is het eeuwige leven in de hemelse heerlijheid bij God.

De besnijdenis was het wegsnijden van de voorhuid, waarbij een beetje bloed vloeide. Het was het teken van het wegsnijden van de zonde. En het bloed wees naar de bloedstorting van Christus aan het kruis. Toen Christus zijn bloed had vergoten en zijn werk was volbracht, had de besnijdenis geen betekenis meer. Daarom is in plaats van de besnijdenis gekomen: de doop als teken van het verbond. Dat God grote ernst maakt met het teken van het verbond, blijkt uit vs.14. De HERE is trouw aan zijn beloften, maar ook aan de eisen. Zo liefdevol Hij is in de beloften, zo streng is Hij in zijn oordelen. Hij wil dat zijn kinderen zich heel gehoorzaam aan zijn verbond houden. Dat geldt ook voor jullie.
 
SARAI WORDT SARA (17:15-16)
Ook de naam van Sarai wordt veranderd. Voortaan heet ze Sara. De eerste naam had alleen betrekking op de eervolle plaats in haar huis. Haar nieuwe naam is een erenaam die op alle volken en geslachten betrekking heeft. De HERE belooft daarmee, dat de vervulling van de belofte aan Abraham niet buiten haar zal omgaan.
Er is wel verschil met Abraham. Zij wordt niet uitgeroepen tot moeder der gelovigen en God heeft niet met haar het verbond opgericht. Maar door het geloof mag ze een hulp en steun zijn voor Abraham. Lees in dit verband maar eens Hebreeën 11:11 en 12.
 
ABRAHAM AANVAARDT HET VERBOND (17:17-27)
In vs.17 staat dat Abraham lachte bij het verstaan van Gods boodschap. Dat was geen uiting van ongeloof, hij lachte God niet uit. Nee, het was een blijk van geloof. Hij was buiten zichzelf van blijdschap en verbazing. Abraham heeft geloofd, waar alle menselijke mogelijkheden waren uitgeput: een verstorven lichaam en een onvruchtbare vrouw. Maar hij twijfelde niet. In geloofsverrukking heeft hij gelachen van heilige blijdschap.

Lees in dit verband maar eens Romeinen 4 vooral vanaf vs.16.

Ismael zal de erfgenaam niet zijn. Abraham pleit nog voor hem. Maar met nadruk zegt de HERE dat het verbond met Isaak zal verder gaan. Wel wilde de HERE Ismael zegenen om Abrahams wil. Want hij hoort bij het verbond. Zie maar vs. 23. Alleen - de HERE heeft vrijmachtig beschikt, dat het verbond bevestigd zal worden aan Isaak. En dan zal ook hij groot zijn en tot volken en vorsten worden (vs. 20). Dan besnijdt Abraham gehoorzaam aan Gods bevel zijn huis. Ook hijzelf wordt besneden. En in dit gehoorzamen van Abraham aanvaardt hij het verbond. En de HERE bevestigt daarin zijn Woord.
 
VERTROUWELIJKE OMGANG MET DE HERE
In het verbond gaat Abraham zeer vertrouwelijk met de HERE om. En de HERE spreekt met Abraham als met zijn vriend. Dat valt op, wanneer we dit hoofdstuk lezen. Let in de eerste plaats maar op het geweldige, dat de HERE zijn voeten onder Abrahams tafel steekt. Zo dicht komt Hij in het verbond tot ons.

En let in de tweede plaats op het bijzondere, dat God de verborgenheden van het verbond openbaart aan zijn vriend. Niet alleen de genade, de zegen en het geluk behoren bij het verbond, maar ook dreiging en straf.

Tenslotte: hoe ontroerend is Abrahams voorbede bij de HERE voor Ismaël (vs.18). Hij grijpt als het ware de HERE vast en smeekt en pleit, terwijl God luistert en antwoordt.

Ook jij mag in het verbond heel intiem met de HERE omgaan. Maak van dat voorrecht ook van harte gebruik! Vertel Hem eerlijk wat je fijn vindt en wat je dwars zit.

Geloof je dat God je iets heeft beloofd? houd je dan vast aan de belofte en vertrouw Hem. Hij houdt woord. Geef het daarom niet op. Vraag Hem je te helpen om net zoals Abram, geduldig te wachten op wat Hij beloofd heeft. Dit zijn ook verborgenheden en weldaden die voor jou gelden.
 

13. DE HERE BELOOFT ABRAHAM EEN ZOON EN STRAFT SODOM EN GOMORRA Genesis 18
 
VERTROUWELIJKE OMGANG MET DE HERE
In het Verbond gaat Abraham zeer vertrouwelijk met de HERE om. En de HERE spreekt met Abraham als met zijn vriend. Dat valt op, wanneer we dit hoofdstuk lezen.
  Let in de eerste plaats maar op het geweldige, dat de HERE zijn voeten onder Abrahams tafel steekt. Zo dicht komt Hij in het Verbond tot ons. En let in de tweede plaats op het bijzondere, dat God de verborgenheden van het Verbond openbaart aan zijn vriend. Niet alleen de genade, de zegen en het geluk horen bij het Verbond, maar ook dreiging en straf.
  Ten slotte: hoe ontroerend is Abrahams voorbede bij de HERE. Hij grijpt als het ware de HERE vast en smeekt en pleit, terwijl God luistert en antwoordt.
  Dit zijn ook verborgenheden en weldaden die voor jou gelden. Wij mogen in het Verbond heel intiem met de HERE omgaan. Maak van dat voorrecht ook van harte gebruik!
 
DE HERE OP BEZOEK BIJ ABRAHAM (vs.1-8)
Abraham woonde nog steeds bij de eiken van Mamre. Eiken zijn daar lage, breed uitgroeiende bomen, die veel schaduw geven. Op zekere dag krijgt hij bezoek van drie mannen. Abraham is zeer gastvrij. Dat is maar geen hobby, geen plaatselijk gebruik alleen. Het is zelfs opdracht. Hebr. 13:2 zegt dat we de gastvrijheid niet mogen vergeten.
  Let erop, hoe Abraham deze vreemden eert. Merk goed op wat in vs. 5 staat: Abraham erkent, dat God deze vreemdelingen langs zijn tent deed komen, opdat hij hun zijn gastvrijheid kon tonen! En hoe gastvrij hij is, zie je aan het maal dat hij opdient.Uit niets zien we, dat Abraham in de gaten heeft, wie er hier aan zijn tafel zitten. Dat wordt pas duidelijk in vs. 9.
 
  SARA TOT GELOOF GEBRACHT (vs.9-15)
Ze kennen de naam van Sara. Maar het wordt helemaal duidelijk, als de HERE zijn belofte gaat uitspreken, dat Sara over een jaar een zoon zal hebben. Let er verder op, dat de HERE telkens wanneer Hij Abraham zijn belofte geeft, die een beetje uitbreidt. Telkens wordt de belofte helderder, komt ze als het ware dichterbij.
  Van Abraham weten we, dat hij Gods beloften gelooft. Nu moet ook Sara die geloven. Eerder kan het wonder niet gebeuren. Want het zal een wonder zijn: zo'n oude vrouw die een kind baart. En Sara vindt zich heus te oud. Het kan niet waar zijn en ongelovig lacht ze over zoiets wonderbaarlijks.
  De HERE, de Alwetende, ziet haar in haar tentafdeling en bestraft haar over dat lachen. Nu moet het voor beiden duidelijk zijn geweest, wie die machtige woorden sprak: 'Is ook maar iets voor de HERE onmogelijk?' (vs.14).
  Hij bestraft Sara om haar ongeloof, dat altijd zonde is voor de HERE. Door die bestraffing brengt hij haar tot geloof. Als ze tevoorschijn gekomen is in vrees en angst, zegt ze, dat ze niet gelachen heeft. Maar dan hoort ze hoe de HERE haar kende en zag.
  Sara moet geloven. Door dat geloof kan ze haar kind van de HERE ontvangen. Door het geloof kunnen alleen de heerlijke beloften van de HERE vervuld worden. Dit geldt ook voor vandaag.
 
DE HERE MAAKT ABRAHAM DE VLOEK OVER SODOM BEKEND (vs. 16-21)
Eerst zien we hoe Abraham zijn hoge gasten uitgeleide doet. Zie maar: meteen richting Sodom. Dat uitgeleide-doen hoort tot de oosterse gastvrijheid.
  Dan lezen we, waarom de HERE op deze manier aan Abraham verschenen is. Er staat: de HERE dacht. De HERE zei als het ware tot zichzelf. Hij gaat Abraham, zijn vriend, bekend maken, wat Hij zal doen. Hij heeft in dat opzicht geen geheimen voor hem.
  Abraham moest het zelfs weten. Hij zou toch tot een zegen zijn voor alle volken! En hij moest zijn huis, zijn nageslacht toch onderwijzen, wie de HERE is. Hij moest zijn huis gaan leren, hoe de HERE gediend moest worden. Hij moest ook gaan onderwijzen, dat de straf zal komen, over wie de HERE niet dient in gehoorzaamheid. Dat hoort ook bij het Verbond.
  En dan lezen we hoe erg die straf is. Hoe verschrikkelijk de HERE zijn recht gaat voltrekken aan Sodom. Hij zegt, dat Hij gekomen is om te zien of de klachten die Hij over hen heeft gehoord gegrond zijn en zij verwoesting over zich hebben afgeroepen.
  Dat wil niet zeggen, dat de alwetende God niet op de hoogte zou zijn. Maar Hij gaat als Rechter eerst een onderzoek instellen. Als dat in de Schrift staat, betekent dat iets ergs. Denk maar aan de torenbouw van Babel. Dat komen van God is op zichzelf al gericht.
 
ABRAHAMS VOORBEDE VOOR SODOM (vs. 22-33)
Let erop, dat de engelen nu verder gaan. Maar Abraham stáát bij de HERE. Ontroerend is het, wat nu gebeurt. Abraham bidt voor de rechtvaardigen en ook voor de stad. Hoe luistert de HERE hier als vriend naar Abraham. Zolang Hij blijft luisteren, bidt Abraham.
  Merk op de grote eerbied. Merk op hoe hij God aanspreekt. Laat iedere zin maar goed tot je doordringen. Abraham gaat tot de uiterste grens: 50, 45, 40, 30, 20, 10. Dan vertrekt de HERE. Er zijn daar zelfs geen tien rechtvaardigen.
  Toch krijgt hij verhoring: God zal de rechtvaardigen sparen. De reis van de engelen om Lot te redden is al verhoring voor Abraham tot God sprak.
 
 
 
 

14. GOD TOONT ZIJN RECHTVAARDIGHEID Genesis 19
 
DE TWEE ENGELEN BIJ LOT (vs. 1-3)
De HERE gaat zijn verbondswraak aan Sodom en Gomorra voltrekken. Maar voordat het zover is, moet de rechtvaardige Lot worden gewaarschuwd. Dat gaat nu gebeuren door de twee engelen. In de avond komen ze als wandelaars in Sodom aan. Lot herkent ze niet als gezanten van God, maar als vreemdelingen.
  Hij nodigt ze uit met dezelfde gastvrijheid als Abraham. Merkwaardig is, dat ze eerst het verzoek afslaan. Ze willen op straat de nacht doorbrengen. Maar Lot blijft aandringen en ten slotte gaan ze met hem mee naar huis. Daar zet hij hun nog een maaltijd voor. Let in dit verband op Hebr. 13: 2.
 
DE ZONDE VAN SODOM (vs. 4-11)
De HERE gaat straks Sodom uitroeien. Dat de HERE zich niet vergist, blijkt uit de wens van de inwoners van Sodom. Als ongedierte komen ze uit hun schuilhoeken om zich meester te maken van de vreemdelingen. Ze wilden met hen homosexuele handelingen plegen. Of zoals Romeinen 1: 27 het zegt: en ook de mannen hebben de natuurlijke omgang met vrouwen losgelaten en zijn in hartstocht voor elkaar ontbrand. Mannen plegen ontucht met mannen; zo worden ze ervoor gestraft dat ze van God zijn afgedwaald.
  Tegen Abraham had de HERE al gezegd ( 18: 20): hun zonden zijn ongehoord groot. Zelfs de rechtvaardige Lot is door die zonde aangetast. Het is goed, dat hij zijn gasten beschermt tegen de tegennatuurlijke verlangens van de bewoners. Maar het is verschrikkelijk, dat hij zijn beide dochters aanbiedt als ruil. Hij mocht niet tussen twee kwaden het minst erge kiezen.
Hij mocht helemaal geen kwaad doen.
  De mannen van Sodom branden van begeerte en laten zich niet wegsturen. Integendeel. Ze gaan zich nu tegen Lot zelf keren. Uit vs. 9 blijkt, dat Lot hen kennelijk vaak had gewaarschuwd. Hij had hen de wet van God voorgehouden. Vergelijk ook wat staat in 2 Petrus 2: 7 en 8. Gods Woord spreken, betekent vaak: gehaat worden.
  Dan grijpen de engelen in. Ze trekken Lot in huis en slaan de mannen van Sodom met verblinding. Op welke manier wordt niet vermeld. In ieder geval heeft het goed geholpen. Lot wordt het oordeel over Sodom aangezegd (vs. 12-14)
  Dan maken de engelen zich bekend als gezanten van God. Gods boodschap is: de HERE gaat verwoesten. De maat van de zonde is dus vol. Lot moet zo snel mogelijk met zijn gezin vertrekken. Let erop, hoe zijn aanstaande schoonzoons hem uitlachen. Ze vinden het een mooie grap. Zij zijn een voorbeeld van zorgeloze mensen die er maar op los leven, en doen alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Lees in dit verband Lucas 17:27-29.
 
DE VLUCHT UIT SODOM (vs. 15-23)
Let erop, hoe de engelen Lot moeten aansporen. Hij moet ook heel wat rijkdom achterlaten! Zijn geest is wel gewillig, maar zijn vlees is zwak. Het zal heus wel goed tot hem doorgedrongen zijn, dat het bittere ernst was. Toch blijft hij treuzelen. De engelen moeten zelfs geweld gebruiken, omdat de HERE hem wilde sparen.
  Wanneer ze de stad uit zijn, geven de engelen de opdracht: rennen en niet omkijken, snel naar de bergen! Maar Lot is bang, dat hij dat niet haalt. Hij vraagt of hij naar Soar mag. De HERE schikt zich ook hier naar de zwakheid van zijn kind Lot, die Hij wil redden.
  Opvallend is vs. 22, waar staat, dat de engel niets zal kunnen doen, voor Lot in Soar is aangekomen. Kennelijk hadden de engelen duidelijke instructies gekregen. Eerst Lot redden en dan pas het oordeel.
 
DE ONDERGANG VAN DE STEDEN EN VAN DE VROUW VAN LOT (vs. 24-29)
Lot was nog maar net in Soar aangekomen of het rechtvaardige oordeel wordt voltrokken. Opvallend is, dat in vs. 24 staat, dat de HERE zwavel en vuur deed regenen van de HERE. Duidelijk moet uitkomen, dat de HERE het Zelf deed, rechtstreeks. Niet door middel van een aardbeving, maar direct vanuit de hemel.
  Zo belangrijk is dit oordeel voor alle tijden, dat de HERE heel nadrukkelijk er bij zegt: Ik deed het helemaal Zelf. Deze ondergang is een voorbeeld voor alle goddeloze steden. Zie maar Judas vers 7 en 2 Petrus 2:6.
  In een oogwenk is heel de vruchtbare streek één vlammenzee. En daarin komt de vrouw van Lot om. De engelen hadden gewaarschuwd: niet omkijken. Tegen dit gebod in deed ze het toch. Waarom, staat er niet bij. In ieder geval is het een bewijs van de noodzaak gehoorzaam te zijn en te luisteren naar zijn Woord. Ze sterft en blijft als een zuil van zout staan. Als een gedenkteken.
  I n vs. 27 zien we, hoe Abraham naar de plaats gaat, waar hij voor God stond. En hij ziet de rook. Maar zijn gebed werd verhoord: om zijn bidden redde de HERE Lot uit het oordeel. Zelfs Soar mocht gespaard blijven. Gods rechtvaardigheid blijkt hier in zijn oordeel, maar ook in zijn verlossing.
 
LOT EN ZIJN DOCHTERS (vs. 30-38)
Lot durft niet in Soar te blijven en vertrekt toch naar het gebergte. Je kunt je afvragen: waarom ging hij niet naar Abraham? Deze had toch zo voor Lot gepleit? Gods Woord openbaart het ons niet. De HERE vond dat niet nodig.
  Lots dochters hebben het niet gemakkelijk in dat woeste bergland. Ze ontmoeten er niemand. Een huwelijk is voor hen niet weggelegd. En toch willen ze een kindje. Vergeet niet, dat.
deze meisjes in Sodom hebben gewoond. Daar was het schandelijkste nog niet schandelijk genoeg. Deze zonde van Sodom heeft hen besmet. Ze willen een kind en schuwen daarbij geen enkel middel.
  Ze voeren hun vader dronken en worden door hem bezwangerd. Hun wens is vervuld. Maar het is het einde van de verbondslijn van Lot. Hij was zelf rechtvaardig. Maar zijn nageslacht was heiden: Moabieten en Ammonieten. Vijanden van het volk van God.
  De geschiedenis van Sodom en Gomorra staat middenin de geschiedenis van Abraham. Dat heeft een doel. Niet alleen om ons te laten zien, hoe erg de tegennatuurlijke zonde van Sodom was en hoe daardoor het gezin van Lot was vergiftigd. Maar ook omdat er uit die twee jongetjes van Lot twee volken groeien, die in het leven van Gods uitverkoren volk een belangrijke rol hebben gespeeld, nl. van vijanden.
  Maar de HERE is genadig. Wat een wonder, dat een 'dochter' van Lot stammoeder mag worden van onze Heiland. Ruth, de Moabitische. De HERE heeft de afgebroken verbondslijn van Lot Zelf weer opgenomen. Is dat niet heerlijk!
 
 
 
 

15. GODS TROUW TEGENOVER ABRAHAMS ONTROUW Genesis 20
 
DE ONTROUW VAN ABRAHAM (vs. 1 en 2)
Abraham trekt na de verwoesting van Sodom en Gomorra naar het zuiden. Hij gaat op zoek naar verse weidegronden. Daarbij komt hij in het land Gerar. Later noemen we dat het land van de Filistijnen. Abraham en Sara dragen een heerlijke belofte met zich mee. Binnen een jaar zullen ze samen een zoon hebben. God gaat zijn beloften vervullen.
  In Gerar gebeurt nu hetzelfde als vroeger in Egypte. De koning Abimelech laat Sara weghalen. Ze is ondanks haar hoge leeftijd kennelijk nog een aantrekkelijke vrouw. We moeten er op letten, dat er geen roof plaats vindt, zoals in Egypte (zie Gen. 12). Abimelech laat Sara halen, omdat Abraham gezegd had, dat ze zijn zuster was.
  Dat is een daad van ontrouw, want God had immers beloofd zijn huwelijk te zegenen. Dat moest voor hen een zekerheid zijn, dat hun huwelijk geen gevaar liep. En toch handelen ze in kleingeloof. En ze verloochenen daarmee Gods belofte.
  Zo gebeurde, waarvoor ze juist bang waren: ze zijn uit elkaar gerukt. Maar tegenover hun ontrouw gaat nu Gods trouw schitteren. We mogen in dit hoofdstuk weer zien, hoe groot de HERE wel is. Hij waakt voor zijn belofte.
 
DE HERE GRIJPT IN (vs. 3-6)
Hoe de HERE waakt voor zijn belofte, zien we in vs. 3. Let op het verschil met wat er in Egypte gebeurde. Farao werd met zware plagen gestraft, maar deze koning wordt door God opgezocht in een droom. En daarin wordt hij alleen maar bedreigd: hij is ten dode opgeschreven.
  Nu moeten we goed vs. 4 lezen. Daaruit blijkt Gods zorg wel heel duidelijk. Hij heeft er voor gewaakt, dat Sara nog niet bij Abimelech was geroepen om zijn vrouw te zijn. God zorgt ervoor dat niet Abimelech de vader van de beloofde zoon wordt, maar Abraham. God maakt Abimelech duidelijk dat hij niet zomaar over Sara kan beschikken, al was ze ook maar vreemdeling. Het gaat om haar eer als vrouw. Maar ook de eer van Abraham is in het geding. Hij wordt niet voor niets profeet genoemd.
  We lezen hoe Abimelech zich verontschuldigt. Hij beroept zich op zijn onwetendheid. En je ziet dat God, die rechtvaardig is, daarmee rekening houdt. Let erop, dat Abimelech wel heel erg geschrokken is, dat de HERE in een droom tot hem spreekt en hem die woorden toevoegt (vs. 4). Let er ook op, hoe mooi hij zich uitdrukt (vs. 5).
  Veel aandacht moeten we geven aan vs. 6. Daar gaat het eigenlijk om, nl. wat de HERE deed. Hoe Hij zijn trouw bewees, toen Abraham en Sara ontrouw werden en ongelovig. Daar zat de satan achter. Hij doet zijn aanval: er mag geen verlosser komen! En nu moet hij zijn slag slaan, voordat Sara naar Gods belofte moeder zou worden.
  Behalve de ontrouw van Abraham is er dus de hernieuwde poging van de satan om Gods plan tot verlossing te vernietigen. Wanneer we daaraan denken, dan gaat Gods trouw nog meer blinken. We zien hoe Hij buiten Abraham om het beloofde zaad beveiligt. De Christus zou geboren worden. Geen mens en geen duivel konden dat tegenhouden. God houdt de leiding.
 
ABIMELECH VOERT GODS OPDRACHT UIT (vs. 7-10)
Dan zegt God in vs. 7 wat Abimelech te doen krijgt om de gevaren van de dood te ontkomen. Bij nauwkeurig lezen zie je, hoe Abraham door de HERE genoemd wordt: profeet. Dat is de eerste maal, dat in de Bijbel deze naam wordt gebruikt. Verder moet je letten op het slot van vs. 7. Daar zien we dat zijn volk mede schuldig wordt gesteld. De straf zal ook over zijn volk komen.
  Let nu goed op vs. 8. Daar staat: de volgende morgen vroeg. Hij laat er geen gras over groeien, hij heeft haast. En hij roept al zijn hovelingen om aan hen te vertellen, wat hij gedaan had en wat God gezegd had. Alles staat er. En je ziet het resultaat: ook zij worden bang.
  Daar staat dan Abraham, de grote pleiter voor Sodom. Denk daar maar eens aan als je vs. 9 en 10 leest. Hij wordt aangeklaagd en ter verantwoording geroepen door een heidense vorst. Wat een verwijten!
 
HET ANTWOORD VAN ABRAHAM (vs. 11-13)
Wat is het verweer van Abraham zwak. Maar dat niet alleen, het is ook slecht. Hij durft de schuld op Abimelech te schuiven. Hij had bij zichzelf gedacht: ze vrezen daar in Gerar immers God niet. Het zijn heidenen, die gewoon zijn de vrouw van een vreemdeling te
nemen, nadat ze die eerst uit de weg hebben geruimd.
  Met geen woord erkent hij zijn schuld. Maar hij verdedigt zich met de woorden dat ze inderdaad zijn halfzuster is. Sinds het vertrek uit Ur hadden ze al afgesproken, dat ze zich als zijn zuster zou voorstellen.
  Het valt op, dat hij er alleen maar over spreekt, dat God hem uit zijns vaders huis deed omzwerven. Heel zijn houding getuigt niet van geloof, maar van vertrouwen en berekening, van ongeloof en ontrouw. .
 
ABRAHAM, ONDANKS ZIJN ZONDE, TOCH VOORBIDDER (vs. 14-18)
Tegenover de ontrouw van Abraham staat de trouw van God aan zijn verbond en beloften. Als Abimelech alles verteld heeft van Gods boodschap (14) en Sara teruggegeven heeft, blijkt hoe hij beeft voor de HERE. Want hij gaat helemaal niet in op de woorden van Abraham. Maar hij overlaadt hem met geschenken.
  Voor Sara is er een apart geschenk van 1000 zilverstukken. Dat kan opgevat worden als een soort zoenoffer, voor de oneer die haar is aangedaan. Abimelech zegt daarbij, dat zij gerechtvaardigd is. Dat wil zeggen, dat haar geen enkele blaam treft. Ze gaat volkomen vrij uit.
  In de verzen 17 en 18 zien we, hoe Abraham, ondanks zijn zonde en ongeloof, toch voorbidder mag zijn. Wat is dat geweldig, dat de zondige Abraham mag bidden voor de heiden Abimelech. En God verhoort dit gebed, want Abraham zou toch tot een zegen zijn voor alle volken. Hoe God met hem was, zien we ook, want de dood, waarmee was gedreigd, was al gekomen nl. de onvruchtbaarheid bij Abimelechs vrouw en slavinnen. God genas ook Abimelech.
  Hoog als de bergen is Gods trouw. Dat mogen we in Genesis 20 zien. Als het aan Abraham had gelegen, was alles misgelopen. Dat is Gods boodschap ook voor ons, opdat wij op de HERE alleen vertrouwen.
 
 
 
 

16. DE ZOON VAN DE VRIJE EN DE ZOON VAN DE SLAVIN Genesis 21
 
DE GEBOORTE VAN ISAAK (vs. 1-7)
In vs. 1 staat zo opmerkelijk, dat de HERE Sara bezocht. Dat betekent niet, dat Hij bij haar op visite kwam. Maar Hij bezoekt haar met zijn weldadigheid, door haar een zoon te geven. De geboorte van Isaak was een bijzonder werk van de almachtige God.
  Als we de verzen 3-7 lezen, dan gaan we de blijdschap begrijpen van deze oude mensen over het wonder dat God hun geeft. De naam Isaak heeft de HERE bevolen te geven in 17: 19. We moeten hier niet vergeten, dat die naam betekent: men lacht. Je herinnert je nog wel, dat Sara eerst in ongeloof heeft gelachen, want voor haar was een kind krijgen onmogelijk. Door Gods bestraffing is ze in het wonder gaan geloven. Nu lacht ze in geloofsverrukking. God heeft gemaakt, dat ze lachen kan.
  Waarom kunnen zij zo lachen, Abraham en Sara? Omdat zij in de geboorte van dit kind de vervulling zien van de belofte, dat er een Verlosser zou komen. Ze hebben het geweten en geloofd.
  Later zegt Christus zelf over dit geloof van Abraham: Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd. Zie maar Johannes 8: 56.
Abraham zag in de geboorte van Isaak de profetie van de geboorte van Christus.
  Ook Sara heeft in geloofsverrukking gelachen. In Hebr. 11: 11 staat, dat zij door het geloof kracht heeft ontvangen om moeder te worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem, die het beloofd had, betrouwbaar achtte.
 
SARA'S HOUDING TEGENOVER ISMAËL (vs. 8-13)
Eerst vers 8. Tot ongeveer het vijfde jaar bleef het kind in de tent van de moeder, waar het door de moeder vaak zelf werd gevoed. Dus met moedermelk. Daarna kwam het onder het toezicht van de vader. Abraham maakt van deze gelegenheid gebruik om een groot feest te houden.
  En dan ziet Sara, dat Ismaël met Isaak de spot dreef. Ismaël is dan al minstens 17 jaar en naar oosterse begrippen volwassen. Dat spotten is maar niet een beetje uitlachen. In Galaten 4: 29 en 30 staat: Ismaël vervolgde hem. Nu gaan we begrijpen, wat de achtergrond is van dat spotten. Hij verzet zich tegen God, die had beschikt, dat de verbondslijn door zou lopen over Isaak.
  Er valt nog iets op in vers 9: Ismaëls naam wordt niet genoemd, maar een bijzondere aanduiding. Dat zie je ook in vs. 10, waar Sara in de houding van de zoon dezelfde minachting proeft, die zijn moeder vroeger tegenover haar toonde. Sara ziet naar de toekomst en denkt aan Gods belofte aan Isaak. Daarom spreekt ze zo tegen Abraham.
  We merken wel hoe Abraham daar moeite mee heeft. Hij heeft zolang op een zoon moeten wachten. Maar de HERE zegt hem Zelf, dat hij naar Sara moet luisteren. Want Isaak is het beloofde zaad. Heel het aan Abraham beloofde volk, ja zelfs de Here Jezus Christus en allen die van Hem zijn, zullen nageslacht van Isaak heten.
  En daarvoor buigt Abraham in geloof. Hij weet het; alleen in de weg van gehoorzaamheid zal de HERE een zegen geven. En dan wordt om Abrahams wil, omdat hij zijn nakomeling is, ook Ismaël een grote toekomst beloofd (vs. 13).
 
ABRAHAM STUURT HAGAR EN ISMAËL WEG (vs. 14-21)
Deze verzen laten ons zien, hoe Hagar gaat zwerven, als ze weggezonden wordt. Denk eraan: dat was straf! Het slangenzaad = Ismaël had het vrouwenzaad = Isaak vervolgd. Dat was geen kleinigheid.
  Maar in die straf vergeet God haar niet. Hij ontfermt Zich over haar als ze in grote nood is. Hij verschijnt haar als het drinkwater op is en Ismaël dreigt te sterven. Hij opent haar ogen, zodat ze de put ontdekt, die daar was. Hij herhaalt de belofte, dat Ismaël tot een groot volk zal worden. Lees maar goed, wat daarover staat. Dan zie je, dat het heerlijke van de belofte hier ontbreekt: hij krijgt nl. alleen een zegen voor dit tijdelijke leven.
  Wat moet dit voor Abraham zwaar zijn geweest: Ismaël, een verbondskind, vervolgt zijn broer en wordt weggedreven, verjaagd. En hij gaat verder op de weg van de ongehoorzaamheid. Hij trouwt met een Egyptisch meisje, een heidense.
 
ABRAHAM EN ABIMELECH (vs. 22-34)
In diezelfde tijd komt een heiden het Verbond zoeken. Lees maar wat koning Abimelech zegt. Dat is iets heerlijks voor Abraham geweest, dat Abimelech en zijn gezegend leven God ziet. Hij kende Hem immers ook.
  Ze sluiten dan een verbond, nadat Abraham een vervelende zaak over een put tot een oplossing had gebracht. Deze was door Abrahams knechten gegraven en door Abimelechs knechten afgepakt. Jullie begrijpen wel, wat in zo'n woestijngebied een put, een bron, betekent.
  Zie je, dat eenzelfde verbondssluiting wordt toegepast als in Gen. 15? In vs. 27 staan die schapen en runderen vermeld die voor de verbondsplechtigheid nodig waren.
  Maar de belangrijkste boodschap is hier, dat een heiden Abrahams gunst zoekt om Gods wil. En dat juist in een tijd, dat de zoon van de slavin het verbond met God niet erkent en daarom verjaagd moet worden. Het opent onze ogen voor wat Christus later gezegd heeft, dat de kinderen van het koninkrijk zullen uitgeworpen worden en dat de heidenen zullen komen en aan zitten (zie Matt. 8:11 en 12).
 
 
 

17. GOD ZWEERT EEN EED BIJ ZICHZELF Genesis 22
 
INLEIDING
De HERE stelt je wel eens op de proef om te zien of je liefde voor Hem echt is.
Christen zijn betekent, dat je de HERE in alles de eerste plaats geeft, zelfs in die dingen die voor jou ontzettend veel betekenen: een vriend of vriendin, een boek, een tv-programma, een popplaat.

GODS OPDRACHT AAN ABRAHAM (vs.1,2)
De geschiedenis van dit hoofdstuk is erg bekend. Je zal misschien zeggen: het gaat hier om het offer van Abraham. Maar toch staat er iets anders boven de schets. Dat moeten we goed in het oog houden. Het gaat erom, wat de HERE doet. Wat Abraham doet, is natuurlijk niet onbelangrijk.

Let erop, dat de HERE Abraham op de proef stelde. De HERE wil heel duidelijk maken, dat Abraham terecht vader der gelovigen genoemd wordt.

De HERE beproeft zijn kinderen niet om ze van Zich weg te slaan (zie Jak.1:13,14). Hij doet het juist om zijn kinderen dichter aan Zich te binden. Hun vertrouwen op Hem moet steeds meer zichtbaar worden.

De opdracht die de HERE geeft, is onpeilbaar zwaar geweest. Let op die merkwaardige opeenstapeling: uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaak. Het lijkt wel of de HERE het er bij Abraham wil inhameren. Wat moet dit voor Abraham betekend hebben! Heel zijn toekomst staat op het spel, maar boven alles: Gods belofte van een groot volk en van de Verlosser!
 
ABRAHAM GEHOORZAAM OP WEG (vs.3-5)
Let erop in vs.3, dat Abraham niet langzaamaan doet. Hij staat 's morgens vroeg op en gaat naar de plaats die God genoemd heeft: het land Moria. Merkwaardig moet dat voor hem geweest zijn, dat hij voor dat offer drie dagen moet reizen.

Abraham heeft dus lange tijd om zich op alles te bezinnen, om na te denken. En hij keert niet terug, hij gaat verder. Als ze straks komen op de plaats die God aangaf, zegt hij tegen zijn knechten: wij komen straks terug (vs.5).

Uit die zin kunnen we opmaken, hoe groot Abrahams geloof was. En hoe hij vasthoudt aan Gods beloften. Hij wist toch, hoe de HERE Zelf gezegd had: met Isaak zal ik mijn verbond oprichten tot een eeuwig verbond voor zijn nageslacht (17:19). Maar al moet Abraham het aan de HERE overlaten hoe dit zal gebeuren, nu moet hij de vervulling van die belofte met eigen hand gaan vernietigen.
 
ABRAHAMS GELOOF (Hebr.11:17-19)
Over dat vaste geloof van Abraham op deze tocht lezen we ook in Hebr.11. We weten daaruit, hoe hij over dit alles heeft nagedacht, hoe hij in gedachten dit offer al gebracht had. Hij was er volkomen toe bereid, want hij gaf het over in Gods handen. Hij wist zeker, dat Gods belofte toch vervuld zou worden. God was machtig, zo besluit hij bij zichzelf, hem uit de dood terug te geven.

We mogen er dus niet van maken, dat Abraham maar wat zei tegen zijn knechten. Maar hij belijdt hier, dat hij God volkomen vertrouwt en gelooft.
 
ABRAHAM MAAKT GEHOORZAAM HET OFFER KLAAR (vs.6-10)
Abraham blijft tot het laatst gehoorzaam. Wel heeft hij het erg moeilijk mee gehad toen Isaak vroeg, waar het offerlam was. En toch spreekt uit dat antwoord zijn grote geloof. Let erop hoe aangrijpend herhaald wordt: zo gingen die beiden tezamen.

Dan worden de stenen opeengestapeld en het hout wordt erop gelegd. Dan moet Abraham zijn jongen gaan zeggen, wat God van hem eiste. Isaak heeft nu gehoord, welk offerlam geslacht moest worden. Wat Abraham tegen hem gezegd heeft, weten we niet. Maar Isaak is niet weggevlucht. Hij heeft zich gehoorzaam gebogen onder het woord van de HERE. Hij heeft zich gewillig op het hout laten binden.
Dan is het zover. Abraham heft het mes om Isaak te slachten. Hierop heeft de HERE gewacht. Het ging hem niet om het bloed van Isaak, maar om de volkomen gehoorzaamheid van Abraham. Zijn geloof moest blijken.
 
DE ENGEL DES HEREN GRIJPT IN (vs.11-14)
Dan klinkt die stem, die Zijn naam twee keer roept. Het is de Engel des HEREN. Dat is de Here Jezus Christus, voordat Hij als mens ter wereld kwam. Hij is het Zelf die ingrijpt. Let er op, dat Hij zegt: "Want nu weet ik dat je ontzag voor God hebt: je hebt mij je zoon, je enige, niet willen onthouden." Het ging er immers om, dat Abrahams geloof voor iedereen duidelijk zou zijn.

Wat een blijdschap voor Abraham! En nu wordt Gods bedoeling duidelijk. Zie vers 12. Hier ging het dus om: of hij zijn kind voor zichzelf wilde, of voor God. En dan moeten we er goed om denken, dat het maar niet gaat om zijn ideaal, zoals iedere vader dat heeft met het oog op zijn zoon. Nee, het gaat hier om Gods plan met de wereld, om de vervulling van zijn Raad, om de redding van de mensheid. En laten we niet vergeten, dat Abraham dit geloof, deze geloofskracht niet van zichzelf had.

Nu Abraham zo bereid was, maar nog niet aan het offeren was toegekomen, geeft God hem een offerdier. De HERE zou erin toch voorzien! (vs.8). Hier is het brandofferdier. God zorgt!
 
DE HERE ZWEERT EEN EED BIJ ZICHZELF (vs.15-19)
Zoals God door een wonder hem een zoon had geschonken, zo laat God hem nu zoon behouden. En dit geloof beloonde God in zijn genade. Nu Abrahams geloof zo volmaakt bleek, nu schonk God hem zijn eed. Hij, de Allerhoogste, zweer bij Zichzelf. Zo had God nog nooit eerder geopenbaard, dat Hij zweren ging. En hoe rijk wordt nu de belofte! Rijker dan vroeger. Lees maar goed vs.17.

Dat is iets heerlijks geweest, want de Bijbel komt later vaak op die eed terug. Zie bijvoorbeeld Gen.24:7; Ex.13:5; Luc.1:73; Hebr.6:13-18. Zo vol liefde groot is de HERE, dat Hij Zich borg stelt voor de zekerheid, dat alles vervuld zal worden.

En de eedwoorden zelf? Rijkelijk zegenen, een ontelbaar nageslacht, overwinningen op de vijanden. Maar bovenal: in dat nageslacht (in Isaak dus) zullen alle volken gezegend worden. Dat gebeurt door Christus die uit Isaak is voortgekomen.
Nu gaan we er iets van begrijpen, dat Abraham vader der gelovigen genoemd wordt. God heeft hem ons tot voorbeeld gegeven.
 
DE HERE BEREIDT DE WEG VOOR ABRAHAMS NAGESLACHT (vs.20-24)
Misschien denk je, als je de verzen 20-24 leest: wat hebben die nu met dit hoofdstuk te maken? Je ziet hoe God Abrahams familie rijk gezegend heeft met kinderen. En dat mag hij hier horen.
Maar daar laat de HERE ons mee zien, hoe hij al bezig is om een weg te bereiden voor Abrahams nageslacht. Want straks zullen uit deze familie vrouwen gekozen worden. Zo zijn deze verzen al begin van de vervulling van de belofte, hoe de HERE zijn eed gaat houden.


 
 
 
  18. GODS TROUW BIJ EEN GRAFGROT Genesis 23
 
INLEIDING
Abraham was indertijd door de HERE weggeroepen uit zijn familie. Hij moest gaan naar een land, dat God hem wijzen zou. En daarbij had hij kostelijke beloften ontvangen. Hij zou een groot volk worden en zijn nageslacht zou een voortreffelijk land van de HERE ontvangen.
Maar wat was daarvan terecht gekomen? Wat had die lange reis, wat had dat breken met zijn familie en met zijn vaderland hem opgeleverd, waar bleef dat heerlijke land? Eén ongetrouwde zoon en een grafgrot, dat was alles wat hij in de afgelopen 65 jaar ervoor teruggekregen had. En toch houdt Abraham zich vast aan Gods belofte!
 


SARA GESTORVEN (vs.1,2)
Precies wordt verteld, hoe oud Sara werd. Dat is opvallend. Want van geen andere vrouw in de Bijbel wordt dit vermeld. We kunnen daaruit opmaken, hoe belangrijk zij geweest is voor Gods werk en plan. Zij is de moeder van het zaad der belofte: Christus. En in Hem van alle gelovigen. Lees in dit verband 1 Petr.3 vooral vs.6.

Ze sterft in Hebron. En daar staat bij: dat in Kanaän ligt. Hetzelfde vinden we in vs.19. Dat staat er niet zomaar. Ieder weet wel, dat Hebron in Kanaän ligt. Maar het staat er met nadruk bij, omdat goed moet uitkomen, dat Sara niet buiten, maar in Kanaän gestorven is en ook begraven.

Abraham en Sara hebben heel wat rondgezworven, maar nu het Sara's tijd is om te sterven, wil ze in Kanaän zijn. Dat was toch het land van de belofte! God had hun dit hele land beloofd. Maar op dit moment was nog geen duimbreed van hen!

Dan gaat Abraham naar het vertrek, waar Sara opgebaard lag, om haar te bewenen. Dat is geen teken van ongeloof. De vader der gelovigen weent om het sterven van zijn vrouw, met wie hij misschien wel een eeuw lief en leed had gedeeld. Geloof maakt niet ongevoelig voor leed!
 
ABRAHAM OP ZOEK NAAR EEN GRAF (vs.3-6)
Abraham beseft nu heel goed, dat hij als gast en vreemdeling geen stukje grond in eigendom heeft om daarop zijn vrouw te begraven. Hij is rijk aan runderen en schapen. Maar grond bezit hij niet. Het land is in handen van heidenen. Nog wel, want de HERE had heel Kanaän aan Abraham beloofd.

Hij gaat naar de mannen van Hebron en vraagt een stuk grond om Sara te begraven. Uit het vervolg kunnen we opmaken, dat hij niets iets wil krijgen, maar kopen.

De Hethieten kennen Abraham wel met zijn vele kudden. Zij vinden, dat zijn grote bezit een bijzondere zegen van God moet zijn. Daarom noemen ze hem: een vorst Gods zijt gij in ons midden. Het zal ook wel te maken hebben met het geloof van Abraham, dat uitkwam in zijn daden. Zijn geloof bleek duidelijk uit zijn werken.
Dan bieden de Hethieten hem aan: begraaf uw dode in de prachtige graven die we hier hebben. Niemand zal zijn familiegraf aan u weigeren. We hebben in Hebron een prachtige begraafplaats. Zoek maar een graf uit.
 
ABRAHAM WIL EEN GRAF KOPEN (vs.7-9)
Nu blijkt, dat de Hethieten Abraham best willen helpen, gaat hij verder onderhandelen. Hij vraagt of ze op Efron aandrang willen uitoefenen om hem de grot van Machpela te verkopen. Hij wil er de volle prijs voor betalen. Want hij wil een eigen graf.

Nu zul je je afvragen: waarom wil Abraham per se een eigen graf hebben? Waarom is hij niet tevreden met het beleefde aanbod van de mannen van Hebron? En waarom wil hij met alle geweld de volle prijs ervoor betalen? Je moet altijd in de gaten houden, dat dit gebeurt in verband met de vervulling van Gods beloften. Abraham is maar niet de eerste de beste weduwnaar, die bezig is voor zijn vrouw een graf te kopen. Nee, hier is een man aan het werk, die Gods beloften had ontvangen. Gods verbondsbeloften! Hij zou vader worden van ontelbare mensen en hij zou eigenaar zijn van heel Kanaän. Keer op keer heeft de HERE tegen Abraham deze beloften herhaald. Blijkbaar hechtte de HERE ontzaglijke waarde aan deze beloften.

De eerste belofte is God al begonnen te vervullen: Isaak is de eerste van de ontelbare schare mensen. En nu gaat God met de vervulling van die andere belofte ook een begin maken. Daarom staat Abraham erop, dat hij de volledige prijs betaald. Daarom weigert hij hardnekkig een cadeau uit de hand van de Hethieten. De heidenen zullen nooit mogen zeggen: ik heb u rijk gemaakt. Zie Gen.14:21-24.
 
ABRAHAM KOOPT EEN GRAF VAN EFRON (vs.10-20)
In deze verzen lezen we iets van de eigenaardige oosterse handelsgewoonten. Efron biedt Abraham niet alleen de grafgrot aan, maar ook het veld er omheen. Maar hij meent er niets van. Want tussen neus en lippen noemt hij even een prijs die er niet om liegt: 400 sikkelen zilver. Daarvoor kocht men in die tijd een stuk land van 50 ha. Abraham dingt niet af, zoals de gewoonte was. Hij betaalt de volle prijs en begraaft dan zijn dode.

Efron was een Hethiet. Heth was een zoon van Kanaän. En deze Kanaän was een gevloekte. Hij zou een knecht zijn van zijn broeders. Deze Efron staat nu tegenover Abraham, de nakomeling van Sem: de gezegende. Het lijkt hier net andersom. Abraham heeft niets en Efron is een grootgrondbezitter.

Door het kopen van de grot gaat God een begin maken met het vervullen van zijn belofte aan Abraham. De grafgrot en het stukje grond er omheen zijn er ook een bewijs van, dat de Hethieten eenmaal alles zullen kwijtraken.
 
GODS TROUW BIJ EEN GRAFGROT
Toen God tegen Abraham zei: aan uw nakomelingen zal ik dit land geven, wie was dan die nakomeling? Was het Isaak? Inderdaad zouden Isaak en zijn nageslacht eigenaars worden van het land Kanaän. Maar God had in het bijzonder het oog op de grote Nakomeling. Hij zag over de eeuwen heen en zag onze Here Jezus Christus. Die zou hier geboren worden.
Wij mogen zien, dat God zijn belofte begint te vervullen bij de grot van Machpela. Die is geworden tot een onderpand, dat de nakomelingen eens heel dit land Kanaän zullen krijgen.

Abraham heeft lang moeten wachten voor hij iets te zien kreeg van de vervulling van de beloften. Hij was al heel oud toen hij zijn eerste zoon ontving. En nog langer heeft hij moeten wachten, voor hij iets te zien kreeg van de vervulling van die andere belofte: hij was oud en zijn vrouw was al gestorven, toen hij het eerste plekje grond in eigendom ontving. Gods is getrouw. Abraham heeft met eigen ogen het begin gezien.
Jij bent veel rijker dan Abraham: jij weet dat God verder is gegaan met het vervullen van de belofte: Christus is gekomen als de grote Verlosser der wereld. God is getrouw; ook vandaag, ook voor jou.


 
   
 
  19. ABRAHAMS ZOON ISAAK ONTVANGT UIT GODS HAND REBEKKA Gen.24
 
INLEIDING
Hoe zou jij het vinden, als je vader of moeder zou bepalen met wie jij gaat trouwen? Je zou zeggen: Dat zoek ik zelf wel uit.
Maar vader Abraham regelt compleet het huwelijk van zijn zoon. En dat terwijl Isaak volgens Gen.25 al een jaar of 40 moet zijn geweest. Als Rebekka uit Mesopotamië in Kanaän komt, dan heeft Isaak haar maar te nemen. En hij doet het ook nog.
Wij zouden vooraf een heel stel vragen hebben: passen die twee qua aanleg wel bij elkaar? Zien ze wat in elkaar? Is er voldoende basis om een huwelijk te beginnen? Maar in Gen.24 lezen we niets van dat soort vragen. Wat vind je daarvan?
 


ABRAHAM STUURT ZIJN KNECHT (vs.1-9)
Het is drie jaar na Sara's dood. Abraham is 140 jaar. Oud en hoogbejaard. Hij is in alles rijk gezegend. En nu is hij bezig met de toekomst, met een vrouw voor Isaak. Hij weet hoe hij door God is geroepen en apart gezet. Hij is in het geloof de weg gegaan, die God hem wees. Hij is zelfs naar Moria gegaan. Door datzelfde geloof gedreven, roept hij zijn oudste knecht. Waarschijnlijk is dat Eliëzer. Zie Gen.15:2.

We zien, hoe Abraham hem laat zweren geen vrouw voor Isaak te zoeken uit de Kanaänitische volken. Dat wilde Abraham per se niet. Waarom niet? Het was toch eigenlijk heel handig. Een huwelijk van Isaak met een Kanaänitisch meisje, dan ving je twee vliegen in één klap. Isaak had een vrouw en via dat huwelijk had hij goede verhoudingen met de Kanaänieten en kon hij zelfs rechten op een deel van Kanaän doen gelden. Het bezorgde Abraham nageslacht plus land.

En toch snijdt Abraham die mogelijkheid radicaal af. God had hem beloofd: Ik zal uw nageslacht dit land geven. Abraham en zijn nageslacht hoeven het niet door slimmigheden en politieke huwelijken verwerven, de HERE zou het hun geven. En daarop vertrouwde Abraham. Hij ging in het zoeken van een vrouw voor zijn zoon niet met berekening te werk maar in geloof. De HERE had hem een volk en land beloofd, dan zou de HERE het geven ook.

Isaak was de erfgenaam van de belofte. Hij mocht zich op geen enkele manier verbinden met de heidenen. Zie Gen.6:1-4. Maar let er ook op, dat hij Isaak niet mag meenemen naar Haran. Hij wijst zijn knecht op de eed, die God had gezworen. Abraham stuurt zijn knecht naar Haran, omdat er in dat verre land van zijn familie nog de vreze des HEREN wordt gevonden.
Als de vrouw niet mee wil gaan, dan is de knecht ontslagen van zijn eed. Maar Abraham twijfelt er niet aan, dat het goed zal aflopen. Hier komt duidelijk zijn geloof naar voren: God zal zijn engel voor hem uitzenden. Je zou het zo kunnen zeggen: Abraham vraagt een vrouw voor Isaak uit Gods hand. En hij kent Gods eed.
 
GOD ZEGENT DE KNECHT (vs.10-28)
We zien hoe de voorbereidingen worden getroffen en de karavaan vertrekt. Bij de bron van de stad Nahor, waar de vrouwen het water voor de nacht komen putten, neemt hij rust. En dan zien we, hoe deze knecht de HERE heeft leren kennen door de omgang in het verbond in het gezin van Abraham.

De HERE leidt alles op wonderlijke wijze. De knecht gaat bidden. Let erop, dat hij Gods verbondsnaam gebruikt. Hij vraagt of God hem wil doen slagen. Prachtig zijn die woorden: bewijs genade aan mijn heer Abraham. Verder vraagt hij om een teken. Tijdens dat gebed komt dan Rebekka, van wie hij niet weet, wie zij is. En dan geeft God het teken, dat hij vroeg. Hij vraagt om te drinken en ze biedt aan ook de dieren te drenken.

Wanneer hij hoort, dat ze de dochter is van Betuël, een zoon van Nahor, dan knielt hij neer om God te danken en te prijzen. Wat is zijn gebed wonderlijk verhoord! Wat heeft God genade en trouw bewezen aan Abraham, zijn heer!

Je kunt je afvragen of wij vandaag ook een soort van afspraak met de HERE mogen maken. Het is mogelijk dat zoiets nog voorkomt. Maar we zijn vandaag mondige christenen. Met de bijbel in de hand en geleid door de Geest van Christus kunnen we zelf onze beslissingen nemen. Daar is geen afspraak met God voor nodig.
 
IN HET HUIS VAN LABAN (vs.29-33)
Leuk is wat vs.28 vertelt: het meisje rent naar huis om alles aan haar moeder te vertellen. Zie je dat er staat: naar moeders huis? In de Bijbel wordt met moeder ook wel grootmoeder bedoeld. Het is dan het huis van Milka, want Nahor was al gestorven.

We krijgen de indruk, dat allen er bij elkaar zijn, als Rebekka het verhaal vertelt en de geschenken laat zien. Want Laban gaat vlug de oosterse gastvrijheid bewijzen. Hij nodigt Abrahams knecht uit en draagt zorg voor de slaven en de kamelen. In de tijd van Jakob speelt Laban niet zo'n mooie rol. Maar hier is er geen aanleiding om kwaad van hem te denken.
 
HET VERSLAG VAN DE KNECHT (vs.34-49)
Het is je waarschijnlijk wel opgevallen, dat de knecht zeer uitvoerig gaat vertellen, wat er allemaal is gebeurd. Je leest eigenlijk tweemaal hetzelfde verhaal. Is dat niet overbodig?
Vergeet niet dat de Heilige Geest dit alles liet opschrijven. Het heeft dus een bijzondere bedoeling. Let erop, dat de knecht niet de rijkdom van Abraham op de voorgrond stelt om daarmee indruk te maken.

Nee, hij laat Gods grote werken zien. Hij vertelt van Gods grote zegen over Abraham, Gods vriend, ook in het leiden van de knecht en de karavaan naar de bron. Je kunt wel zeggen, dat de knecht hier Gods Woord verkondigt.
 
HET ANTWOORD AAN DE KNECHT (vs.50-61)
Let op het antwoord van Laban en Betuël in vs.50. Ook zij zien Gods leiding en geven hun toestemming: zoals de HERE gesproken heeft. Ontroerend is wat Abrahams knecht dan eerst doet: knielen en danken! En na de geschenken, die kwistig uitgedeeld worden, gunt hij zich tijd om te eten.

Als we dan lezen, dat Rebekka de volgende dag al vertrekken wil, dan zien we ook hier Gods leiding. Haar familie wil het afscheid enkele dagen uitstellen. Maar Rebekka wil direct gaan. Dat was ook de wens van de knecht.

Wat een zegenbede krijgt ze mee (vs.60). Typisch dat hier ongeveer dezelfde woorden gebruikt worden als de HERE sprak tot Abraham op Moria (Gen.22:17). Met haar mee reist haar voedster. Vroeger was het normaal in het oosten, dat de vrouw die het kind had gevoed als de moeder dat niet kon, een ereplaats in het gezin bleef innemen. Uit 35:8 blijkt dat ze Debora heette.
 
ISAAKS HUWELIJK MET REBEKKA (vs.62-67)
Tot slot lezen we van de ontmoeting van Isaak met Rebekka. De wens van vader Abraham is vervuld. Isaak heeft geen heidense vrouw, maar een vrouw die de HERE liefheeft. Bovendien heeft Isaak het beloofde land niet verlaten, maar Rebekka is naar hem toegekomen in Kanaän. Ze is dezelfde weg gegaan als vader Abraham indertijd!

In deze weg van gehoorzaamheid en van geloof bewaart de HERE Abrahams geslacht. Dat luisterde heel nauw. Want in deze weg moest het grote Zaad van Abraham geboren worden. We mogen wel zeggen, dat Christus Zelf zijn komst in de wereld heeft voorbereid. Hij heeft ervoor gewaakt, dat ook in deze geschiedenis de satan niet overwon.

De geschiedenis uit dit hoofdstuk is maar geen wereldse liefdesgeschiedenis. Nee, het is vol van Gods trouw en van zijn leiding. Abraham was door God op de Messiaanse weg geplaatst. En Isaak moest op die weg verder gaan. Dat kon hij geen moment in eigen kracht. Alleen uit genade. Daarvan is dit hoofdstuk vol!

De vacature van kerkmoeder, want dat was Sara toch, wordt vervuld. De HERE gaat zijn beloften aan Abraham vervullen. Sara is weggevallen, maar een nieuw geslacht dient zich aan, Isaak en Rebekka. Abrahams nageslacht zal talrijk worden.

Ja, en dan niet alleen zijn vleselijk nageslacht. Want deze nieuwe moeder van Israël Rebekka is tegelijk door haar geloof een ware dochter van Abraham. En zo vervult God zijn beloften aan Abraham. Hij geeft hem nageslacht. En Hij gaat over een aantal eeuwen Abrahams nageslacht het land Kanaän doen beërven. En zelfs daarbij zal de HERE het niet laten. Hij zal verder gaan. En het zaad van Abraham, de Christus, in de wereld brengen.
 
 
 
 
 
 
20 DE ZEGEN WERKT DOOR IN HET LEVEN VAN ISAAK Genesis 25
 
ABRAHAM BESCHERMT ZIJN ZAAD (vs. 1-6) .
We zien in deze verzen, dat Abraham nog een vrouw nam. Nergens in de Schrift wordt dit huwelijk afgekeurd. Trouwen op latere leeftijd heeft dan ook niets minderwaardigs. Hij krijgt bij Ketura zes zonen. Uit vers 6 blijkt, dat deze Ketura een bijvrouw was evenals Hagar. Ze kreeg dus niet de hoge positie van Sara.
  Toen de jongens groot waren, zond hij hen weg, nadat hij hun ieder een geschenk gegeven had. Eigenaardig lijkt het, dat wegsturen. Maar dat deed hij ook bij Ismaël, naar Gods bevel! Al deze zonen mogen niet in de buurt blijven van Isaak. Voor hem alleen is de verbondszegen, de erfenis.
  Abraham waakt daarover, want zo had God het gewild. In dat wegsturen beschermt Abraham zijn Zaad. Hij houdt de weg open naar Christus. Deze laatste daad voor zijn dood was een geloofsdaad!
  Het gaat in deze verzen dus niet om het huwelijk met Ketura, maar om het onderscheid tussen Isaak en de anderen. De zes zonen heten ook nergens zonen van Abraham, maar zonen van Ketura. Dus het belangrijke is, dat hij zijn Zaad beschermt door het te isoleren van de zonen van Ketura, die geen kinderen der belofte waren. Abraham is ook hier vader der gelovigen, die om Christus' wil zelfs kinderen durfde te verliezen.
 
ABRAHAMS DOOD (vs. 7-11)
De HERE had in Gen. 15:15 aan Abraham beloofd, dat Abraham in vrede zou sterven op hoge leeftijd. We zien, dat ook hier gebeurde, wat God beloofde. Hij werd 175 jaar oud. Hij leefde van 2008 tot 2183 na de schepping. Jakob was toen al 15 jaar oud. Daarin heeft Abraham ook de trouw van de HERE met eigen ogen kunnen aanschouwen. Bij zijn begrafenis was niet alleen Isaak aanwezig, maar ook Ismaël.
  Wat is het opvallend, dat deze geschiedenis van Abraham eindigt met de mededeling, dat God zijn zoon Isaak zegende! Abraham is wel gestorven, maar Gods werk gaat door! God gaat door met het verder vervullen van zijn belofte. En die belofte is, dat Hij de Zoon in de wereld zal brengen, de Verlosser. Daarom zegende God Isaak.
  Het laatste woord over Abraham is niet dood of graf. Nee, die hebben niet het laatste woord. Het eindigt met zegen. Daarin zien we Gods trouwens zijn genade.
 
DE ZONEN VAN ISMAËL (vs. 12-18)
We lezen verder van het nageslacht van Ismaël. Hier zien we, dat God ook zijn belofte aan Ismaël vervult. Let erop, dat in vers 12 nadrukkelijk staat, dat Ismaël de zoon was van Hagar, de Egyptische, de slavin van Sara. Uit hem zou het kerkzaad niet voortkomen. Zie Rom. 9:6-9.
  Twaalf zonen krijgt Ismaël. Dus ook een groot nageslacht. Maar elk van die zonen groeit uit tot een apart volk. Anders gezegd: zijn nageslacht lost zich op in aparte volkjes, die een eigen weg gaan. Ze leiden een eigen leven ergens in de Arabische woestijnen.
  Nog even iets over de leeftijden. Ismaël werd 137 jaar. Hij is geboren, toen Abraham 86 jaar oud was. Isaak was 14 jaar jonger; Abraham was 100 toen Isaak geboren werd. Ismaël overleefde Abraham met 48 jaar en Isaak met 105 jaar. Ismaël stierf dus 57 jaar eerder dan Isaak.
 
ISAAK BIDT OM VERVULLING VAN DE BELOFTE (vs. 19-23)
De geschiedenis van Isaak begint schijnbaar hopeloos. Zijn huwelijk blijft kinderloos, twintig jaar lang. Hij is veertig bij zijn trouwen (vs. 20) en zestig bij de geboorte (vs. 26 slot). Het lijkt dus moeilijk voor Isaak en Rebekka, maar ze hebben de belofte. En al Gods beloften zijn betrouwbaar.
  We zien dat Isaak bidt. Dat heeft grote betekenis, ook voor ons allemaal. Want de belofte maakt het gebed niet overbodig. We zullen steeds weer om de vervulling ervan moeten bidden.
  Want God laat Zich verbidden. Dat is niet in strijd met Gods bedoeling, zijn raadsplan, want in dat plan, is ook het gebed van de gelovigen opgenomen. En als antwoord daarop laat God Zich verbidden!
  De HERE wil ons hier duidelijk laten zien, hoe de geboorte van Jakob en Ezau alleen aan Hem te danken is. Net zo als bij de geboorte van Isaak! En zo is bet bij heel de geboorte van de kerk. God schakelt als het ware de krachten van de aarde uit. Huwelijken blijven kinderloos.
  De boodschap van Gods Woord is hier duidelijk: de vervulling van de belofte is een gave van de HERE alleen. Dat moeten Isaak en zijn vrouw ook leren zien; ze moeten bidden.
  Je vindt het misschien vreemd, wat Rebekka overkwam. Ze merkt, dat ze in verwachting is van een tweeling. En die twee baby's botsten tegen elkaar. Ze schrikt ervan en vraagt aan de
HERE, waarom haar dat overkomt. In vs. 23 geeft Hij haar antwoord. Dat is een profetie. Twee volken, waartussen strijd zal zijn, die al in de schoot van Rebekka begonnen is.
  De jongste zal het winnen van de oudste. Let er goed op, dat het God is die de levensgang van de volkeren bepaalt. De almachtige God doet dat in zijn vrijmacht. Hij is niet gebonden
aan een mens. Hij roept naar zijn verkiezend welbehagen, zo zegt Rom.9:11.
 
EZAU EN JAKOB, GEBOORTE EN JEUGD (vs. 24-28)
Van jongs af komt het verschil tussen beide jongens al tot uiting. Zelfs in hun uiterlijk. Ezau: ruig als een harig kleed en Jakob die zijn hiel vasthoudt, alsof hij een wedstrijd met hem houdt naar het levenslicht en de levensrechten.
  Dit is een heel bijzondere mededeling. Onbewust werd er al strijd geleverd over de vraag wie de vader zou worden van het grote Zaad Christus. Ezau verlangt al gauw naar het leven van een jager. Dat was in die tijd een ruw en gevaarlijk bestaan. Je wist nooit of je levend terug zou komen.
  Jakob daarentegen blijft liever in het tentenkamp. Denk eraan: daar stond het altaar, daar werden de offerdiensten gehouden. Hij gaat dus in het spoor van vader en grootvader.
  Maar Isaak heeft meer liefde voor zijn oudste. Die immers bezorgt hem een heerlijk stuk wildbraad, als hij vrolijk van de jacht thuiskomt. Rebekka koestert meer liefde voor Jakob. Merkwaardig is, dat de Schrift deze voorliefde van Isaak en van Rebekka noemt. Isaak zal toch wel geweten hebben van de woorden van de HERE aan Rebekka in vers 23: de oudste zal de jongste dienstbaar wezen! Zijn voorliefde voor Ezau is bepaald geen zaak van geloof, meer een zaak van de maag!
 
EZAU VERKOOPT ZIJN EERSTGEBOORTERECHT (vs. 29-34)
Hoe groot het verschil is tussen Ezau en Jakob wordt verteld in deze geschiedenis van het eerstgeboorterecht. Ezau komt moe thuis van de jacht. Hij vraagt aan Jakob om de schaal met linzensoep, die deze gekookt heeft.
  Maar voor wat hoort wat, denkt Jakob. Hij vraagt in ruil voor het voedsel het eerstgeboorterecht van Ezau. Dat houdt, dat bij Isaaks dood Jakob de erfgenaam zou zijn van de zegen, die God al aan Abraham beloofde. Hij zou tot een groot volk worden en de Messias zou uit hem geboren worden.
  Jakob moet dus geweten hebben, dat God dit al beloofd had. Maar hij wacht niet geduldig op Gods tijd. Nee, hij ontfutselt hier Ezau dat recht. Deze is er totaal onverschillig voor. Wat kan hem dat recht schelen. En zo verkwanselt hij met een eed dat recht en de zegen. In Hebr. 12:16 wordt gewaarschuwd tegen de onverschilligheid van Ezau.
 
 
 
 
 
 
21. DE HERE ZEGENT ISAAK OVERVLOEDIG Genesis 26 : 1-33
 
DE HERE OPENBAART ZICH AAN ISAAK (vs. 1-6)
In dit hoofdstuk moet je er goed op letten, hoe geweldig de zegen van God aan Abraham gaat doorwerken in het leven van Isaak. We zullen telkens weer zien: wat een gezegende zoon!
  Er is weer honger in Kanaän, evenals in de dagen van Abraham. Zie Gen. 12. Dat is maar niet toevallig. Maar in die hongersnood laat God zijn toorn neerkomen op de volkeren van Kanaän. Het is een voorspel van het komende strafgericht, dat zeker komt, wanneer de maat van de zonde der Amorieten vol zal zijn. Isaak trekt dan naar Abimelech, waarschijnlijk dezelfde met wie zijn vader eens een verbond sloot (Gen. 21).
  Daar spreekt de HERE tot hem. Voor het eerst openbaart Hij zich nu aan Isaak, de zoon. Deze openbaring bestaat uit drie delen:
a. De HERE verbiedt hem naar Egypte te gaan. Het gevaar bestond dat Isaak zich in de vruchtbare weilanden zou vestigen en het land der belofte zou vergeten.
b. Hij moet als vreemdeling rondtrekken in het land der Filistijnen.
c. Het belangrijkste is, dat de HERE hem zijn zegen belooft. Die zegen zal bestaan in talrijk nageslacht, maar ook in de beloofde landen. Het is dezelfde zegen die Abraham eens ontving. Let vooral op vers 5, waar we de gehoorzaamheid van Abraham zien.
  Als er, dan in vs. 6 staat: dus bleef hij daar, dan moeten we daaruit opmaken, dat ook Isaak gehoorzaam is aan Gods bevel. Net als zijn vader weet hij, dat God zijn levensweg uitstippelt, en gewillig zal hij die weg gaan.
 
ISAAK TOONT ZIJN KLEINGELOOF (vs. 7-11 )
Als de mannen van Gerar Rebekka zien, vragen ze naar haar. Deze geschiedenis heeft zich waarschijnlijk afgespeeld voor de geboorte van Ezau en Jakob. Anders had Isaak niet hoeven zeggen, dat ze zijn zuster was. Dezelfde zwakheid als indertijd bij zijn vader. Hetzelfde gebrek aan vertrouwen op de HERE. Uit vrees gedood te zullen worden, als iemand haar tot vrouw zou willen nemen. Men laat hen met rust. Daarvoor zorgt de HERE.
  Maar eens ziet koning Abimelech hoe Isaak Rebekka aan het liefkozen is. Hij begrijpt meteen, dat ze getrouwd zijn. Je ziet, hoe Isaak zich moet verantwoorden. Abimelech geeft hem een standje. Hij verwijt hem, dat er een grote schuld over hem en zijn volk zou zijn gekomen, als een van zijn mannen Rebekka tot vrouw zou hebben genomen.
  Abimelech maakt zijn volk bekend, dat iedereen die zijn hand zou uitsteken naar Isaak en zijn vrouw, gedood zou worden. Dus ook hier weer: het is de zegen van de HERE, die zijn knecht beschermt. En dat heus niet om zijn vroomheid.
 
DE HERE SCHENKT RUST IN RECHOBOT (vs. 12-22)
Rijk wordt Isaak gezegend. Dat blijkt uit de honderdvoudige vrucht in de landbouw. En die rijke zegen komt ook tot uiting in zijn veestapel en zijn slaven. Zo groot is die zegen, dat de Filistijnen jaloers worden. Ze stoppen de waterbronnen dicht om Isaak tot vertrekken te dwingen. Wat moet een herdersvorst beginnen zonder water?
  Abimelech, die oog heeft voor de onrust onder zijn volk, verzoekt hem dan weg te trekken (vs. 16). Zie je, welke reden hij opgeeft? Isaak wordt te machtig. Isaak wist heel goed, dat niet de plaats, maar de zegen van de HERE rijk maakt. Hij trekt daarom naar het zuiden naar het dal Gerar. Daar liet hij de bronnen die Abraham vroeger liet graven weer opdelven.
  Maar met rust laten ze hem niet. Er is telkens twist tussen zijn herders en de Filistijnen. Vooral als er een bron wordt gegraven, waaruit een stroompje komt. Wat een weelde! Isaak geeft die bron een goede naam: Esek, dat gekijf betekent. En een volgende noemt hij Sitna; dat is tegenstand. Maar telkens trekt hij verder terug. Hij is echt een vreemdeling. Tot hij een put kan laten graven, die ze niet van hem willen afpakken. Hij krijgt de mooie naam Rechobot. Dat betekent: de HERE heeft ruimte gegeven. Hierin spreekt Isaak uit, dat de HERE zijn leven leidt.
 
DE HERE VERSCHIJNT OPNIEUW AAN ISAAK (vs. 23-33)
Het leven in het Filistijnse land is niet zo prettig. Daarom trekt hij steeds meer naar het noorden en komt zo in Berseba. Daar verschijnt de HERE hem weer. Hij komt hem troosten met zijn belofte; dezelfde als die Abraham vroeger ontving. Al zijn vrees kan verdwijnen, want God is Dezelfde gebleven.
  Lees nauwkeurig, hoe Isaak op deze verschijning reageert. Eerst bouwt hij een altaar! De dienst van God gaat voorop. Daarna pas spant hij zijn tent en gaan de knechten een put graven. Dat bouwen van een altaar gebeurde in het openbaar, opdat de volken zouden weten, dat hij de enige en ware God diende en vereerde.
  Verder is duidelijk, dat hij zich als een vreemdeling moet gedragen, net als zijn vader Abraham. Daarom trok hij steeds terug en vermeed gewelddadige acties.
  Isaak is de gezegende zoon. Hij ondervindt de zegen van de HERE, die zijn belofte aan Abraham laat doorwerken. Dat blijkt ook uit de komst van Abimelech. Wie hem vroeger wel wilde wegkijken, komt nu bedelen om zijn vriendschap. Abimelech, met generaal en raadsman, vraagt of hij een verbond wil sluiten. Waarom? 'Wij hebben duidelijk gezien, dat de HERE met u is'.
  Dan sluit Isaak met hen een verbond. De gezegende van de HERE zal ze niet lastig vallen. Ze gaan heen in vrede. Ten slotte lezen we nog van de zevende put die zijn knechten graven. Seba betekent zeven. Ook daarin kwam voor deze herdersvorst de zegen van de HERE tot uiting. Hoe overvloedig zegende de HERE Isaak!
 
 
 
 
 
22. GODS VERKIEZING GAAT DOOR Genesis 26:34 - 27:40
 
EZAU GEDRAAGT ZICH ALS VERBONDSBREKER (Gen. 26:34, 35)
Misschien heb je je afgevraagd, waarom die laatste twee verzen van hoofdstuk 26 bij het volgende hoofdstuk worden behandeld. Dat is niet per ongeluk. Integendeel: lees ze maar goed, dan wordt veel van het vervolg duidelijk.
  Ezau kiest twee heidense vrouwen. Vrouwen uit de stam van de Hethieten. Dat waren Kanaänieten. Hun leven was door de zonde door en door verdorven. Ezau ziet er geen been in om twee vrouwen tegelijk te nemen. De heidense afgodsfeesten lokten hem wel. En als hij die vrouwen bij de tenten van Isaak en Rebekka brengt, zien ze het verschrikkelijke van wat er
gebeuren gaat. Voor ouders is er geen groter verdriet dan als hun kinderen afscheid nemen van het geloof en verkeerde wegen bewandelen.
  Nu moeten we er goed op letten, wat er later over Ezau geopenbaard is. In Hebreeën 12:16 staat van hem, dat hij het heilige minacht. De Schrift waarschuwt ons niet te worden als hij. Ezau gedraagt zich als een onheilige, als een verbondsbreker. Welbewust neemt hij heidense vrouwen. De zegen van de HERE over het leven van zijn vader en grootvader zegt hem niets. Toen hij het eerstgeboorterecht verwierp, zondigde hij al. Nu gaat de zonde verder.
 
ISAAK WIL EZAU ZEGENEN (vs. 1-4)
Ondanks de zondige handel en wandel van Ezau wil Isaak hem de grote zegen schenken. Hij heeft het gevoel dat hij binnenkort zal sterven. Hij is niet jong meer. De lasten van de ouderdom treffen ook hem: hij wordt blind. Nu het einde nadert, wil hij Ezau bijtijds de zegen geven. Dat was Gods eigen zegen aan Abraham.
  Weet hij dan niet van Gods woorden aan Rebekka? Natuurlijk. En al zou hij er niet alles van gesnapt hebben, dan moest het toch duidelijk zijn, dat hij die zegen niet aan een verbondsbreker mocht geven! Toen God die heerlijke zegen gaf, had Hij eraan toegevoegd: wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht.
  Isaak handelt hier helemaal niet uit geloof. We merken niets van gehoorzaam gaan in Gods wegen, maar wel van de zondige werking van het vlees. Want Ezau kan de zegen krijgen op voorwaarde, dat hij voor een lekker hapje zorgt.
 
OOK ONGELOOF BIJ REBEKKA EN JAKOB (vs. 5-17) .
Maar niet alleen Isaak handelt vol zonde. Lees maar nauwkeurig wat Rebekka doet. Dit plan van haar man mag niet doorgaan. Stel je voor. Zij weet toch wat de HERE zei. En zij kent toch ook het goddeloze leven van Ezau? Dat is voor haar geest toch ook een kwelling?
  Daarom gaat ze de HERE een handje helpen. Ze probeert Jakob voor haar plan te winnen. Ze weet op al zijn bezwaren een antwoord. Ze wil zelfs de vloek wel op zich nemen. Vreselijk is dat. Ze had rustig en gelovig Gods tijd moeten afwachten. Maar daar piekert ze niet over. Ze handelt helemaal niet uit geloof. Naast het vleselijk handelen van Isaak stelt zij háár vleselijkheid. Ze wil haar man door bedrog te slim af zijn.
  En dan Jakob. Hij laat zich leiden en speelt het spel mee. Let op de feestkleding van Ezau die hij aantrekt. De geitenvelletjes worden over handen en hals getrokken, afkomstig van een soort angorageiten, die zwart zijde-achtig, kort haar hadden, dat aanvoelde als mensen haar. Als Ezau vermomd gaat hij proberen zijn vader te bedriegen. Ook bij Jakob is van geloof geen sprake!
 
GOD LIET DE LIST GELUKKEN (vs. 18-30)
Lees wat Jakob ter begroeting zegt en vooral op de woorden: 'De HERE, uw God'. Zou hij in deze omstandigheden niet durven zeggen: mijn God? Tot tweemaal toe liegt hij zijn vader voor. Als Isaak gehoord, gevoeld, geproefd en geroken heeft dan is zijn argwaan weg. En hij zegent! God liet de list gelukken!
  In dit verband is het belangrijk te weten, dat in Gods voorzienigheid ook met de zonde rekening wordt gehouden .Lees daarvoor artikel 13 van de Ned. Geloofsbelijdenis. Zoek ook eens op Hand. 2 : 23. Daar zegt Petrus, dat onze Here Jezus Christus overeenkomstig Gods bedoeling en voorkennis is uitgeleverd.
  We kunnen hier dus zeggen, dat Jakob de eerstgeboortezegen ontvangt, omdat hier Gods Raad (bedoeling) moet worden vervuld. Dwars door de zonden heen. Gods verkiezing is niet tegen te houden. We kunnen het ook zo zeggen: God doet zijn welbehagen, ook al gaat Isaak er tegen in.
  God houdt de weg naar de Messias Zelf open. En die weg loopt van Abraham via Isaak naar Jakob. Dat die Messiaanse weg open blijft is alleen maar genade. De satan wilde Gods plan in de war sturen. Maar wie kan tegen de Almachtige standhouden?
 
DE REACTIE VAN EZAU (vs. 31-40)
We willen nog iets over Ezau zeggen. Hij heeft het eerstgeboorterecht met een eed verkocht. De grote zegen heeft hij daarbij afgestaan. Hij gaf er immers niet om, hij zou toch de een of andere dag sterven! Maar nu puntje bij paaltje komt, wil hij toch gezegend worden.
  Als hij dan hoort, hoe de zegen bij Jakob terecht is gekomen, schreeuwt hij het uit. En hij heeft berouw. Dat is nog geen bekering. Isaak is door dat berouw niet tot verandering te brengen. Ook niet door die tranen van Ezau. Lees maar Hebr. 12:17. Hij vond geen plaats voor berouw bij zijn vader.
  Laten we nu vooral in het oog houden, wat boven de schets staat: God is de Overwinnaar, dwars door het ongeloof en bedrog van de mensen heen. Wat een troost, dat we dat weten mogen. Dat is de boodschap van dit hoofdstuk: Gods Raad zal bestaan, dwars door de zonden heen. De HERE Zelf houdt de weg naar de Messias open!
 
 
 
 
  23. GODS BELOFTE EN JAKOBS GELOFTE Genesis 27 : 41 - 28: 22
 
REBEKKA SPOORT JAKOB AAN TE VLUCHTEN (vs. 41-46)
Ezau koestert wraakgedachten. Hij haat Jakob om 'het heil van de HERE, om de grote zegen, die hem onthouden werd, doordat dit in Gods Raad was bepaald. Tegelijk zien we hierin de satan aan het werk. Hij wil door de dood van Jakob de weg naar Christus blokkeren.
  Dan zien we Rebekka weer handelend optreden. Ze gaat opnieuw de HERE een handje helpen. Maar God gebruikt hier Rebekka om zijn plan te volbrengen. Want er dreigt groot gevaar: de enige aan wie de grote zegen verbonden is en uit wie de Christus zal voortkomen, wordt hier met de dood bedreigd. Eigenlijk is het zo, dat in Jakob de Messias Zelf wordt aangevallen.
  Dan neemt ze contact op met Isaak. Opvallend is, dat de moordplannen van Ezau niet ter sprake komen. Ze gooit het over een andere boeg. Ze walgt van dat heidense leven. Ze waakt voor de zegen van Jakob. Als ook hij een heidense vrouw zou nemen, was haar leven zinloos geworden.
 
ISAAK STUURT JAKOB WEG (vs. 1-5)
Let erop, dat Isaak Jakob opnieuw zegent. Niet omdat de vorige zegen waardeloos zou zijn, omdat die tegen zijn zin was gegeven. Nee, het is een bevestiging van de eerste zegen. Isaak is kennelijk tot het inzicht gekomen, dat hij er verkeerd aan had gedaan om Ezau te verkiezen boven Jakob. .
  Verder is Isaak hier een instrument in Gods hand door Jakob weg te sturen. De HERE wil Jakob beveiligen. In hem zal immers het Verbond doorgaan.
Hier beschermt de HERE hem door een vlucht.
  Het afscheid zal Isaak en Rebekka zwaar zijn gevallen. Maar ze handelen in gehoorzaamheid. Rebekka zou haar zoon niet terugzien. Wanneer Jakob na twintig jaar terugkeert, is ze
al gestorven. Zie Gen. 35 : 27.
 
EZAU GAAT DOOR MET ZONDIGEN (vs. 6-9)
Let erop, dat Ezau kennelijk weet, dat Jakob gezegend werd voor hij vertrok. En hij weet ook, wat de reden is van dat vertrek: Isaak en Rebekka willen dat Jakob gehoorzaam is in de keuze van een vrouw.
  Ezau schijnt zich de kritiek van zijn vader een beetje aan te trekken. Hij neemt er nog een vrouw bij, en wel een uit het geslacht van Ismaël. Misschien om zijn vader gunstig te stemmen. Het was immers een vrouw uit de familie van zijn vader, terwijl Jakob op zoek was naar een vrouw uit de familie van zijn moeder. In wezen verwijderde Ezau zich nog verder van de gehoorzame dienst aan de HERE. Immers Ismaël was uitgesloten van de belofte. Verder was veelwijverij zonde tegen de wet van God.
 
DE HERE OPENBAART ZICH AAN JAKOB IN EEN DROOM (vs. 10-15)
Wat ontvangt Jakob een geweldig heerlijke openbaring van God, als hij slaapt en uitrust van de lange reis van Berseba naar Haran. In een droom spreekt de HERE tot hem. En onder welke omstandigheden! Wat is Jakob machteloos en klein op die gevaarlijke tocht. Maar hij is drager van de zegen! Uit hem zal de Verlosser geboren worden. Daarom zal de HERE hem gaan duidelijk maken, dat Hij voor hem zal zorgen.
  Voor het eerst wordt in de Schrift verteld, dat God Zich openbaarde in een droom. (Zie ook Numeri 12: 6). Er is een ladder, die de aarde en de hemel samen verbindt. De engelen
klimmen op en neer, en onderhouden zo de verbinding tussen hemel en aarde.
  Let er goed op, dat er dus Eén onafgebroken gemeenschap is tussen de HERE en de aarde. Dat houdt in, dat de scheiding, die er door de zonde was gekomen, te niet is gedaan. Dat is iets geweldigs geweest voor Jakob. Het was een bemoediging; hij was niet alleen, God zou hem vergezellen zijn leven lang.
  Ook heerlijk is, wat de HERE tot hem zegt, deze eerste maal. Hij ontvangt opnieuw de zegen van Abraham en Isaak. Maar nu hoort hij die uit Gods eigen mond. Lees nu vooral in vs. 15 welke speciale belofte er voor Jakob aan wordt toegevoegd. De HERE zal hem behoeden, overal waar hij gaat. Niet omdat hij zo braaf, zo gelovig of zo gehoorzaam was, maar omdat God de weg naar de Messias wil openhouden.
 
HET ANTWOORD VAN JAKOB (vs. 16-17)
Jakob is erg verrast, dat Gods goedheid zo groot over hem is. Dat had hij niet verwacht; hij kende immers zijn schuld (vs. 16). En nu weet hij dat de HERE hier aanwezig is, wat hem met diep ontzag vervult. Dat betekent het woord vreesde in vs. 17. Het is hier voor Jakob een geweldige plaats, want God woont hier. Het is het huis van God!
  We mogen daar wel eens goed over nadenken, dat God hier op deze vervloekte aarde wil wonen. Dat is alleen maar mogelijk door Jezus Christus, de Middelaar van het Verbond, dat God ook met Jakob wilde sluiten. In Joh. 2:19-22 lezen we dat de Here Jezus Christus Zichzelf een tempel, een huis van God, noemt.
  Jakob zegt nog meer: het is daar de poort van de hemel. Dat staat er in verband met die verbinding die er tussen hemel en aarde is (de ladder en de engelen). Je moet dit maar goed vasthouden: God wil hier bij ons op de aarde wonen en wij mogen tot God in de hemel gaan. Dat doen we al, als we bidden. Dan verheffen we ons tot God in de hemel!
 
GEDENKTEKEN EN GELOFTE (vs. 18-22)
In vs. 18 en 19 lezen we van Jakobs gedenkteken. Dit is de eerste keer, dat we dit in Gods Woord tegenkomen. Bekijk dat woord eens goed: gedenk-teken, namelijk om de daden en woorden van God te gedenken. Dat gold niet alleen voor Jakob; dat is ook voor ons nog van toepassing.
  En dan vertellen vs. 20-22 van Jakobs gelofte: dat is een soort vrijwillig offer. Hij zal God dienen, en Hem loven en prijzen. Hij zal alleen op de HERE vertrouwen! (Nog maar kort geleden had hij op slimheid en bedrog vertrouwd.) Hij wil bij deze steen herinnerd worden aan Gods wonen op deze plaats. En dan zal hij Hem tienden geven van al wat de HERE hem zal schenken. Hij wil dus vruchten van dankbaarheid aan de HERE schenken, zoals de HERE ook van ons wil ontvangen.
 
 
 
 
 
  24 GODS ZEGEN WORDT WERKELIJKHEID Genesis 29 en 30 : 1 - 24
 
JAKOB VERVOLGT ZIJN WEG NAAR HARAN (vs. 1-3)
In Bethel had de HERE aan Jakob beloofd: uw nageslacht zal zijn als het stof der aarde (28 : 14). In dat nageslacht zou Jakob gezegend worden. Al heel gauw gaat de HERE deze belofte vervullen. De zegen begint werkelijkheid te worden. Dat zullen we in dit Schriftgedeelte gaan zien.
  Jakob is op de vlucht voor Ezau. Na de onderbreking van Bethel reist hij verder. Ten slotte komt hij in Mesopotamië in de omgeving van Haran. Stel je die tocht niet te eenvoudig voor. Maar de HERE was met hem: Jakob was de drager van het grote Zaad!
  Dan ontmoet hij die kudden bij een afgedekte put (vs. 1, 2). Daar wachten de herders op elkaar om samen de grote steen weg te wentelen. Ook uit vers 8 blijkt dat het een heel karwei is, dat niet door één man kan worden geklaard. Het weg wentelen is blijkbaar een zaak van vereende krachten.
 
JAKOB ONTMOET RACHEL (vs. 4-14)
In gesprek met de herders hoort hij, waar hij is. Let erop, hoe de HERE zijn weg voorspoedig maakte: hij is bij zijn familie in de buurt en zijn nicht komt er al aan. Je ziet, dat Jakob zich over het wachten verwondert. Blijkbaar hebben de herders afgesproken op elkaar te wachten.
  Als Rachel dan arriveert met haar kudde, wentelt Jakob in zijn eentje de steen van de put. Kennelijk beschikt hij over grote (bovenmenselijke) kracht. Hij begint water in de drinkbakken te scheppen voor het vee van zijn oom Laban. Jakob begroet Rachel op oosterse wijze. Let erop, hoe Laban zich ook al haast en hem thuisbrengt.
  Hij vertelt aan Laban, het hoe en waarom van zijn tocht. Want zijn oom zal wel vreemd opgekeken hebben, dat daar opeens een onbekende neef op bezoek kwam. Als Laban het hele verhaal heeft aangehoord, zegt hij: 'Waarlijk, je bent familie van me'. Blijkbaar was het verslag van Jakob nodig om alle twijfel aan zijn bloedverwantschap weg te nemen.
Totzover heeft de HERE de tocht van Jakob voorspoedig gemaakt, omdat Hij zijn belofte aan Jakob wil gaan verwerkelijken.
 
JAKOB DOOR LABAN BEDROGEN (vs. 15-30)
Laban ontdekt al heel gauw, dat zijn neef een waardevolle kracht is. Hij sluit daarom met Jakob een overeenkomst om voor hem te werken. Jakob is van Rachel gaan houden. Hij zegt voor haar te willen werken, zeven jaar lang. In vs. 20 zegt hij, dat die zeven jaren zijn omgevlogen, omdat hij Rachel liefhad.
  De verzen 21-28 laten ons de zonde zien van Laban. Hij bedriegt Jakob door de overeenkomst niet na te komen. Hij gaf hem niet Rachel, maar Lea. Zij was niet zo knap als Rachel. Ze had ook niet van die fonkelende ogen. Lea doet mee aan het bedrog. Ze laat zich door Laban naar Jakob brengen, alsof ze Rachel was.
  Wat doet Jakob, wanneer hij het bedrog ontdekt? Hij gaat onmiddellijk in op het voorstel van Laban, en neemt twee vrouwen. Van zijn vader en grootvader wist hij, dat zij één vrouw hadden en dat Gods gunst over die huwelijken was. Ook Jakob gaat hier niet vrij uit. Zeker niet wanneer we in vs. 30 lezen, dat hij Lea niet liefhad. Hij had toch aan Laban kunnen vragen om Lea terug te nemen? Het was toch een kwestie van bedrog en van schending van de overeenkomst?
  We zien hier weer iets van Gods verkiezing, van zijn vrijmachtig welbehagen. Hij verwerkelijkt zijn raadsplan dwars door de zonde van de mensen heen. Dwars door het bedrog van Laban heen gaat de HERE zijn heilsplan vervullen.
 
DE KINDEREN VAN LEA (vs. 31-35)
Het ziet er niet allemaal even fraai uit in het huwelijksleven van Jakob. Toch gaat de HERE dat zondige huwelijksleven gebruiken om zijn beloften te vervullen. Jakob zou een talrijk nageslacht ontvangen. Daarmee wordt nu een begin gemaakt. Maar het was nièt erg feestelijk.
  De liefde van Jakob ging uit naar Rachel; maar zij bleef onvruchtbaar. Lea hield wel veel van Jakob. Dat blijkt uit de namen die zij haar kinderen geeft. Als Ruben geboren wordt, zegt ze: nu zal mijn man mij liefhebben. Dat gebeurt ook bij Simeon en Levi.
  Bij Juda zien we haar niet klagen over het uitblijven van de liefde van Jakob. Nee, Lea looft de HERE. 'Nu zal ik de HERE loven'. Het is inderdaad een geboorte om blij mee te zijn. Juda, dat is de naam die alle aandacht moet hebben in dit hoofdstuk. Lea, de niet- beminde, wordt een stammoeder van Christus. Ook hier gaat de HERE vrijmachtig of soeverein te werk. Jakob had alleen maar liefde voor Rachel. Maar de HERE koos Lea uit om Juda ter wereld te brengen.
  Let erop, dat uit de namen die Lea geeft duidelijk blijkt, dat zij de HERE kent, met Hem rekent en Hem looft. Zo ontvangt God dus zijn lof, omdat Hij het is die zaad gaf naar zijn belofte.
 
DE ANDERE KINDEREN VAN JAKOB (30:1-24)
Lea heeft om haar kinderen gebeden (vs. 17). Dat blijkt niet direct bij Rachel. Zij verwacht het van Jakob. Deze wordt boos op Rachel. Let erop wat hij tegen haar zegt. Toch laat hij zich door Rachel overhalen tot een derde huwelijk. Je ziet: zonde baart zonde. Rachel zegt: zij bare op mijn knieën. Dat is een figuurlijke uitdrukking voor: een kind van een ander adopteren. Zo baart Bilha twee zonen: Dan en Naftali.
  Dan volgt Lea het voorbeeld van Rachel. Zij verleidt Jakob tot een vierde huwelijk. Zo worden uit de slavin Zilpa twee zonen geboren: Gad en Aser. Maar Lea wil graag zelf een kind van Jakob. Zij 'koopt' Jakob van Rachel voor de liefdesappels die Ruben had gevonden. Van die liefdesappels dacht men een drank te bereiden die de vruchtbaarheid bevorderde. Dan wordt Zebulon geboren. En enige tijd later komt er een dochter: Dina.
  Ook Rachel is de HERE gaan bidden om een kind. Uit vs. 22 blijkt, dat God haar verhoorde. Dan brengt zij haar lang begeerde zoon ter wereld: Jozef. Uit de naam blijkt, dat ze er graag nog een tweede bij heeft. .
  Wat je goed in de gaten moet houden in deze geboorten, is, dat de HERE ondanks al het zondige in Jakobs huwelijksleven de kinderzegen geeft om zijn Verbond met Abraham. Het
ligt alles in Gods handen. In zonde worden Jakobs kinderen ontvangen en geboren. Maar de HERE wil al die kinderen gebruiken in zijn grote plan met zijn volk, in het bijzonder Juda. Zo zie je, het is allemaal genade. Om Christus' wil.
 
 
 
 
 
 
25 DE HERE GAAT JAKOB TERUGBRENGEN Genesis 30 : 25 - 31 : 22
 
JAKOB ONDERHANDELT MET LABAN (vs. 25-34)
Na de geboorte van Jozef besluit Jakob naar het land Kanaän terug te keren. Hij noemt dat mijn land, omdat God het hem had gegeven. Hij had veertien jaren de kudden van Laban gehoed. En die jaren hadden Laban geen windeieren gelegd. Laban zegt het zo: de HERE heeft mij omwille van jou gezegend (vs. 27). Uit vers 30 blijkt, dat het bezit van Laban bij de komst van Jakob niet erg groot was.
  Nu wil Jakob, die een groot gezin heeft wel eens voor zichzelf gaan werken. Hij vraagt van Laban geen vast loon, maar hij stelt voor de gespikkelde en gevlekte dieren aan hem te geven. Daar heeft Laban wel oren naar. Want wat is het geval? In het oosten zijn bijna alle schapen wit en alle geiten zwart. Bonte schapen en gevlekte geiten zijn erg zeldzaam. Zo kwam Laban er met een koopje vanaf.
 
JAKOB VERSCHAFTE ZICH EEN GROTE KUDDE (vs. 35-43)
Laban neemt het zekere voor het onzekere. Hij laat de gevlekte en gespikkelde dieren hoeden door zijn zonen. Bovendien zorgt hij voor een veilige afstand tot zijn eigen kudden. Maar het gaat allemaal anders dan Laban had gedacht.
  Jakob weet zich in zes jaren een groot bezit op te bouwen. Hij had kennelijk niet zo veel haast om naar het land Kanaän terug te keren. Hij past allerlei middelen toe om zijn bezit te vergroten. Hij gooit takken van loofbomen, waar hij witte plekken in de bast gesneden heeft in de drinkbakken op de plaats waar de paring plaats vindt. De dieren krijgen door het zien van die witgestreepte stokken gevlekte jongen. Let erop, dat Jakob dit doet met de kudden van Laban met alleen witte en zwarte dieren. De bonte werden door de zonen van Laban gehoed, zoals we net zagen.
  Je kunt je afvragen of Jakob juist handelde. Nergens lezen we in de Schrift, dat de HERE hem bestraft. Maar dat wil niet zeggen, dat het allemaal even fraai was. Het was immers de kudde van Laban. We mogen ons niet allerlei voordeeltjes veroorloven ten nadele van onze naaste, ook al doet die ons onrecht.
  We zien hier voor de zoveelste keer, dat Jakob niet rustig vertrouwt op de HERE. Maar hij past allerlei kunstgrepen toe om zich te bevoordelen. Dan had hij aan Laban maar een beter voorstel moeten doen dan in vs. 32. Uit het vervolg wordt wel duidelijk, dat Laban Jakob slecht heeft behandeld. Jakob zegt dat tegen Rachel en Lea; later tegen Laban zelf. Dat blijkt onder andere hieruit, dat Laban zijn loon tien maal veranderde.
 
DE HERE BEVEELT JAKOB TERUG TE KEREN (31:1-3)
De verstandhouding tussen Jakob en Laban verslechtert. Vooral de zonen van Laban zijn daaraan schuldig. Ze verwijten Jakob zich verrijkt te hebben ten koste van Laban. Uit vs. 2 blijkt dat Labans gezicht onweer voorspelt. Dan grijpt de HERE Zelf in. Kort maar krachtig: 'Ga terug naar het land van je voorouders, naar je familie. Ik zal je ter zijde staan.'
  Let erop, dat Jakob niet op eigen houtje is vertrokken, hoewel daar alle aanleiding voor was. Hij wacht op het uitdrukkelijke bevel van zijn hemelse Vader. Hij moet terug naar het land van de belofte. Het verbondsgezin mag niet in Paddan Aram blijven. Maar die tocht naar huis wordt een vlucht.
 
DE VLUCHT VAN JAKOB (vs. 4-18)
Dan treft Jakob zijn maatregelen. Hij laat Rachel en Lea bij zich komen in het veld. Laban mag het niet merken. Opmerkelijk is, dat hij hier vertelt, hoe Laban hem bedrogen heeft en zijn loon tien maal verandert. De ene maal zou hij alleen de gespikkelde dieren krijgen, een andere keer de gevlekte, terwijl de afspraak heel anders was.
  Maar God heeft ervoor gezorgd, dat Laban hem niet benadelen kon. Als Laban zei: je krijgt alleen maar gespikkelde beesten, dan werden er alleen gespikkelde dieren geboren. Hij zegt dan ook, dat God de kudden van Laban aan hem gaf. Dan horen we hier van zijn droom en wat 'de stem van God' daarin heeft gezegd. Terwijl hij herinnerd werd aan de belofte van Bethel en bevolen werd daarheen terug te keren, waar zijn familie woont.
  Als Laban voor de schaapscheerdersfeesten van huis is, wordt alles wat van Lea en Rachel is, bijeengepakt, het vee verzameld, en vlucht Jakob zo snel hij kan over de Eufraat. Let erop, dat er staat, dat Jakob Laban misleidde.
 
OP WEG NAAR KANAÄN (vs. 19-21)
Het slot laat ons nog zien, hoe Rachel één van de huisgoden van Laban meesteelt. We merken hier, hoe Rachel niet ten volle op de HERE vertrouwt, ondanks alles wat Jakob haar had verteld. Het zal een klein beeldje geweest zijn, want ze verstopt het onder haar zadel. We zien dus dat in Labans geslacht de afgoderij is binnengedrongen en dat Rachel eraan meedoet.
  Houd vooral in de gaten, hoe de HERE Jakob gaat terug brengen naar het land van belofte. Daarin vervult Hij zijn belofte. Hij wil het verbondszaad uit het heidendom weg hebben en het afgezonderd doen leven naar zijn geboden. Via Rachel probeert de satan toch dit werk van God te verknoeien.
  De HERE heeft dus Jakob beschermd en hem verrijkt. Met een rijke kinderzegen en een grote massa vee gaat hij terug. Naar het land, waar ook Bethel ligt. En onder de reizigers bevindt zich Juda, de drager van het Zaad!
 
 
 
 
 
 
 
 
26 DE HERE BESCHERMT JAKOB Genesis 31 : 22-54
 
GOD VERSCHIJNT AAN LABAN (vs. 22-24)
Jakob is van Laban gevlucht, omdat de HERE hem dat had opgedragen. Jakob hoorde thuis in het land Kanaän. Daar moest hij de vervulling van Gods belofte verwachten. Twintig jaar heeft hij buiten Kanaän gewoond. God heeft hem daar rijk gezegend met kinderen en vee. Maar Jakob en de zijnen moeten buiten de invloed van het heidendom komen. Hoe gevaarlijk het is, hebben we bij Rachel gezien. Ze moeten helemaal voor de HERE leven.
  Nu is Jakob onderweg. Later verklaart hij aan Laban, waarom hij zo stiekem is vertrokken. Als hij al drie dagen op pad is, hoort Laban ervan. Dat laat hij niet over zijn kant gaan. Hij verzamelt een groep verwanten en jaagt daarmee Jakob achterna. Deze kan met zijn kudden toch niet zo snel als hij met kamelen. Zo haalt hij hem na zeven dagen in. Jakob moet aardig snel getrokken hebben, want hij hoeft alleen nog maar het gebergte van Gilead over te gaan, dan is hij in Kanaän.
  Dat Laban slechte bedoelingen had, valt af te leiden uit vs. 24. God spreekt tot hem in een droom om hem te waarschuwen. Hij mag niet door goede, maar ook niet door kwade woorden proberen Jakob weer mee terug te nemen. God wil Jakob naar Kanaän brengen. En dat mag Laban niet verijdelen. Hier waakt de HERE Zelf over zijn erfgenaam. Hij houdt de weg vrij naar de komst van de Messias. Door in eigen persoon in te grijpen. God is getrouw en waakt over zijn beloften!
 
HET VERWIJT VAN LABAN AAN JAKOB (vs. 25-30)
Het gevolg van het waarschuwen door de HERE is, dat Laban tamelijk rustig is in zijn optreden. Hij verwijt Jakob de vlucht. Nogal huichelachtig vertelt hij, dat hij een afscheidsfeest had willen geven. Alsof de houding tot zijn dochters en schoonzoon zo fraai was geweest!
  Verder blijkt uit vs. 29 dat het weinig had gescheeld of Laban had Jakob met harde middelen gedwongen met hem mee terug te keren. Hij kan het dreigen niet laten. Hij kon Jakob heel wat kwaad berokkenen, maar hij durfde niet. De God van het Verbond was hem te machtig.
  Uit vs. 30 komt een tegenstelling naar voren tussen het huis van Laban en het huis van Isaak. Laban zegt: waarom heb je mijn goden gestolen. Hij laat daarmee duidelijk uitkomen, dat er een verschil van godsdienst bestaat tussen hem en Jakob.
  Met de vraag naar zijn goden maakt Laban zich wel bespottelijk. Nota bene, de levende God was hem een dag geleden in een droom verschenen. En toch spreekt Laban rustig over mijn goden. Wat is een god die je kunt stelen?
 
HET ANTWOORD VAN JAKOB AAN LABAN (vs. 31-43)
Jakobs antwoord is duidelijk: ik was bang. Ik ken u heel goed. U zou al het mijne van me afgenomen hebben en me met lege handen weggestuurd hebben (zie ook vs. 42).
  Hij is ervan overtuigd, dat de terafim niet bij hem is. Als Laban de huisgod bij iemand zou vinden, mag hij die persoon doden. Jullie kunnen in de verzen 33-35 lezen, hoe Rachel door te liegen ervoor zorgt, dat Laban niets vindt.
  Daarom wordt Jakob boos en hij gooit er alles uit, wat hij tegen Laban heeft. Lees maar vs. 36-42. Dan weten we meteen, hoe trouw Jakob is geweest. Laban heeft de vruchten van zijn zware arbeid geplukt. Hij moest zelfs terugbetalen, als er iets geroofd was. Zwaar was zijn taak geweest in hitte en koude, bij dag en bij nacht. Jakob eindigt met de prachtige belijdenis, dat de HERE, de God van Abraham, die Isaak vreesde, hem had bewaakt.
  Laban moet het goed begrijpen, dat hij eigenlijk tegen God had gestreden. Let vooral op de prachtige namen, waarmee Jakob de HERE noemt. Hij erkent, dat het de bijzondere gunst van zijn God is geweest, die over hem heeft gewaakt. Hij heeft door Laban in een droom te verschijnen ervoor gezorgd, dat het recht zijn loop kon nemen.
 
HET VERBOND TUSSEN JAKOB EN LABAN (vs. 44-55)
Laban kan er weinig tegen in brengen. Hij zegt nog wel, dat al Jakobs bezit (ook zijn vrouwen kinderen) van hem was. Maar hij laat het aan Jakob. Om
dit te bezegelen, richten ze een verbondssteen op.
  Toch is dat niet genoeg. Een grote steenhoop wordt opgestapeld. Die steenhoop zal een teken zijn met een naam. Die twee vreemde namen bete. kenen beide: hoop der getuigenis. De ene naam is uit de taal van Laban; de andere uit het Hebreeuws. Men noemt deze plaats ook wel Mizpa; dat is Wachter.
  Wat Jakob hier wil: die steenhoop zal een getuigenis zijn. Ze zullen nooit met kwade bedoelingen die steenhoop passeren. De HERE zal wacht tussen hen houden. Hij zal getuige zijn! En Jakob moet beloven, dat hij zijn vrouwen niet zal vernederen en geen andere vrouwen erbij zal nemen. Dat zweren ze bij de HERE. Jakob noemt Hem: Vreze van Isaak (zie ook vs. 42).
  Dan houden ze een maaltijd en nemen ze afscheid. Zo gaan ze uiteen. Naar Gods wil en eis. Omdat de één erfgenaam is van de belofte en de ander die verbondszegen haatte. Ze zijn onverenigbaar. Zo waakt God over de heiligheid van het Verbond. En zo waakt hij over de komst van de Verlosser door Jakob te beschermen tegen de aanval van de satan. Geen schepsel en geen zonde kan die komst tegenhouden. Want God had het beloofd. En zijn beloften zijn waar en zeker.
 
 
 
 
 
 
 
27 JAKOB WORSTELT MET GOD EN ONTMOET EZAU Genesis 32 en 33
 
GOD ZENDT ZIJN ENGELEN (vs. 1-5)
De ontmoeting met Laban was goed afgelopen. Dank zij Gods bijzondere zorg. Die zorg is er nu weer: Jakob ziet een leger van engelen. God stuurt dus zijn hemelse knechten om Jakob te bemoedigen. De bijbel zegt er niet zo veel over. Jakob herkent dit leger als een leger van God. Machanaïm betekent zelfs: dubbel leger. Hij had niets te vrezen. De HERE wil hem in alles helpen en beschermen. Het is geen kleinigheid: beschermd te worden door een legermacht van engelen!
  Maar Jakob laat zich niet erg bemoedigen. Wanneer we het vervolg lezen, blijkt helemaal niet, dat hij rustig op God vertrouwt. Hij zit geweldig in de piepzak voor Ezau. Hij is heel onderworpen en onderdanig. Hij noemt Ezau 'mijn heer'. Verder geeft hij een opsomming van zijn overvloed. Ezau moet helemaal niet denken, dat hij nog behoefte heeft aan de erfenis van zijn vader.
 
HET GEBED VAN JAKOB (vs. 6-21)
Maar Ezau komt eraan. En hoe? Daaruit kun je opmaken, dat zijn bedoelingen niet bepaald erg vriendelijk.zijn. Wie komt zo zijn broer hartelijk welkom heten. Ezau komt om zijn recht te halen. Tenminste, dat lijkt er veel op.
  Hoe bang Jakob wel is, lezen we in vs. 7-12. Daar valt eerst op, dat hij als veiligheidsmaatregel zijn bezit in tweeën splitst. De delen stelt hij op veilige afstand van elkaar op. Als het ene leger wordt aangevallen, kan het andere vluchten.
  Dan volgt het ontroerende gebed van Jakob tot zijn hemelse Vader. Let erop, hoe hij pleit op Gods beloften. Verder zegt hij ook onomwonden, dat hij voor Ezau en zijn leger ontzettend bang is. Kijk ook goed naar de aanhef van zijn gebed. Hij spreekt God aan als de God van het Verbond.
  Dan zien we verder met wat voor een groot cadeau hij Ezau gunstig wil stemmen. Vijf kudden van verschillende dieren op een behoorlijke afstand van elkaar. Met de bedoeling, dat Ezau bij iedere kudde opnieuw mild gestemd zal worden.
  Uit al die maatregelen blijkt wel, dat Jakob nog geen rust heeft. Niet door het leger van engelen, niet door zijn gebed, niet door zijn geschenken, niet door al zijn maatregelen. We moeten dat goed in het oog houden. De oorzaak van zijn onrust en angst is, dat het nog niet in orde was tussen hem en de HERE. Jakob had op zondige wijze geprobeerd de Messiaanse zegen te bemachtigen. Tussen Jakob en de HERE staat als een rotsblok zijn zonde, zijn roven van de zegen! Dat moest eerst uit de weg worden geruimd.
 
JAKOB WORSTELT MET DE HERE (vs. 22-32)
Dan in die nacht aan de Jabbok komt God Zelf. In de gedaante van een mens. Waar je niet overheen moet lezen, is dat de Man worstelt. Jakob strijdt uit alle macht. Hij weet, dat de HERE Zich om zijn zonde tegen hem keert.
  Zo wordt deze worsteling eigenlijk een gebedsworsteling, waarin het hem erom te doen is, dat God Zich weer in gunst tot hem zal wenden. Zo blijft hij worstelen. Ondanks het feit, dat hij kreupel wordt, doordat de Man zijn heup ontwrichtte. En ondanks het feit, dat de Man vraagt hem los te laten. Dit lijkt vreemd. Immers één woord en Jakob had verloren. Maar de HERE wilde Zich door hem laten overwinnen.
  En dan smeekt hij om de zegen. Hoe heerlijk is het, dat God Zich laat verbidden. Hij laat Jakob zijn naam zeggen. De naam, waarvan Ezau zei, dat die bedrieger betekende; de naam die herinnerde aan de zegenroof. God gaat een dikke streep door die naam halen. Hij zal voortaan Israël heten, omdat hij zich vorstelijk heeft gedragen tegenover God en mensen, en heeft overwonnen. Hij is in de strijd niet ten onder gegaan, omdat hij biddend heeft geworsteld.
  Als hij naar Gods naam vraagt, zegt God die niet. Maar wel zegent de HERE. Dan noemt Jakob die plaats Pniël. Dat is Gods aangezicht. Hij heeft God gezien en nog leeft hij. De zon gaat op. En al kreupelt hij, hij kan nu Ezau tegemoet gaan zonder vrees. Hij kent nu Gods gunst en zijn trouw. Het is nu in orde tussen Jakob en de HERE: Hij had hem immers gezegend. God Zelf had de weg naar de komst van de Messias weer open gebroken.
  Het ging niet in de eerste plaats om Jakob, maar om de komst van Christus. Dat is de grote betekenis van Pniël.
 
ONDER GODS BESCHERMING ONTMOET JACOB EZAU Gen.33
De volgende morgen arriveert Ezau met zijn legertje. Let erop, hoe Jakobs vrees overwonnen is. Hij begroet samen met zijn gezin Ezau met eerbewijzen. Jakob loopt voorop. Pniël is achter de rug! Nu hij zich voor God vernederd heeft, kan hij zich ook voor Ezau vernederen. Hij is zeker van Gods gunst.
  Ezau rent hem tegemoet en valt hem om de hals. Van een eigenlijke verzoening lezen we niet. Zonden worden niet beleden. Over rechten wordt niet gesproken. Waar wel over gesproken wordt, is het geschenk, waarover Jakob heel onderdanig blijft aandringen.
  Het geleide dat Ezau aan Jakob aanbiedt, wordt beslist geweigerd. Hij gaat toch onder Gods geleide! Bovendien heeft Jakob heel wat van de zijnen gevergd tijdens die snelle vlucht bij Laban vandaan. Maar wat belangrijker is: hij is op weg naar Kanaän, en niet naar de Arabische steppe. Zo maakt God scheiding tussen Ezau en Jakob. Ezau gaat naar Seïr. Hij verlaat voorgoed het land, waar hij als kind van het Verbond mocht wonen.

Jakob trekt de Jordaan over en gaat in Sichem wonen. Daar richt hij een altaar op. Dat deed Abraham ook, als hij zich ergens vestigde. Daarin eerde Jakob de HERE, die hem had beschermd en geleid. Tegelijk is het een zichtbare preek voor de heidenen met als inhoud: de HERE alleen is de ware God.
 
 
 
 
 
28 GOD BRENGT JAKOBS HUIS TERUG OP DE WEG NAAR CHRISTUS Genesis 34 en 35
 
HET GEVAAR VAN EEN GODDELOZE OMGEVING (34 : 1-12)
Jakob had zich na de gebeurtenissen te Pniël gevestigd in Sichem. Het was een puur heidense omgeving. De satan zal daar alles in het werk stellen om het huis van Jakob te verleiden. Want Jakob was de drager van de belofte. Uit hem zou de Verlosser der wereld geboren worden. Dat wilde de satan ten koste van alles voorkomen.
  Dina gaat op bezoek bij de heidense meisjes van Sichem. Ze verlaat het tentenkamp van haar ouders. Ze zal een jaar of zestien geweest zijn. Dat uitgaan was ongebruikelijk. Een meisje van die leeftijd hoorde thuis te blijven in de tent van haar moeder. Nu ze dat niet doet, wordt dat haar ongeluk.
  Sichem, de zoon van de stadsvorst, neemt haar met geweld tot vrouw. Hij heeft haar gedwongen mee te gaan naar zijn tent. Dat betekent het woord: verkrachtte. Daarna wil hij haar als zijn wettige vrouw hebben. Daarom gaan zijn vader Hemor en hij naar Jakob. In vs.12 lezen we, dat Jakob een hoge bruidschat mag eisen. Alles wijst erop,dat Sichem Dina heel graag als vrouw wil bezitten.
 
MISBRUIK VAN HET TEKEN VAN HET VERBOND (vs. 13-24)
Opmerkelijk is, dat de zonen van Jakob de leiding nemen. Ze laten de schande van hun zuster Dina niet over hun kant gaan. Ze zijn diep gegriefd, dat een onbesneden heiden zich aan
Dina heeft vergrepen. Ze willen de schande over het huis van Jakob wreken. Dat klinkt wel mooi, maar ze doen het op een manier die niet goed is in Gods ogen. Ze zijn bezield door onheilige ijver.
  Je kent het verhaal. Hemor en Sichem worden om de tuin geleid. De zonen van Jakob kunnen zich zogenaamd alleen verbinden met mensen die ook besneden zijn. Dit is een schandelijke ontheiliging van het teken van het Verbond. Ze misbruiken hier de besnijdenis om een misdaad te begaan. Ze wisten heel goed, dat het hun verboden was zich te vermengen met de heidenen. Het is ontstellend, hoe de satan hier de kerkjeugd in zijn macht heeft.
  Hemor en zijn mannen hebben niets in de gaten. Hemor is zo populair, dat de mannen van Sichem heel wat voor zijn huwelijk over hebben. Daar komt nog bij, dat hun bezit in één klap aanzienlijk groter zal worden. Hemor doet dus een beroep op de hebzucht van zijn mensen. Zo stemmen ze toe.
 
DE MISDAAD VAN JAKOBS ZONEN (vs. 25-31 )
Als er drie dagen na hun besnijdenis wondkoortsen optreden met hevige pijn, slaan Simeon en Levi toe. De machteloze mannen van Sichem worden op bed afgeslacht. De Sichemse bloedbruiloft. Ook Hemor wordt vermoord. Dina die daar kennelijk nog in huis was, wordt meegenomen. Daarna komen de andere broers en plunderen de gedode mannen en hun huizen, waarbij vrouwen en kinderen tot slaven worden gemaakt.
  Je ziet, hoe machteloos Jakob hier staat. Wat er gebeurd is, ging buiten hem om. Later heeft hij zijn vloek erover uitgesproken, toen hij profeteerde vlak voor zijn sterven (Gen. 49: 7). Maar nu overvalt hem de angst, dat de omwonende bevolking de Sichemmers zal komen wreken. Dat zou wel eens de ondergang kunnen zijn van zijn geslacht.
 
GODS OPDRACHT AAN JAKOB (Gen. 35:1-7)
Maar dan is er Gods verlossingswoord: trek naar Bethel. De HERE denkt aan zijn Verbond. Het dreigt helemaal verkeerd te gaan met Jakobs geslacht. Het wordt van twee kanten bedreigd: door afgoderij en door vijanden. Als God niet ingrijpt, is het binnenkort met Jakob en zijn huis afgelopen. Dan zou de satan het gewonnen hebben. De weg naar Christus zou zijn afgesneden.
  Daarom gaat God nu ingrijpen. Jakob moet terug naar de Messiaanse weg. Hij moet zich bekeren met zijn hele huis. En in geloof luistert hij naar Gods oproep: hij gaat zijn huis reinigen. Daarna gaat hij naar Bethel. God legt schrik op de bevolking, zodat niemand een wraakactie durft ondernemen. Op deze manier wordt de dreigende ondergang afgewend. De vijanden houden zich koest en de afgoden worden als waardeloos afval in de grond gestopt.
  In Bethel bouwt Jakob dan een altaar. Hosea zegt, dat Jakob God daar weer vond (Hosea 12 : 5, zoek maar eens op). Hij vond God weer als de trouwe Verbonds-God. Daar staan ze voor Gods aangezicht, de bondskinderen: gereinigd en gehoorzaam. Ze bieden God hun offer aan. Pniël was niet afdoende geweest. Steeds moest de HERE waken over zijn volk. Hij hield vast aan wat Hij had beloofd.
 
GOD VERSCHIJNT OPNIEUW AAN JAKOB (vs. 8-15)
En dan staat daar zo wonderlijk in vs.8, dat Debora, de voedster van Rebekka, stierf. Dat is dus de vrouw die Rebekka meekreeg als verzorgster. Rebekka was al lang gestorven, maar Jakob heeft zich over deze vrouw ontfermd. Waarschijnlijk heeft ze in zijn gezin een grote plaats ingenomen. Er is immers grote rouw.
  Het geweldige is dan, dat God na de verbondsvernieuwing, na de bekering, weer aan Jakob verschijnt. Hoe rijk zegent de HERE hem daar! En weer noemt Hij de naam Israël. Opvallend is, dat nooit de naam Israël is genoemd bij alles wat tussen Pniël en Bethel is gebeurd. Nu God de naam Israël weer gebruikt, houdt dat in, dat Jakobs zonden zijn vergeven. Bovenal: dat God trouw is. Daarin ligt de zekerheid van het Verbond.
  Let erop, dat de zegen drie delen bevat. Ten eerste bevestigt God zijn nieuwe naam. Ten tweede belooft God hem een talrijk nakomelingschap.Ten derde bevestigt de HERE zijn belofte over Kanaän. In het oprichten van de gedenksteen vernieuwt ook Jakob van zijn kant het Verbond.
  Het zal later een gedenkteken zijn, waar zijn nakomelingen zich moeten herinneren, dat dit een heilige plaats is. Voor de derde keer noemt Jakob deze plaats Bethel. Daaruit blijkt, dat hij het Verbond aanvaardt met zijn beloften en eisen!
 
JAKOB OP WEG NAAR MAMRE (vs. 16-29)
Het slot van dit hoofdstuk vertelt, hoe Jakob reist naar Mamre, waar Isaak woont. Nu begint de HERE zijn kind Jakob al te beproeven. Rachel sterft dicht bij Efrata, als ze haar tweede zoon ter wereld brengt. Die beproeving is ook daarom zo zwaar, omdat Rachel alleen aan zichzelf denkt in haar naamgeving. Ben-oni betekent zoon van mijn smart.
  Maar Jakob denkt aan het Verbond en de verbondszegen die ook in deze zoon tot hem komt. Daarom verandert hij de naam in Benjamin. Maar hij moet het hoofd buigen voor God, die in deze beproeving doet wat Hem behaagt. De HERE ontneemt Jakob zijn liefste vrouw te Betlehem. Dat God daarmee een bedoeling had, kan blijken uit Matth. 2 : 18.
  Er gebeurt nog meer: Ruben onteert hem door Bilha de bijvrouw als zijn vrouw te nemen. Er staat alleen dat hij het hoorde (vs. 22). Hij heeft gezwegen, hoe het hem ook gegriefd heeft. Maar ook over deze schanddaad heeft hij later de vloek uitgesproken.
  En zo komt hij in Mamre. Let erop, dat heel zijn geslacht genoemd wordt. Daarna sterft zijn vader Isaak. Hij wordt door Ezau en Jakob begraven. Maar de oudste gaat weg - voorgoed. En Jakob, de teruggekeerde, wacht in het land der belofte op de vervulling. Hij is door de HERE teruggebracht op de weg naar Christus.
 
 
 
 
 
 
29 GOD ZENDT JOZEF NAAR EGYPTE Genesis 36 en 37
 
HET GESLACHT VAN EZAU (Gen. 36)
We willen onze aandacht eerst even richten op Ezau en zijn geslacht. Let erop, dat in vs. 1 staat: Ezau, dat is Edom. Dat wordt herhaald in vs. 8. In vs. 9 wordt hij vader der Edomieten genoemd; hetzelfde vinden we in het laatste vers.
  Dat de HERE dit hoofdstuk een plaats heeft gegeven in zijn openbaring heeft natuurlijk een betekenis. We moeten daarbij in het bijzonder de naam Edom in de gaten houden. Die naam wordt het eerst gebruikt in Gen.25 : 30, wanneer hij zijn eerstgeboorterecht heeft verkocht voor een schotel linzensoep.
  De Schrift noemt hem daarom een onheilige. Het Verbond wordt door hem veracht. En zodoende gaat die onheiligheid steeds erger worden. Daarom lezen we in dit hoofdstuk steeds die naam Edom. Dat gebeurt ook om de tegenstelling met Jakob des te beter te doen uitkomen. En bovenal omdat Ezau niet alleen het Verbond veracht met de beloften en eisen, maar ook het land van de belofte. Ezau gaat naar Seïr. Hij maakt daardoor plaats voor Jakob. Deze blijft in Kanaän als vreemdeling.
  Ten slotte willen we nog wijzen op de grote verantwoordelijkheid die rust op de schouders van Ezau. Geen van zijn nakomelingen dient de HERE. Ze gaan in het verkeerde voetspoor van hun vader. En Ezau wist beter! Hij was en bleef ten volle een verbondskind. Met zijn geslacht gaat hij eigen, goddeloze wegen. Zo wordt hij verbondsbreker. Vaak zijn de Edomieten gewillige werktuigen in de hand van de satan om de komst van Christus tegen te houden.
 
JOZEF DOOR ZIJN BROERS GEHAAT (Gen. 37 : 1-4)
We zagen al, dat Jakob in Kanaän woonde als vreemdeling. Dan begint in vs. 2 de geschiedenis van Jakob. Dat wil zeggen: van zijn geslacht. Alles wat we tot nu toe over Jakob hebben behandeld, behoorde bij de geschiedenis van Isaak, die begon in Genesis 25 : 19. Isaak leefde dus in Jakob en werd in hem gezegend.
  Denk er goed aan, dat alles in de Bijbel een betekenis heeft. Wat lezen we vaak onnadenkend over veel dingen heen. Want nu Jakobs zonen ter sprake komen, nu begint zijn geschiedenis. En dan lezen we als begin de bekende geschiedenis van Jozef, die naar Egypte verkocht wordt. Let nu goed op de titel. God zendt hem daarheen! We moeten dus scherp in de gaten houden, dat dwars door de daden van mensen heen God zijn raadsplan vervullen gaat!
  Deze gebeurtenissen moeten zich nog hebben afgespeeld tijdens het leven van Rachel. In vs. 10 staat, dat Jakob tegen Jozef spreekt over 'uw moeder'. Bovendien wordt in vs. 3 gezegd, dat Jozef een zoon van de ouderdom was. Hij was de jongste, want Benjamin wordt nog niet genoemd.
  We lezen, dat de broeders Jozef haatten. Nu weer nauwkeurig lezen. Er staat niet, dat ze hem haatten, omdat hij hun zonden aan zijn vader vertelde. Ze haatten hem, omdat zijn vader hem liefhad boven hen (vs. 4). En die rol herinnerde hen er elke dag aan. Bovendien werd Jozef hiermee tot de voornaamste onder de broers.
  We zien hier ook, hoe scheef de zaken liggen in het huwelijksleven van Jakob. Hij stelt Rachel boven Lea. En de kinderen van Lea voelen dat haarscherp aan. Vandaar dat er geen goed woord overschiet voor Jozef. Vandaar ook dat hij met de zonen van Bilha en Zilpa meegestuurd wordt.
  De opmerking, dat hij de zonden van de broers overbracht, moet nog even de aandacht hebben. Het gaat er niet om, dat hij een klikspaan is, maar we zien hem als een godvrezende jongeman. Hij komt op voor de eer van God.
  Bovendien vindt hij het erg, dat de naam van het geslacht van zijn vader door het slijk wordt gehaald. Hij protesteert tegen de zonden van kinderen van het Verbond. Daarom haatten de broers hem. Het is de haat van het ongeloof tegen gehoorzaamheid aan Gods geboden. Het is dus geen ordinaire familie ruzie. Het is de strijd tussen Christus en de duivel.
 
DE BROERS VERWERPEN HET WOORD (vs. 5-11 )
Jozef wordt gehaat, omdat hij gehoorzaam wil leven naar Gods geboden. Deze haat wordt nog feller, wanneer de HERE in dromen aan Jozef openbaart, wat er gebeuren gaat. Het zijn dus geen gewone dromen, maar openbaringsdromen. God geeft daarin een profetische boodschap. Er komt in naar voren, hoe God Jozef heeft uitgekozen om koning te zijn over het huis van Jakob. Dat was het Woord van God.
  En Jozef heeft deze dromen doorgegeven. Hij was daarin prediker van Gods Woord. En wat doen de broers? Ze verwerpen het Woord en ze haten de prediker van het Woord. Ze schelden: Wil je soms koning over ons zijn? Wat hadden ze het goed begrepen! Maar ze werpen die dromen ver weg. Daarin verwerpen ze de openbaring van God.
  Wat de broers had moeten toespreken, is het feit, dat Jozef tweemaal achter elkaar een zelfde droom krijgt. Dat zou hen moeten overtuigen. Maar ze verharden zich en verwerpen opnieuw het Woord.
 
JOZEF IN DE PUT TE DOTAN (vs. 12-24)
Jakob stuurt Jozef naar zijn broers te Sichem. Jozef gaat, terwijl hij weet dat de broers hem haten. Daarin is hij ook de gehoorzame. Hij vertrouwt op God. Voor hij de broers heeft bereikt, is zijn doodvonnis al uitgesproken (vs. 20).
  Het komt kennelijk niet bij de broers op, dat de HERE alles ziet, ook al blijft het voor de mensen verborgen. Vreselijk zien we hier, hoe de haat zonde baart. Wat was het geslacht van Jakob gezegend! Het waren geen heidenen. Het zijn kinderen van de belofte. Ze hebben natuurlijk gehoord van
Abrahams gehoorzaamheid en geloof. Ze hebben Isaak gekend en uit zijn mond gehoord van Gods leiding in zijn leven. Hun vader Jakob had hen onderwezen in de dienst van God.
  Maar ze hebben niet willen luisteren en gehoorzamen. Ze volgen de stem van hun zondige hart. Je weet wel, hoe de mens geneigd is God en zijn naaste te haten. Daarvan zien we hier een vreselijk voorbeeld.

God laat toe, dat Jozef in een kuil wordt geworpen. Maar Gods voorzienig bestel zorgt er ook voor, dat hij niet sterft. Geen mens kan Gods plannen in de war schoppen. De mens wikt, God beschikt.
 
JOZEF VERKOCHT NAAR EGYPTE (vs. 25-36)
Terwijl de broers Jozef hadden overgegeven aan een hongerdood, gaan ze zelf lekker eten. Dan zien ze een karavaan Ismaëlieten. In vs. 28 worden ze Midjanieten genoemd. Waarschijnlijk waren de Ismaëlieten de leiders van een groep die voornamelijk uit Midjanieten bestond. Juda doet dan het voorstel Jozef te verkopen. Hij probeert hier de ene zonde door een andere te voorkomen.
  Ruben was niet bij de verkoop aanwezig. Zijn list om Jozef te verlossen mislukt. Denk er goed om, dat God hier Zelf had ingegrepen. God is in dit alles aan het werk om zijn bedoeling met zijn volk uit te voeren. Dwars door de zonde heen!
  Gemeen is het bedrog met de rok in bloed gedoopt. En hoe huichelachtig is het uitgebreide rouwbezoek van al zijn zoons en dochters, die Jakob vergeefs trachten te troosten.
  Zo werd Jozef uitgeworpen om zijn dienst die hij als profeet had gedaan. Want om zijn woord, dat Gods Woord was, hebben ze hem gehaat. En desondanks waren op die manier de broers dienstbaar aan God. Hij liet Jozef naar Egypte verkopen. Tot heil van de kerk. En daarom tot redding van de wereld!
 
 
 
 
 
30 GODS GENADE IS ONVERWOESTBAAR ONDANKS JUDA'S ZONDEN Genesis 38
 
INLEIDING
Juda heeft de wereld lief gekregen. Hij deed gewoon mee met de goddeloze wereld van zijn tijd. Hij had een heidense vriend en trouwde een heidense vrouw.
Hoe gaat dat vandaag met jongelui, die breken met de kerk: de zogenaamde kerkverlaters?
  JUDA VERLAAT DE VERBONDSKRING (vs.1)
Als je dit hoofdstuk helemaal gelezen hebt, schrik je misschien. Je kunt je afvragen, waarom zulke zonden in de Bijbel geschreven zijn. We zullen proberen, daar iets over te zeggen.
  Let erop, dat in vs.1 staat 'in die tijd'. Dat is dus de tijd, waarin de broers in staat waren hun broer Jozef te doden. Zo verschrikkelijk staat het ervoor met het gezin van Jakob. In die tijd trekt Juda weg uit de kring van het verbond. Uit het vervolg blijkt, dat het GEEN vluchten was voor de zonde.
  In de buurt van Adullam gaat hij wonen. Dat was een oude Kanaänietische koningsstad, die lag in de richting van het Filistijnse land. Waarom hij wegtrekt, is onbekend. Maar wat hij doet, is heel erg. De vertrouwde omgeving van het verbond, ruilt hij in voor vriendschap en verbroedering met de Kanaänieten. Hira is jarenlang zijn vriend en hij neemt een heidense vrouw!
  Voor hem is Kanaän geen land van de vreemdelingschap meer. Juda zoekt de vriendschap van de wereld. Hij mijdt het altaar dat Jakob in Hebron heeft gebouwd. Je kunt zeggen: hier is de zonde van Ezau. Verschrikkelijk gevaarlijk staat het ervoor. Juda, de drager van de belofte, gaat de weg van de ongehoorzaamheid. Als de satan zijn zin krijgt, betekent dit, dat de Christus niet zal kunnen komen.
 
JUDA VERDER OP DE ZONDEWEG (vs.2-11)
Wanneer Juda de kring van het verbond heeft verlaten, gaan de Kanaänietische, afgodische gebruiken zijn leven en zijn gezinsleven beheersen. Drie zonen krijgt hij. Naar heidens gebruik trouwt de oudste, Er, al jong met een heidin Tamar. Wat er met Er precies aan de hand was, openbaart de HERE ons niet. In ieder geval leefde hij zondig en haalde daardoor de boosheid van God over zich. Daarom doodt de HERE hem.
  Naar de gewoonte van die tijd geeft Juda Tamar tot vrouw aan Onan, zijn tweede zoon. Dat is het zogenaamde zwagerhuwelijk. Daarbij bestond de bepaling, dat de eerste uit dit huwelijk met de zwager zou gelden als zoon van de oudste broer. In de wetten van Mozes lezen we daar ook van. Lees maar Deut.25:5-10.
  Maar Onan voelt daar helemaal niets voor. Het kan zijn, omdat die zoon de erfgenaam zou zijn en niet Onan zelf. In ieder geval weigert hij deze broederdienst. Hij knoeit opzettelijk zo, dat zijn broer geen nageslacht kreeg. Daarover wordt de HERE zo boos, dat ook Onan sterft.
  Dan wordt Juda bang. Als dat zo doorgaat, is hij straks ook Sela kwijt. Daarom stuurt Juda Tamar als weduwe naar haar vader. Hij belooft met haar contact op te zullen nemen, wanneer Sela volwassen geworden is. Maar uit vs.11 blijkt, dat zijn handelwijze door angst is ingegeven. En niet door het geloof. Zo diep is deze drager van het beloofde Zaad gezonken! Uit niets blijkt zijn geloof in de leiding van de HERE. Hij heeft het stuur van zijn leven in eigen hand genomen. Dat voert van kwaad tot erger.
 
DE LIST VAN TAMAR (vs.12-23)
Na geruime tijd krijgt Tamar de indruk, dat ze door Juda bedrogen is. Sela was al lang volwassen, maar bericht om zijn vrouw te worden ontvangt ze niet. Dan verzint ze een list. En wat voor een list!
  Als ze hoort, dat Juda na de dood van zijn vrouw met zijn vriend Hira naar een schaapscheerdersfeest gaat, verkleedt ze zich als hoer, dus als een vrouw die haar lichaam te koop aanbiedt. Zo lokt ze Juda mee. Deze zal haar betalen met een geitenbokje. Maar omdat hij dat niet bij zich heeft, krijgt ze als onderpand zijn zegelring met het halssnoer waar die aanhing en zijn staf.
  Als Hira later met het bokje komt, is Tamar spoorloos verdwenen. Om geklets te voorkomen, zoekt Juda niet verder. Hij is liever zijn geld kwijt, dan zijn goede naam. Hier zien we, dat Juda meer geeft om de mening van mensen dan om het oordeel van God. En uit deze Juda moest eenmaal de Christus geboren worden!
 
HET RECHT VAN TAMAR DOOR JUDA ERKEND (vs.24-26)
Na de gemeenschap van Juda met Tamar blijkt ze een baby te verwachten. Dat wilde ze ook graag! Daarom had ze haar toevlucht genomen tot het zondige middel van de hoererij. Juda had haar door bedrog een kind onthouden. Hij had haar niet aan Sela gegeven toen die volwassen was.
  Juda krijgt nu de boodschap, dat Tamar hoererij bedreven heeft en daardoor zwanger is. Naar het gebruik van die tijd moest een dergelijke vrouw verbrand worden. Tot dat moment wacht Tamar. Dan toont ze als overtuigend bewijs de ring met het snoer en de staf.
  Juda ziet nu in, wat er gebeurd is. Hij moet zijn schuld erkennen. Hij zegt, dat ze in haar recht staat, omdat hij haar niet Sela gaf. Tamar heeft door een list Juda gedwongen het zwagerhuwelijk met haar te sluiten. Na de bekentenis van Juda heeft hij geen gemeenschap meer met haar gehad.
 
TAMAR BAART PERES (vs.27-30)
Tamar brengt een tweeling ter wereld. Daarbij is het zo merkwaardig, dat het kindje dat het eerst geboren leek te worden, zijn handje uitstak. Om hem als eerste te herkennen, bindt de vroedvrouw snel een rood draadje om zijn pols.
  Maar dan trekt het kindje zijn hand terug. De ander dringt hem als het ware opzij en komt dan ook het eerst. De vroedvrouw roept verwonderd uit, dat hij krachtig doorgebroken is. Daarom wordt hij Peres genoemd, dat betekent scheur of breuk.
  In die naam Peres werd de kracht van God openbaar om het breekijzer te zetten waar Hij wil. Met kracht scheurde God Juda en Tamar los van het Kanaänietische leven. Daarvan wordt de naam Peres een teken.
  Van deze Peres stamt Nahesson af, die Israël gedurende de tocht door de woestijn leidde (zie Numeri 2:3vv). Verder David (zie Ruth 4:18-22). En ten slotte onze Here Jezus Christus (zie Matteüs 1:1-16).
  Het wonder van deze geboorte is, dat God in zijn genade aan Juda nageslacht geeft. Hij gebruikt in zijn dienst zelfs de zonde van Juda en Tamar, de zonde van de hoererij.
  Zie je goed, dat Gods plan om tot de komst van Christus te komen enkel genade is! Wat heeft Hij Zich diep vernederd door langs zo'n schandelijke weg tot zijn kerk te komen.
  Verder zien we, dat de aanslag van de satan weer is mislukt. Het leek allemaal hopeloos. De drager van Gods belofte verlaat de kring van het verbond en vermengt zich met de heidenen. Zonde op zonde wordt in het leven van Juda zichtbaar.
  Maar Gods genadewerk is onverwoestbaar dwars door de zonden van Juda heen. Gods plannen zijn door geen satan en geen zonde tegen te houden. Integendeel. God gebruikt ze in zijn plannen. Wonderlijk machtige God!
 
 
 
 
  31 EEN MAN WERD VOOR HEN UITGEZONDEN Genesis 39 en 40
 
GOD GAAT ZIJN VOLK REDDEN
Misschien kijken jullie wel op van de vreemde titel boven deze schets. Het gaat erom, dat je goed in de gaten krijgt, dat het geen toeval is of een vervelende samenloop van omstandigheden, waardoor Jozef in Egypte terecht komt. Nee, de HERE Zelf heeft hem daarheen geleid volgens zijn raadsplan. Om zijn volk van het Verbond te redden van de ondergang.
  De woorden boven de schets zijn genomen uit ps. 105 : 17. Als we deze tekst bekijken in het verband, zien we dat deze geschiedenis niet is geschreven als een mooi en spannend verhaal over Jozef. Maar opdat we zullen zien, wat de HERE doet met zijn volk, dat Hij verkozen heeft. Anders gezegd: om dat, wat Hij voorzegd, heeft aan Abraham, tot vervulling te brengen. Lees nog maar eens Gen. 15: 13 tot 16. Je weet toch, dat geen woord van de HERE onvervuld blijft!
  Nu vraag je misschien: waarom wilde God zijn volk dan redden? Waarom gaat Hij dat volk dan naar Egypte voeren? Het antwoord is: Hij heeft met dit volk een Verbond gesloten. Daarom wil de HERE het losmaken van de besmetting van de Kanaänietische volken. Het loslaten van de vreemdelingschap zou de ondergang kunnen inhouden. Hoe groot dat gevaar was weten we uit de geschiedenis van Simeon en Levi, en ook van Juda.
 
DE WEG NAAR DE VERLOSSER MOET OPEN BLIJVEN
God gaat dus zorgen, dat er straks plaats is voor zijn volk, voor zijn kerk. Laten we dat nooit vergeten. Dan pas gaat Gods grootheid schitteren. Ook al gaat Jozefs leven door donkere diepten.
  Het is een wonder van Gods grote genade, dat Hij een man uitzendt voor dat verschrikkelijk zondige stel mensen, die voor hen plaats moet bereiden. Daarbij gaat het niet om Jozef, ook niet om het verbondsvolk, maar het gaat om Gods belofte van de komende Verlosser. Daarin dacht God ook aan ons!
  Egypte is een heel belangrijk station op de weg naar Christus. Deze weg probeert de duivel keer op keer op te breken en af te sluiten door de zonden van Gods kinderen. Maar even zo vaak zien we Gods genade doorbreken en overwinnen, zodat de weg naar Christus open blijft op het beslissende moment.
  Als we dit alles goed in het oog houden, is het niet nodig de geschiedenissen uit beide hoofdstukken uitputtend te behandelen. De gebeurtenissen zijn immers bij jullie bekend. Daarom geef ik wat opmerkingen.
 
JOZEF, DE GEZEGENDE
Wat valt het op, dat Jozef zo gezegend wordt. Zie maar vs. 2, 3, 5 en 21. Je zou op het eerste gezicht zeggen, dat hij het niet zo best had: slaaf en nog erger. Zelfs gevangene. Ps. 105 openbaart ons, dat hij i n boeien gekneld zat met zijn voeten, in ijzers! En toch: gezegend.
  Want in al die duisternissen bleef Jozef op zijn God vertrouwen. Hij zocht zijn troost bij de beloften, waarover zijn vader hem verteld had. De beloften, die geloofd waren door Abraham, die hier ook in Egypte was geweest en daar zo wonderlijk was beveiligd. En de beloften aan Isaak en aan zijn vader Jakob zelf. En dat geloof beschaamt God niet.
  En die moeiten dan? Nu moet je eens denken aan wat onze belijdenis zo prachtig zegt en waarin de Schrift nagesproken wordt: alle dingen, ook vervolging en verdrukking, slavernij en gevangenschap, werken mee ten goede. Jozef moet wel lijden door het kwade, maar God is niet vertoornd op hem.
 
JOZEF IN HET HUIS VAN POTIFAR
Je zou kunnen zeggen, dat Jozef in de vernedering wordt verhoogd. Eerst al bij Potifar, later ook in de gevangenis. In de eerste plaats, doordat hij over het huis van Potifar wordt aangesteld. En later, dat hij verlost wordt uit het blok. Hij wint het vertrouwen van de overste, die hem aanstelt over de gevangenen. God verzachtte vaderlijk zijn lijden!
  Als Jozef in Potifars huis in zo'n grote verzoeking komt, moeten we daarin een poging van de satan zien, die Jozef zo in zijn macht wil krijgen, dat hij God zal loslaten en het Verbond met God zal verbreken. Laat me het zo eens zeggen: het vrouwenzaad moet verleid worden, opdat HET VROUWENZAAD maar niet zou komen. God zij geprezen; Jozef blijft staande onder de verzoeking. En zie je, dat hij in die grote verzoeking aan God denkt, over Hem spreekt. Als we zo dicht l1ij de HERE leven, laat Hij ons niet los.
  Je ziet wel, dat Potifar zich erover verwondert, dat de God van Jozef hem zo zegent. De heidenen dachten, dat de god van een bepaald land alleen maar macht kon uitoefenen tot aan de grenzen van dat land. En hier ziet die machtige Potifar, hoe machtig de God van Jozef wel is.
 
DE DROMEN VAN DE SCHENKER EN DE BAKKER
Als Jozef de dromen aan de schenker en de bakker gaat uitleggen, is hij een profeet. Hij spreekt Gods woorden. Let erop, dat hij dat zelf ook zegt. Hij wil geen eer ontvangen die hem niet toekomt.
  Wel valt het op, hoe smartelijk hij moet lijden, als we hem horen pleiten bij de schenker om hem toch alsjeblieft niet te vergeten. Hij vertelt dan in het kort hoe onschuldig hij in die gevangenis verzeild is geraakt. Zien jullie, hoe dan ineens die profeet van zo-even weer als mens tegenover mens staat?
  Wat de oorzaak van de gevangenschap van deze twee voorname hovelingen was, weten we niet. De Schrift zegt, dat ze zondigden tegen hun heer. Dit is wel zeker, dat ze in ongenade vielen, allebei. En ook deze gebeurtenis heeft God weer gebruikt om Jozef te brengen naar' de plaats, waar Hij hem hebben wil. De plaats waar God hem al van deed dromen.
  Maar zover was het nog niet. De overste der schenkers dacht niet aan Jozef, maar vergat hem. Ook hier wordt het geloof van Jozef geweldig op de proef gesteld. Wat heeft Jozef vaak
geduldig moeten wachten in geloof, vertrouwend op Gods beloften. Dwars tegen alles wat zichtbaar is.
 
 
 
 
 
32 GOD VERHOOGT JOZEF Genesis 41:1-52
 
INLEIDING
Al de tijd dat Jozef in Egypte woonde, kon hij niet naar de kerk. Dat vond hij heel erg (zie vs.52). Toch is hij niet voor de kerk verloren gegaan. Hoe kan dat?
  GOD GAAT ZIJN VOLK NAAR EGYPTE LEIDEN
We moeten ook bij de behandeling van dit hoofdstuk goed het verband blijven zien. Het gaat daarbij niet in de eerste plaats om wat Jozef doet of om wat Farao onderneemt. Het gaat om wat de HERE doet.
  Hij heeft Jozef vooruit gestuurd om voor het volk van het verbond een plaats te gaan bereiden. Want God wil het geslacht van Jakob in Egypte doen uitgroeien tot een echt volk. Dat mocht niet gebeuren in een Kanaänitisch land. Daar dreigde vermenging. Daar dreigde de vreemdelingschap verloren te gaan. Dat was de grote verleiding van de satan om het volk helemaal in de strikken te krijgen en het zo langzaam te laten sterven als volk van God.
  Juist naar Egypte wil de HERE zijn volk brengen, opdat het daar in de afzondering zou uitgroeien. Daar zou het apart staan. Let erop, dat hetzelfde Egypte dat we elke zondag 'het diensthuis' horen noemen, hier geen diensthuis is, maar een plaats van behoud voor het volk van God, voor de kerk.
 
DE DROMEN VAN DE FARAO (vs.1-7)
Twee jaren moest Jozef geduld oefenen, nadat de schenker was vrijgelaten. Dan is Gods tijd gekomen om Jozef te verlossen door middel van de Farao. De inhoud van zijn dromen is natuurlijk bij jullie bekend.
  Waar het om gaat, is dat God tegen dit heidense land gaat profeteren. Deze heidense Farao mag Gods boodschap horen. En dat weer alleen, omdat God Egypte wil gebruiken voor zijn plan.
  De Farao en zijn onderdanen horen zo van de God van hemel en aarde. Ze maken kennis met de grote Schepper, die alles op aarde in zijn hand houdt, en die regen en droogte kan geven, honger en overvloed. Denk eraan, dat de Egyptenaren hun rivier, de Nijl, vereerden als hun god.
 
JOZEF WORDT UIT DE VERNEDERING GEHAALD (vs.8-14)
Het was een heel waagstuk van de schenker om met het verhaal over Jozef bij de Farao aan te komen. Want plotseling kon de woede van de Farao zomaar losbarsten. Hij had het immers zelf al eens ondervonden. Daar komt nog bij, dat de wijzen, de raadslieden van de vorst, niet bij machte waren om de dromen te verklaren.
  Dit laatste is eigenlijk heel merkwaardig. Want deze mensen waren zo knap en handig dat ze altijd wel een oplossing hadden kunnen vinden. Maar God heeft hun verstand verduisterd, zodat ze er niet uitgekomen waren. Ze kenden de sterren en hun loop. Ze werden beschouwd als bezitters van grote wijsheid. Maar deze eenvoudige dromen begrijpen ze niet.
  En dan gaan de deuren van de gevangenis voor Jozef open. Dat hij geschoren wordt, betekent niet hetzelfde als bij ons. Het ziet erop, dat Jozef aan het hof naar Egyptische mode gekapt moet zijn. Hij droeg immers als Hebreeër lange haren en een baard.
 
DE DROMEN EN HUN UITLEG (vs.15-36)
Wat is het goed dat Jozef geen enkele aandacht voor zichzelf vraagt, als Farao de dromen heeft verteld. Hij geeft alle eer aan God. 'God heeft Farao bekend gemaakt, wat Hij zal doen'. En verder in vs.32: 'dat de zaak bij God vaststaat, en dat God die haastig zal volbrengen'. God heeft er haast mee. Zijn plannen moeten met spoed werkelijkheid worden.
 
God is op weg om de Verlosser in de wereld te brengen. Hij gaat het grote heil schenken aan de mensen van zijn welbehagen. In de verwerkelijking van dat geweldige raadsplan moeten deze Farao en dit wereldrijk Egypte Hem dienen. Ze worden instrumenten in zijn hand.
  Over de dromen hoeven we niets te zeggen. Die zijn duidelijk genoeg. Wat wel opvalt is, dat Jozef niet alleen doet wat van hem wordt gevraagd: dromen verklaren. Maar van God moet hij de weg aangeven, waardoor het grote onheil kan worden afgewend (vs.33-36).
 
JOZEF WORDT ONDERKONING (vs.37-45)
Uit het vervolg merk je de grote macht van de vorst die over alles en iedereen beschikken kan. Er zal niemand geschikter zijn om al die plannen te verwerkelijken dan Jozef. Want in hem is de Geest van God. De Heilige Geest verlicht Jozef om de dromen te verklaren. Maar ook om leiding te geven bij het tot stand brengen van de maatregel tot redding, tot behoud van het volk. Ja, in het bijzonder van Gods volk.
  Bijzonder is ook, dat de Farao er niet omheen kan God de eer te geven die Hem toekomt. De heidense waarzeggers stonden machteloos. Zij hadden niet, zoals Jozef, een geloofsband met God.
  Vervolgens zie je, hoe alles en allen aan Jozef onderworpen worden. Hij wordt onderkoning. Hij ontvangt de tekenen van die waardigheid. Ieder moet weten hoe men zich tegenover deze onderkoning moet gedragen. Als hij een tocht door Egypte heeft gemaakt, wordt zijn plaats bepaald (zie maar vs.44).
  Zijn naam wordt veranderd in Safenat-Paneach. Dat betekent zoiets als behouder van het leven. Als Farao hem deze zinvolle naam geeft, vermoedt deze niet dat de betekenis nog veel dieper wordt. Wij denken aan het grote, dat de HERE hem naar dit land gestuurd heeft om Gods volk in het leven te behouden, opdat de Verlosser, de Levensredder, zou geboren worden.
 
DE VERHOOGDE JOZEF (vs.46-52)
Jozef vergeet de HERE niet in zijn voorspoed, nu God hem zo ontzaglijk heeft verhoogd. Dat blijkt uit de namen die hij geeft aan zijn twee zonen. Hij geeft in alle twee als het ware een geloofsbelijdenis, want in beide namen spreekt hij van God.
  De eerste naam Manasse drukt uit, dat hij nu al het verdriet te boven is dat hem door de broers is aangedaan. Dat wil niet zeggen, dat hij er niet meer aan dacht. Want hij zegt het juist zo dat blijkt dat hij ermee bezig is. Maar het hindert hem niet meer. Hij heeft er geen last meer van. Ondanks alle vernedering die hij heeft ondergaan, is hij nu door Gods genade bekwaamd voor zijn taak, voor Gods opdracht.
  En in de tweede naam Efraïm zegt hij dat God hem vruchtbaar heeft gemaakt in het land van zijn ellende. Let vooral op dat laatste. Terwijl hij zo'n hoge positie bekleedt, spreekt hij over zijn ellende. We mogen hier niet vergeten dat hij in een volkomen heidens land moet leven, ver van het altaar dat zijn vader gebouwd heeft in Hebron, ver van de dienst aan de HERE. Dat is Jozefs ellende!
 
 
 
 
 
 
 
 
  33 GOD BEREIDDE VOOR ISRAEL BROOD Genesis 42: 1 - 43: 15
 
UW SCHOVEN BOGEN ZICH VOOR MIJN SCHOOF (42: 1-9)
Het vorige hoofdstuk eindigde met de mededeling, dat de honger sterk was op de hele aarde. We weten, dat die honger door de HERE gezonden is. Zelfs Farao wist dat. En wij mogen nu weten, waarom de HERE dat deed. Hij wilde het volk van zijn Verbond daar hebben.
  We kunnen het ook anders zeggen: Hij wilde zijn kerk daar heen hebben. We weten nog wel, hoe slecht het met dat kerkvolk gesteld was. Nu gaat de HERE zijn volk zuiveren door het gerichten te zenden. En het eerste gericht is de honger.
  Als je vs. 1 goed leest, zie je, dat Jakob handelend gaat optreden. Toch wist ieder van de broers, dat er in Egypte voedsel te krijgen was. Jakob moet zelfs zeggen: Waarom staan jullie elkaar zo aan te kijken? Het zal wel duidelijk zijn: alleen al het woord Egypte brengt hen in gedachten, wat ze met hun broer hebben gedaan.
  Als ze dan zonder Benjamin in Egypte komen, worden ze voor de vorst gebracht, die de uitdeling van de vreemdelingen regelt. Waarschijnlijk heeft Jozef het vermoeden gehad, dat hij zo zijn broers nog wel eens zou ontmoeten. Het is immers opvallend, dat hij nooit een boodschap heeft gestuurd.
  We mogen er wel zeker van zijn, dat Jozef in heel zijn leven de hand van de HERE heeft gevoeld. Hij zal het aan Hem hebben overgelaten, hoe en wanneer hij iets voor zijn familie mag doen.
  Nu is die kans er. Zijn broers buigen voor hem. Hiermee werden zijn dromen vervuld. Je zou zelfs kunnen zeggen: letterlijk. Want hun schoven waren leeg, terwijl de zijne overeind stond: hij had koren in overvloed.
 
JOZEF STELT ZIJN BROERS OP DE PROEF (42: 10-18)
De vraag kan gesteld worden, waarom Jozef zijn broers zo hard behandelde. Zeker niet uit wraak. Het meest waarschijnlijk is, dat hij ze op de proef wilde stellen om te zien of ze veranderd waren. Verder wilde hij dolgraag zijn broer Benjamin ontmoeten.
  Verder lezen we in vs. 18, dat hij zegt: ik vrees God. Dat betekent, dat hij in zijn regeerambt aan God onderworpen wil zijn. Hij voelt hier zijn roeping om het huis van zijn vader te leiden in gerechtigheid, nu de HERE zijn familie weer op zijn weg plaatst. En juist die gerechtigheid eist, dat de broers eerst hun zonde erkennen en belijden. Ze moeten eerst tot berouw komen en tot bekering.
  Daarom is Jozef zo streng. Daarom laat hij de tolk het ernstige verwijt tot hen spreken, dat ze verspieders zijn. Daarom sluit hij hen op, opdat ze zullen gaan erkennen, dat ze straf verdienen. Ze moeten gaan zien, dat God hen straft.
 
JOZEF WIL BENJAMIN ONTMOETEN (42:19-24)
Omdat Jozef een rechtvaardig vorst wil zijn, laat hij zijn broers na drie dagen vrij. Hij handelt maar niet in willekeur. Hij weet dat er thuis, in Kanaän, vrouwen en kinderen wachten, een oude vader en vee.
  Omdat ze in hun verklaringen gesproken hebben van hunvaderen de enige broer die nog thuis is, gaat Jozef vragen om de ontmoeting met Benjamin. Hij gaat zelfs Simeon opsluiten als gijzelaar. H ij gaat dus beproeven, hoe ze tegenover Benjamin staan, die ook een zoon van Rachel is en die ook door zijn vader als de liefste zoon behandeld wordt.
  Let er nu op, dat ze door deze straf, deze vernedering, die ze als vrijgevochten herdersvorsten moesten ondergaan, al op de weg der bekering zijn gekomen. Lees maar vs. 21 en 22. Ze sparen zich niet. Ze herinneren elkaar eraan, hoe hij om medelijden heeft gesmeekt en ze zich doof hielden. Ze hebben de stem van hun geweten toch het zwijgen niet kunnen opleggen.
  En Ruben voelt het heel goed aan: nu wordt Jozefs bloed van ons geëist. Het is opmerkelijk, dat Jozef dan Simeon aanwijst om weer gebonden te worden. Ruben wordt hier dus voor dit lot bewaard. En een tweede ding valt ons op, dat Ruben ervan overtuigd is, dat Jozef dood is.
  Als je over vs. 24 nadenkt, dan zul je begrijpen, dat de woorden van de broers Jozef wel hebben aangegrepen. Maar hij is toch nog niet helemaal overtuigd. Hij moet weten, wat voor houding ze aannemen tegenover Benjamin. Daarom zet hij door.
 
JAKOB WEIGERT BENJAMIN TE LATEN GAAN (42: 15-38)
Als ze dan de terugweg aanvaarden, en één van hen vindt het betaalde geld boven in de zak, overvalt hen een grote schrik. Ze zeggen: Wat heeft God ons aangedaan?
  Let er goed op: ze vinden het helemaal geen meevaller, dat ze het koren gratis hebben gekregen. En met wat ze zeggen, laten ze duidelijk merken, dat ze de leiding van God in hun leven erkennen. Ze zullen zich wel afgevraagd hebben, wat God toch met dit alles bedoelde. En die vraag wordt nog klemmender, wanneer ze thuis allemaal hun geld terugvinden.
  Je ziet wel, dat de eis van Jozef voor Jakob te veel is. Hij is niet van plan dit offer te brengen. Lees wat hij zegt in vs. 36. Ruben spreekt dan heel zware woorden. Die vreemde vorst zal wel moeten erkennen, dat ze geen spionnen zijn. Hij zal én Benjamin én Simeon mee terug nemen. Toch beslist Jakob als hoofd van de familie: het gaat niet door. Hij neemt liever afscheid van het leven dan van zijn zoon!
 
JAKOB VERTROUWT OP GOD EN LAAT BENJAMIN MEEGAAN (43: 1-15)
In Egypte wacht Jozef. Wat moet het verlangen naar zijn vader groot geweest zijn! Maar hij heeft geleerd op Gods tijd te wachten.
  We lezen op welke indringende wijze Juda zijn vader ervan heeft overtuigd dat Benjamin wel mee moest. Tegenover het verwijt van Jakob vertelt hij nog eens precies wat er gebeurd is. Hij wil het onbillijke van dat verwijt laten zien.
  Dan biedt hij zichzelf als borg aan. Daardoor wordt Jakob zo getroffen, dat hij toestemt en Benjamin laat meegaan. Hij draagt al zijn kinderen op aan God, de Almachtige en aan zijn barmhartigheid. Dan is Jakob weer, waar hij wezen moet. Hij vertrouwt op zijn hemelse Vader!
 
 
 
 
  34 JOZEF PREDIKT GODS BEWARENDE HAND Genesis 43: 15 - 45: 16
 
DE BROERS WEER TERUG IN EGYPTE (43: 15 - 26)
Jozef moet veel geduld gehad hebben, want het duurt lang voor de broers terugkomen. Maar dat geduld oefenen heeft Jozef wel geleerd in die lange jaren van zijn vernedering. Hij heeft leren wachten op Gods tijd. Hij heeft steeds Gods hand opgemerkt in wat hem overkwam.
  In het geloof heeft hij ook geweten, dat God hem voor zijn doel gebruikte (45: 8). Dit wachten is voor Jozef ook hierin zwaar geweest, omdat hij zijn broers op de proef had gesteld. Zou er verandering bij hen opgetreden zijn? Zou hij Benjamin terugzien?
  Als we vs. 15 lezen, zien we dat de reis wordt aanvaard. Let erop, wat de mannen meenemen. Je begrijpt wel, dat ze alles zullen doen om de verdenking weg te nemen.
  Vs. 16 vertelt, dat ze naar het hof van de onderkoning worden gebracht. Zie je, hoe bang ze worden en wat ze als oorzaak daarvan zien? Maar de dienaar die hen naar het paleis brengt, stelt hen gerust. Het is heel goed mogelijk, dat hij van Jozef instructies heeft gekregen. Het is toch wel opmerkelijk, dat hij zegt, dat ze het teruggevonden geld moeten zien als een verborgen schat, die ze van God en de God van hun vader hebben ontvangen.
  Wat lijkt alles prachtig. Simeon wordt heelhuids bij hen gebracht. Ze worden als echte gasten behandeld (vs. 24). Hun ezels worden keurig verzorgd. Wanneer Jozef binnenkomt, bieden ze hun geschenken aan. Ook buigen ze zich weer voor hem neer (zie 37: 10; 42: 6).
 
DE BROERS VERENIGD (43: 26 - 34)
Nu zijn alle broers bij elkaar. Let erop, wat de broers zeggen over hun vader. Ze noemen hem: uw knecht. Dat staat natuurlijk in verband met de hoge positie van Jozef. Opnieuw buigen ze zich neer.
  Als we het slot van dit hoofdstuk lezen, kunnen we ons de verbazing van de broers voorstellen. Die onderkoning moet voor hen wel een ziener, een profeet zijn. Het was natuurlijk een wonder voor hen, dat ze precies in volgorde van geboorte een plaats krijgen. Ruben vooraan, Benjamin achteraan.
  Dat ze apart aan een tafel zitten, zal voor hen wel niet zo vreemd geweest zijn, lees maar vs. 32. Wat wel raadselachtig is: Benjamin ontvangt vijf maal zoveel als zijn broers. Jozef wilde nagaan of ze nog net zo jaloers waren als op zijn veelkleurige rok. Dat Jozef hen op de proef wilde stellen, konden ze nog niet weten.
  Uit het laatste vers blijkt, dat het een vrolijk feest moet zijn geweest. Het woord dronken is te sterk. We denken dan al gauw aan beneveld zijn en dronken. Nee, het was een vrolijke, uitgelaten stemming, waarbij ze van alles genoeg kregen.
 
JOZEF STELT ZIJN BROERS OPNIEUW OP DE PROEF (44: 1 - 6)
Als ze de volgende morgen vertrekken, is er geen vuiltje meer aan de lucht. Dat moet vooral voor Juda een opluchting zijn geweest. Hij had zichzelf aangeboden als offer.
  Ondertussen had Jozef zijn laatste proef genomen, zie vs. 1 en 2. Ze zijn nog niet zover, of een koerier komt hen achterop. Als ze horen wat hij te vertellen heeft, ziet alles er ineens onheilspellend uit. Ze hebben goed met kwaad vergolden. De beker van de onderkoning is gestolen. Een zwaardere beschuldiging was er bijna niet. Ze waren overladen met gastvrijheid en vriendelijkheid. Hun ezels hebben een last te dragen die ze bijna niet aankunnen. En dan deze diefstal.
  Je zult het wel vreemd vinden, wat die dienaar over die beker zegt. In vs. 5 staat, dat hij er de toekomst mee voorspelt. Dat slaat op een heidense gewoonte. We weten van Jozef, dat hij nadrukkelijk alle eer aan de Here geeft, wanneer hij iets over de toekomst moet zeggen. De Egyptenaren zullen de voorspellingen van Jozef hebben uitgelegd op hun heidense manier.
 
DE BEKER GEVONDEN BIJ BENJAMIN (44: 7 - 13)
Wat er nu komt, is heel belangrijk. Want direct zal blijken of ze veranderd zijn. Of ze Benjamin liefhebben of haten, deze zoon van Rachel.
  Ze beginnen met te zeggen, dat het een vergissing moet zijn. Ze kunnen immers hun eerlijkheid bewijzen (vs. 8). Ze zijn er heilig van overtuigd, dat het een misverstand is. Ze durven zelfs zeggen, dat hij gedood mag worden, bij wie de beker wordt gevonden. De anderen zullen dan slaven worden. Maar dat heeft Jozef niet bevolen (vs.10). Let op hun haast, maar ook op de bittere ontgoocheling, zodat ze hun kleren scheuren.
  Nu komt de grote schrik voor Juda. Hij moet immers zijn beloften waarmaken. Het is opmerkelijk, dat ze niets aan Benjamin verwijten. Toch was het overtuigende bewijs geleverd. Ze hebben allen de glinsterende beker uit zijn zak zien opdiepen. Geen verwijten. Integendeel, ze keren eensgezind terug naar de gevreesde onderkoning.
 
JUDA BIEDT ZICH AAN ALS BORG (44: 14 - 34)
In de verzen 14-17 is Juda aan het woord. Als je dat nauwkeurig leest, zie je, dat hij alles wat er gebeurd was, ziet als straf voor wat ze Jozef hadden aangedaan. En verder biedt hij alle broers als slaven aan.
  Jozef blijft de zaak heel scherp stellen: alleen Benjamin moet als slaaf blijven. Want bij hem was de beker gevonden.
  En dan houdt Juda zijn smeekbede. Lees maar 18-34. Hij gaat zichzelf aanbieden uit liefde voor zijn vader, ook uit liefde voor zijn jongste broer. Hier ziet Jozef zijn lange wachten beloond. Hij wilde zijn broers op de proef stellen.
  De uitkomst was voor hem ontroerend. Hier is de volledige zelfverloochening van Juda. Hij stelt zich borg. Er is geen enkele jaloersheid meer op de zoon van Rachel. Het is een vrucht van Gods Geest, dat hij zo spreken kan. Dat bleek ook al uit de erkenning dat God hun schuld heeft gewroken. Ze hebben begrepen, dat ze met God te doen hebben (vs. 16).
 
JOZEF GEEFT GOD ALLE EER (45: 1 - 15)
Dan kan Jozef zich niet langer bedwingen. Nu heeft hij gezien, welke grote verandering er bij de broers is opgetreden. Hij merkte het uit alles: ze hebben zich bekeerd! Hij kan niet langer meer een rol spelen. Hij heeft de broers al zo lang beproefd. Hij weet het: Gods tijd is gekomen.
  Hij mag voor zijn familie gaan zorgen. Nu blijkt, dat hij een instrument van de HERE Zelf is geweest. God heeft hem voor zijn broers uitgezonden om hen in het leven te behouden. Hij raakt er niet over uitgepraat. Zie maar de herhaling in vs. 5, 7 en 8. Hij wil ze ervan overtuigen, dat ze helemaal niet bang hoeven te zijn. Ze hoeven ook niet voor hem te knielen: hij is hun broer!
  God heeft hen, op zijn tijd, weer bij elkaar gebracht. Als een waterval stromen hem de woorden uit de mond. Hij moet alles vertellen, waar hij zolang over heeft moeten zwijgen. En dat verhaal verstaan alleen de broers. Nu het erop aankomt, hoeft niemand zijn ontroering te zien. Al konden ze het wel horen zie maar vs. 2.
  Let in het bijzonder op vs. 8. Hier mag de profeet Jozef zijn broers een blik doen slaan in de verborgen raad van God. Hij wijst op Gods voorzienigheid (zie maar art. 13 van de Ned. Geloofsbelijdenis). Dit vers is één preek over Gods bewarende hand, waarin Jozef God alle eer geeft.
 
 
 
 
 
 
 
  35 GOD TREKT MET JAKOB MEE NAAR EGYPTE Genesis 45: 16 - 47: 12
 
JAKOB WORDT VERTELD DAT JOZEF LEEFT (45:16-28)
Al gauw was de Farao op de hoogte van de komst van de broers van Jozef. Direct laat hij zijn onderkoning weten, dat zijn hele familie van harte welkom is. Het beste deel van Egypte zou voor hen zijn. Uit vs. 17-20 zie je, hoe de Farao Jozef op prijs stelt. Hij stelt alles ter beschikking wat voor een dergelijke grote verhuizing nodig is.
  In het volgende gedeelte (vs. 21-24) lezen we hoe Jozef de opdrachten uitvoert. Let erop, hoe hij opnieuw de broers op de proef stelt door Benjamin vijf keer zoveel te geven. Maar er is geen sprake meer van haat en nijd. Ze hebben zich bekeerd. Wel geeft Jozef hen nog een waarschuwing mee voor onderweg. Dat is verstandig.
  Hoe gemakkelijk kunnen ze ruzie gaan maken over wie de meeste schuld heeft. Want er moet nu iets heel belangrijks gebeuren. Ze zullen aan hun oude vader hun bedrog moeten vertellen. Terwijl Jakob al jaren rouwde om de dood van Jozef.
  Wanneer we dan het slot van dit hoofdstuk lezen (vs. 25-28), merken we, dat het nieuws voor Jakob te veel was. Zijn hart bleef er koud onder. Hij geloofde het niet. Als ze hem alles verteld hebben, ook hun zonde van vroeger, van hun reis, van de maaltijd en de beker, en als ze hem meenemen naar de prachtige Egyptische reiswagens en het vorstelijke geschenk, dan leeft hij weer op. Dan wil de oude Jakob naar zijn doodgewaande zoon om hem te zien, voordat hij sterven gaat.
 
JAKOB ONTMOET ZIJN GOD (46 : 1 - 7)
Wat we hier lezen, is eigenlijk het belangrijkste van dit Schriftgedeelte. Het belangrijke is, dat de HERE dit alles zo heeft geleid en bestuurd. Hij was het, die de zonden van de broers gebruikte om voor zijn volk een plaats te bereiden in Egypte. En nu gaat Hij beloven, dat Hij zal meegaan. Hij bewaart zijn Verbond en vervult zijn beloften.
  Wat is het gehoorzaam van Jakob, dat hij in Berseba de HERE gaat offeren. Dat was op de grens van Kanaän. Dat had God al lang geleden beloofd en werd door Hem een erfenis genoemd. Want dat hij hier is, betekent een afscheid van het beloofde land. En afscheid valt zwaar. Daarom wil hij God ontmoeten. Want al ziet hij Gods hand, mag hij zo maar dit belofte land verlaten?
  En dan komt in de nacht het antwoord. Jakob ontmoet zijn Bondsgod! God spreekt tot hem. Lees maar hoe de HERE hem roept. En let erop, wat de HERE zegt. Eerst herhaalt Hij de belofte die Hij al aan Abraham deed en aan Isaak.
  Dan geeft God hem toestemming om naar Egypte te gaan: wees maar niet bang. En dan komt de prachtige belofte, die als titel boven de schets staat: Ik ga met u mee. God wil zijn volk daar juist hebben! Hij zal het daarom niet in de steek laten. De HERE is de getrouwe. Hij zal meegaan op de heen- en de terugreis! Lees dat goed. Hier krijgt het geslacht van Jakob de belofte, dat er een terugkeer zal zijn!
  Maar nog een bekende belofte herhaalt de HERE. Juist in Egypte zal Israël uitgroeien tot een groot volk. Hier in dat vreemde land gaat de HERE zijn belofte aan Abraham verwerkelijken.
  En het laatste woord van troost is, dat Jozef zelf hem de laatste eer zal bewijzen. Als hij sterft, zal Jozef hem de ogen toedrukken. Ten slotte vinden we in vs. 7, dat Jakob meer dan een dochter heeft gehad. Ook zelfs meer dan een kleindochter, van wie we de naam lezen in vs. 17.
 
OVERZICHT VAN DE TWAALF STAMMEN (46: 8 - 27)
Het gedeelte dat nu volgt, bevat een rij namen. Die moeten we niet overslaan. De HERE heeft ze juist laten optekenen, opdat we er kennis van zouden nemen. Het huis van Jakob gaat nu zijn bestemming tegemoet: het wordt van een grote familie tot een groot volk. Voordat het zover is, wordt een overzicht gegeven van de familie. Hieraan gaat de HERE zijn beloften vervullen. En hieruit zou de Christus geboren worden!
  Het is een klein groepje mensen, dat op reis is naar Egypte. Maar de HERE Zelf trekt met hen mee. Ze gaan niet alleen naar Egypte om door Jozef onderhouden te worden, maar om uit de besmetting van Kanaän bevrijd te worden. Hier in Egypte wordt Gods raadsplan uitgewerkt in het ontstaan van een heel volk.
  Nog een opmerking over vs. 21. Benjamin heeft hier tien zonen. Daarvan zullen er de meeste in Egypte geboren zijn. Verder staan er van Peres twee zoons genoemd, hoewel deze bij de reis niet ouder geweest zal zijn dan twee jaar. Dat betekent nu echt niet, dat er fouten in de Bijbel staan.
  We moeten die getallen zien in verband met wat God had beloofd. Jakob zou in Egypte tot een groot volk worden. Hier zien we de takken die uit die boom gesproten zijn. Straks in Numeri, als het volk geteld gaat worden, vinden we deze namen weer terug: hoofden van stammen en geslachten.
  Het gaat dus om een opsomming van de nakomelingen van Jakob, uit wie later zelfstandige geslachten zijn ontstaan. Daarbij is niet van belang of ze al geboren waren, of nog in Egypte geboren zouden worden.
 
JAKOB ONTMOET JOZEF (46: 28 - 34)
Het is opvallend, dat Jakob Juda vooruitstuurt om zijn komst te melden. De borg voor Benjamin wordt nu de tussenpersoon tussen zijn vader en Jozef. Dan lezen we van die ontroerende ontmoeting van de oude Jakob met Jozef, zijn doodgewaande zoon.
  Verder zien we, dat Jozef zich niet heeft laten verblinden door de rijkdommen van Egypte. Maar hij wil horen bij dat geslacht, dat in een Verbond leeft met de HERE. En voor dat geslacht zoekt hij het beste. Zie maar wat hij zijn broers aanraadt tegen Farao te zeggen.
  Denk er goed om, dat de HERE hier Jozef teruggeeft aan de familie als een behouder van het leven. Hij werd als een man door God voor hen uitgezonden! (Ps. 105: 17).
 
JAKOB ONTMOET FARAO (47:1-12)
We zien eerst dat Jozef een vijftal broers meeneemt en aan de machtige vorst voorstelt. Ze spreken over hun beroep en hun kudden. Het antwoord van Farao is zoals Jozef had voorzegd.
 
Dat land Gosen is een grensstreek, die eigenlijk al van Egypte afgezonderd lag. Zo blijft het volk Israël apart, afgescheiden door Gods voorzienig bestel onder zijn vaderlijke zorg.
Dan heeft de ontmoeting plaats tussen Jakob en Farao. Een vreemde ontmoeting: een oude herder. Zijn enige bezit is een grafspelonk in een land, dat hij ontvlucht was. Én een machtig vorst, die kan beschikken over dood en leven van zijn onderdanen. Maar de oude herder heeft de levende God aan zijn zijde!
  Het is alsof de Farao voelt, dat Jakob iets heeft, dat hij mist. Iets, waardoor hij de meerdere is. Want Jakob heft zijn oude handen ten zegen op en dan buigt de machtige vorst zijn hoofd. Dat kon Jakob doen, want hem waren beloften gedaan van een Zoon, die alle macht zou bezitten in hemel en op aarde. De ster van de Farao zou ondergaan. Maar uit het geslacht van Jakob zou de ster opgaan.
  Zie je, dat Jakob erg nederig over zijn leven spreekt? Hij voelt de naderende dood. Hij weet dat hij de leeftijd van zijn voorvaders niet zal overtreffen. En dan belijdt hij zijn vreemdelingschap. Zijn vaderland ligt ergens anders. Verder bekent hij, dat door de zonde en de gevolgen daarvan, zijn dagen zwaar en verdrietig geweest zijn.
  Dan zorgt de HERE ervoor dat het beste deel van Egypte aan Jakob en zijn geslacht gegeven wordt. Dat was niet het belangrijkste. Dat de HERE Zelf bij dit kleine 'groepje' herders was, dat was het allerbelangrijkste.
 
 
 
 
 
 
 
  36 HET VOLK VAN GOD IN EGYPTE Genesis 47:13-31
 
EGYPTE, PLAATS VAN BEHOUD (vs. 13-26)
Wanneer je deze verzen leest, kun je je afvragen: waarom staat dat eigenlijk in de Bijbel? Maar wie goed heeft leren lezen in de Schrift, weet het antwoord: de kerk van toen, het volk van God ontvangt in Egypte het broodnodige om te kunnen leven. Egypte is de plaats van behoud. De kerk lijdt geen gebrek ondanks de verschrikkelijke hongersnood.
  Houd goed in het oog, dat Jozef door de HERE Zelf naar Egypte was gezonden. Het ging erom, dat zijn familie zou uitgroeien tot een echt volk. Jozef schaamt zich er niet voor, dat hij tot die familie behoort. Integendeel, het kerklid Jozef mag maatregelen nemen tot behoud van de kerk. En van Egypte.
  Uit dit gedeelte is wel duidelijk geworden, hoe noodzakelijk de verhuizing naar die plaats van behoud is geweest. Er staat immers, dat de nood zeer zwaar was. Verder blijkt, dat ook Kanaän uitgeput was. Wanneer we daarbij bedenken waar ze mogen wonen, dan blijkt hoe groot Gods goedheid was. Eigenlijk bevoorrecht God zijn volk boven de Egyptenaren. Gosen behoorde namelijk tot het beste en vruchtbaarste deel van Egypte. Verder lezen we nergens, dat ook zij tot slaven van de Farao werden.
 
ISRÄEL MOEST UITGROEIEN TOT EEN VOLK
Jozef was een instrument in Gods hand. Want God had een plan met Jakob en zijn kinderen. De familie moest tot een echt volk worden. Daarvoor moest het uit Kanaän. En naar Egypte.
  Door middel van Jozef gaat de HERE Egypte in leven houden. Want van de Egyptenaren moesten de kinderen van Jakob leren een volk te zijn. De Egyptenaren konden namelijk heel wat. Lezen, schrijven, steden bouwen. Denk maar aan de pyramides. Zo bereidt de HERE zijn volk voor op het bezitten van allerlei dingen die nodig zijn voor een groot volk.
  Van dat volk zou de HERE de Koning zijn. Ook daarom was het nodig, dat het kerkgezin van Jakob uitgroeide. Een koning heeft een volk nodig. Hetzelfde kunnen we niet van de HERE zeggen. Die heeft niemand nodig. Maar Hij wilde een volk bezitten als eigendom.
  En uit dat volk zou de Christus geboren worden. Egypte heeft een plaats gekregen in Gods plan met zijn volk met het oog op de komst van Christus.
 
DE MAATREGELEN VAN JOZEF
Uit dit gedeelte krijgen we een indruk van de omvang van de hongersnood en de gevolgen voor de mensen. Eerst brengen de Egyptenaren al het geld dat ze bezitten naar Jozef. Als dat geld op is, vragen ze toch om eten. Jozef wil dat geven in ruil voor hun vee.
  Als ook al het vee is opgemaakt, bieden de Egyptenaren zichzelf en hun land aan. Jozef neemt dat voorstel aan. Hij geeft hun zaaizaad en voedsel. Een uitzondering wordt gemaakt voor de priesters. Die hadden een bijzondere verhouding met de Farao.
  Jozef maakt van de gelegenheid gebruik een belasting in te voeren: de Egyptenaren moesten één vijfde deel of twintig procent van de opbrengst aan de Farao afstaan. Die belasting moest niet alleen worden opgebracht tijdens de hongersnood, maar ook daarna.
 
WAREN JOZEFS MAATREGELEN ONRECHTVAARDIG?
Je hebt je misschien afgevraagd: waarom neemt Jozef zulke vreemde maatregelen? Is het niet wreed van de mensen zelfs het leven te nemen, nadat ze al hun geld hebben uitgegeven, zelfs heel hun bezit hebben geruild voor voedsel?
  In onze ogen is het misschien een onrechtvaardige maatregel. Want alleen Farao wordt er beter van. Maar wij kunnen heel moeilijk een goed oordeel geven over de situatie toen.
Het beste is eens te kijken naar de Egyptenaren. Wat vonden die er zelf van? Zij noemen Jozef helemaal geen wreedaard. Ze zeggen ronduit, dat ze hem dankbaar zijn. Zie maar vs. 25. Ze zeggen zelfs: u hebt ons in het leven behouden. En ze vragen hem heel eerbiedig, of hij hun goedgezind wil zijn.
  Als het zo is, dat de Egyptenaren de maatregelen van Jozef gunstig beoordelen, terwijl zij er met huid en haar bij betrokken waren, dan moeten wij ze niet als wreed veroordelen.
De ingrijpende maatregelen staan niet opgetekend als regel voor vandaag. Maar opdat wij heel goed zouden begrijpen, hoe groot de hongersnood was, waaruit de HERE de zijnen heeft gered.
 
DE LAATSTE JAREN VAN JAKOB (vs. 27-31)
Israël mag zich vestigen in het land Gosen. Het wordt er heel groot, zoals de HERE beloofd had. Maar het blijft een tijdelijke verblijfplaats, al hadden ze het er nog zo goed. Egypte zal nooit het kerkland worden.
  Dat zien we duidelijk aan Jakob. Hij.is met zijn gedachten blijven vertoeven in Kanaän en bij Gods beloften daarover. Kijk maar naar de vraag die hij aan Jozef stelt. Hij laat zijn machtige zoon roepen, als hij zijn einde voelt naderen.
  En dan vraagt hij heel nadrukkelijk of Jozef hem wil begraven in de spelonk van Machpela. Jakob is niet tevreden met een belofte, nee hij wil een eed.
  Zoveel waarde hecht Jakob daaraan. Denk er goed aan, dat die spelonk van Machpela het enige plekje was, dat hij bezat. Het land zelf was enkel nog belofte.
  Jakob wil dus niet begraven worden bij zijn liefste vrouw in Betlehem, maar daar waar zijn vaderen liggen. Hier zien we Jakob in het geloof vooruit zien naar de toekomst. Dat hij daar begraven wil worden, is een bemoediging en een zekerheid voor zijn kinderen en zijn nageslacht: zij zullen daar eenmaal wonen en werken en God dienen, om dat graf heen! God is trouw aan zijn beloften!
  En als de machtige Jozef de eed gezworen heeft, zien we de gelukkige Jakob die zijn God gaat danken voor deze gunst. Een ontroerende gebeurtenis. God is getrouwen Hij maakt trouw! Het is alles genade om Christus' wil!
 
 
 
 
 
 
 
37 GODS BOODSCHAP OVER JOZEFS GESLACHT Genesis 48
 
JOZEF MET ZIJN ZONEN NAAR JAKOB (vs. 1 en 2)
Jozef is de onderkoning van Egypte. Hij is een van de belangrijkste mensen van het land. Vol eer en aanzien. Buitengewoon rijk en machtig. Jozef is ook een mens van vlees en bloed, net als wij. Ongetwijfeld is het voor hem verleidelijk geweest zijn hart te zetten op deze aardse dingen.

Toch kiest Jozef voor het heilige geslacht. Hij hoort van de ziekte van vader Jakob. Daarom gaat hij hem bezoeken. En het opvallende is: hij neemt zijn beide zonen mee. Het wordt nu de tijd van afscheid nemen. Jakob zal binnenkort sterven.
  En in deze situatie wil Jozef goed laten uitkomen, dat hij tot de kerkfamilie gerekend wil worden. Met zijn zonen! Als die in alles Egyptenaar blijven, betekent dit hun ondergang in heidendom en ongeloof. Ze hebben wel een Egyptische moeder, maar Jozef weet, dat ze tot het Verbond behoren. Als Jakob straks een zegen gaat uitspreken, zullen zij in die zegen delen.
  Verder zien we, hoe blij Jakob is, dat Jozef is gekomen. Al kost het hem grote inspanning, toch wil hij Jozef zittend ontvangen. De taak die hij moet vervullen, is uiterst belangrijk.
Jakob is immers de drager van de belofte. En in dat ambt moet hij het Woord van God verkondigen en de zegen uitdelen.
 
JAKOB WERKT GODS BELOFTE UIT (vs. 37)
Wat is dat prachtig, dat Jakob begint met te wijzen op Gods zegen en belofte. Hij geeft God alle eer. En die belofte gaat Jakob nu verder uitwerken. Jozef zal zelf geen erfdeel krijgen in Israël, maar zijn zonen treden op in zijn plaats. Ze zullen op één lijn staan met Ruben en Simeon. Dit heeft Jakob mogen spreken in de naam van de HERE.
  Hij deed dit alles uit het geloof. Hij geeft zijn kleinzonen het zesde deel van een land, waarvan hij alleen een graf bezit. Hij heeft er als vreemdeling rondgedwaald en is er ten slotte uit weggegaan naar Egypte. Toch verdeelt hij, op zijn sterfbed het land, omdat het door God was beloofd.
  We zien hierin ook een vrijmachtige beschikking van de HERE. Die hoeft niet aan mensen te vragen, wat Hij moet doen. Hij heeft het alleenrecht om aan Jozef een dubbel erfdeel te geven. We moeten niet vergeten, dat Jozef de oudste zoon is van Rachel, de geliefde vrouw. Niet Ruben krijgt naar oosters gewoonterecht een dubbel erfdeel. Maar de oudste zoon van Rachel.
  Jakob herinnert Jozef aan zijn moeder. Hij staat als het ware bij haar graf. Ze heeft de verhoging van Jozef tot onderkoning niet meegemaakt. Maar Jakob eert haar door het dubbele erfdeel aan Jozef. De beide prinsen worden hier in het herdersvolk ingelijfd, waarop elke Egyptenaar minachtend neerkeek. Daar horen ze voortaan bij.
  Niet een schitterende toekomst aan het hof wacht op hen. Maar wel de zegen van Gods Verbond. En dat is oneindig veel meer dan alle aardse schatten bij elkaar. Over die Verbondszegen hoorden ze hun grootvader profeteren!
 
JAKOB WIL JOZEFS ZONEN ZEGENEN (vs. 8 - 11)
Merkwaardig is, dat Jakob al in vs. 5 over de zonen van Jozef spreekt, terwijl hij in vs. 8 vraagt: 'Wie zijn dit?' Maar in vs. 10 wordt verteld, dat Jakob blind was.
  Prachtig is het antwoord van Jozef. Daaruit spreekt weer zijn geloof. Hij noemt zijn zonen geschenken van God. Jakob heeft nu een goede gelegenheid om te laten zien, dat hij de zonen van Jozef zal behandelen als zijn eigen kinderen.
  Jozef brengt ze bij hem en Jakob omhelst hen. Zien jullie, hoe ontroerd hij is. Hij roemt Gods goedheid, nu hij na al dat verdriet niet alleen Jozef mocht weerzien, maar ook zijn kleinzonen mocht ontmoeten.
  Maar Jakob heeft gezegd, dat hij wil gaan zegenen. Hij moet Gods boodschap over zijn geslacht gaan uitspreken. En die zegen is voor het leven van beide jongens het allerbelangrijkst.
 
EFRAÏM VERKOZEN BOVEN MANASSE (vs. 12 -14)
Jozef is zijn vader heel dankbaar, dat deze zijn beide zonen wil zegenen. Daarom lees je in vs. 12, dat hij de beide jongens opzij doet gaan om voor zijn vader te kunnen knielen. Dan
brengt hij de jongens naar Jakob om ook hen te doen knielen. Jozef heeft het goed uitgerekend: Manasse als oudste voor Jakobs rechterhand en Efraïm als jongste voor de linker.
  Dan kan Jozef zich nog een keer verwonderen. Want als het plechtige ogenblik is aangebroken, kruist Jakob zijn handen. Meteen begint hij te spreken. Als je even vooruitleest in vs. 17, zie je, dat Jozef denkt dat zijn vader een vergissing maakt. Het klopt toch niet, dat de rechterhand op het hoofd van de jongste is gekomen. Hij probeert die fout te herstellen.
  Maar dan blijkt, dat Jakob in opdracht van de HERE handelt. God laat ons ook hier weer zien, hoe Hij verkiest. Hij schenkt aan Efraïm een grotere plaats dan aan Manasse. Dat is Gods welbehagen. Daar heeft ook Jozef voor te buigen. Jakob is hier een profeet, die de woorden van de HERE moet spreken.
 
DE ZEGEN VAN JAKOB (vs. 15 - 20)
Wat een prachtige woorden spreekt Jakob over zijn God. Eerst laat hij zien, dat de H ERE de God van het Verbond is. Daarna noemt hij Hem zijn herder, die zijn leven heeft bestuurd.
Dan spreekt Hij van de Engel. Deze heeft hem uit alle nood verlost. Dat is maar niet zo maar een engel. Nee, het staat hier met een hoofdletter. Het is God Zelf. Lees nog maar eens Genesis 31: 11 - 13. Daar zie je, hoe de HERE Zich aan Jakob heeft geopenbaard.
  En dan komt het prachtige: diezelfde zegen, die echte verbondszegen, zal overgaan op de beide jongens, die hier geknield voor hem liggen. En hoe rijk die zegen wel zal zijn, kun je opmerken uit wat hij verder zegt. (vs. 20). De mensen zullen, als ze elkaar wat goeds toewensen, zeggen: God make U als Efraïm en Manasse. Let erop, dat de Schrift er nadrukkelijk aan toevoegt, dat de jongste voor de oudste komt.
 
JAKOB WIJST JOZEF OP GODS TROUW (vs. 21, 22)
Een poosje geleden is Jozef bij zijn vader geroepen om hem te zweren, dat hij in Kanaän begraven zou worden. Op deze gedenkwaardige dag wijst Jakob hem erop, dat God zijn hele geslacht zal terugbrengen. Gedreven door de geest van God mag hij zo spreken, zo profeteren.
  Vast is zijn vertrouwen, dat God die belofte zal vervullen. Want hij geeft Jozef nog een aanwijzing voor wat later in Kanaän een persoonlijk bezit voor het geslacht van Jozef zal zijn. Het gaat om een bergrug, die hij met zijn zwaard en boog op de Amorieten heeft veroverd.
  Daarmee bedoelt Jakob het stuk land, dat hij vroeger gekocht had. Lees maar 33: 19. Later hebben de Amorieten dat veroverd. Jakob heeft zijn wettig eigendom daarna op de Amorieten moeten heroveren.
  Uit Jozua 21: 21 blijkt, dat het nageslacht van Jozef dit gebied inderdaad als bezit heeft ontvangen. Daarin is ook het gebeente van Jozef begraven. Zie Jozua 24: 32. Deze verzen uit Jozua zijn opnieuw een bewijs van Gods trouw. Wat de HERE belooft, doet Hij ook. Hij vergeet zijn beloften niet. Toen niet en nu niet. Niet bij Jakob en niet bij jou.
 
 
 
 
 
 
 
38 JAKOB WIJST JUDA AAN ALS DRAGER VAN DE BELOFTE Genesis 49: 1-28
 
JAKOB ROEPT ZIJN ZONEN (vs. 1, 2)
Weer staat Jozef voor zijn vader. Nu met de andere broers. Jakob heeft hen ontboden. Hij weet, dat hij nu zal gaan sterven. Zijn geest is helder, omdat Gods Geest hem verlicht. Hij moet gaan profeteren. Hij mag Gods toekomstplannen gaan vertellen.
  Let er verder op, dat in vs. 2 hij zich eerst Jakob noemt. Maar ook Israël. Als zonen van Jakob moeten ze luisteren naar Israël, hun vader. Hij die de Vorst Gods (Israël) mocht heten, gaat nu als profeet doorgeven, wat er met de erfenis gebeuren zal.
  In zijn zonen ziet hij de twaalf stammen voor zich. Hij voorspelt hun geschiedenis. Hij doet dit uit de kracht van het geloof. Jakob is de drager van de belofte. Uit hem zou de Christus geboren worden. Voordat hij gaat sterven wijst Jakob de nieuwe drager van de belofte aan. Dat is het belangrijkste van dit hoofdstuk. De weg naar de Messias blijft open.
 
VERWERPING VAN RUBEN (vs. 3, 4)
Jakob zegt hier, wat een grote verwachting hij heeft gehad bij de geboorte van zijn oudste zoon. Kijk maar met wat voor prachtige uitdrukkingen hij dat zegt. Maar dan is de tegenstelling des te groter. Want Ruben zal de eerstgeboortezegen niet ontvangen. Hij zal niet de drager zijn van de belofte.
  Nog is Jakob verontwaardigd over het schandelijke gedrag van Ruben, waarvan we lazen in Genesis 35: 22. Hij is er eigenlijk nog met weerzin tegen vervuld. Hij herhaalt, wat voor gruwelijks zijn oudste zoon deed.
  Verder gebruikt hij die wonderlijke woorden van dat opbruisende water. Zoals water kan bruisen, wild en ongetemd, zo is de hartstocht van Ruben geweest. De HERE straft hem hierin, dat hij geen eerstgeboortezegen ontvangt.
 
HET OORDEEL OVER SIMEON EN LEVI (vs. 5-7)
Hier laat Jakob zien wat voor straf er komt over deze beide zonen. Ze worden in een adem genoemd. Dat is maar niet, omdat ze op elkaar volgen. Als hij zegt, dat ze broeders zijn, dan betekent dit, dat ze eensgezind waren en dat ze dezelfde gedachten hadden.
  Jakob herinnert hen eraan, wat ze hadden gedaan in Sichem. We horen zelfs, dat ze niet alleen mensen doodden, maar ook dieren verminkten. Ook daar gruwt hij van. Hij wil er niets mee te maken hebben, met hun vloek en hun schande.
  Jakob noemt dan hun straf. Geen erfdeel onder de broeders. Wat is ook dit later precies uitgekomen. Simeon kreeg in Juda een aantal steden en dorpen toegewezen. Later werd hij door Juda opgeslokt. (Zie Jozua 19: 19)
  Levi wordt als straf verdeeld onder alle stammen. Maar de vloek van dit verstrooien, verandert God. later in een zegen. Om zijn gelovig en gehoorzaam optreden bij het gouden kalf bij de Sinaï werd Levi de priesterstam. (Zie Exodus 32: 25-35)
 
UIT JUDA ZAL DE MESSIAS KOMEN (vs.8-12)
Wat zal er een spanning onder broers zijn gekomen. Ze zijn naar Jakob gegaan om er een zegen in ontvangst te nemen. Maar tot hun schrik klonk tot driemaal toe een straf in plaats van een zegen.
  Maar nu komt het grote, het geweldige van wat hij hier zeggen moet op Gods bevel. Juda zal de grote zegen ontvangen. Het eerstgeboorterecht is voor hem. Dat is Gods eeuwig Raadsbesluit.
  Juda ontvangt een rijke zegen: macht over de vijanden, eer onder de broers. Maar het allerbelangrijkste is de belofte van de Messias. Hier de Silo genoemd, die rust zal brengen. Die is de ware drager van de heersersstaf. De Messias zal immers de wereldheerser zijn. Zie je wat een weelde en welvaart er zal zijn! Dat slaat op dat heerlijke rijk, dat er eenmaal zal zijn, als de zonde en de vloek niet meer op aarde heersen.
  De stam van Juda zal ook met aardse zegeningen overladen worden, omdat eenmaal daaruit de Christus zal voortkomen.
 
ZEBULON, ISSACHAR EN DAN (vs. 13-18)
Dan gaat Jakob verder profeteren. Hij zegent zoon voor zoon. Hij wijst zelfs de plaats aan, waar ze gaan wonen in het land. Het was aan Abraham beloofd en pas over vier eeuwen zouden ze daarheen trekken. Maar Jakob ziet in het geloof, hoe het zal worden.
  Zebulon zal rijke opbrengsten krijgen van de handel over de zee (vs. 13). Binnen de grenzen van Zebulon lag Nazaret. In Jesaja 8: 23 is van Zebulon geprofeteerd, dat het een groot
licht zou zien. Het Licht der wereld heeft lange tijd in Nazaret gewoond.
  Issachar is wel erg sterk, maar hij houdt meer van zijn gemak en rust. Daardoor zal hij slavendienst verrichten. Er staat nog bij: gewillig. Als hij maar rust heeft.
  Dan zal zorgen voor gerechtigheid in zijn gebied. Misschien slaat het er ook wel op, dat de richter Simson uit die stam is voortgekomen. Daarop kan ook het beeld van de hoornslang wij-zen. Een klein beest, maar het kan heel wat veroorzaken.
  Dan rust Jakob tussen de zegenspreuken. Als je vers 18 leest, weet je meteen, dat hij zich toch bewust is van zijn sterven, al mag hij ook Gods plannen ontvouwen over zijn nageslacht. Hij strekt zich uit naar het heil, de zaligheid, die Silo brengen zal.
 
GAD, ASER EN NAFTALI (vs. 19-21)
Van Gad zegt hij, dat hij wel in het nauw gedreven zal worden, maar dat hij toch de overwinning zal behalen. Gad behoorde tot de meest strijdbare mannen. (Zie 1 Kron. 5: 18,26 en 1,2:8)
  Aser zal op een vruchtbaar stuk land komen te wonen. Zijn landbouwproducten zullen de moeite waard zijn.
  Over Naftali staat een wonderlijke zegen vermeld. Hij zal snel en behendig zijn als een hinde. Die schone woorden slaan waarschijnlijk op dichters, die uit hem zijn voortgekomen.
Denk maar aan het lied van Debora uit Rechters 5.
 
DE ZEGEN VOOR JOZEF (vs. 22-26)
Wat een overvloed van woorden gebruikt Jakob om Jozefs zegen te beschrijven! Wat een rijke toekomst is er voor hem weggelegd! En toch, ook al is Jozef nog zo belangrijk, het recht om blijvend over zijn broers te heersen, is niet voor hem. Ook dat is Gods verkiezing.
  Let op het beeld van die vruchtboom, die op zo'n beste plaats groeit. Let ook op de strijd die de stammen van Jozef zullen moeten strijden. Ze zullen die alleen kunnen volbrengen door Gods kracht. Dan zien we meteen hoe Jakob met de HERE geleefd heeft. Hij noemt Hem hier zijn Steenrots en zijn Herder.
  Het nageslacht van Jozef zal talrijk zijn en wat zal zijn land veel vruchten voortbrengen. Maar al noemt Jakob hem hier de uitverkorene onder zijn broers, de Messias zal uit hem niet voortkomen.
 
DE ZEGEN VOOR BENJAMIN (vs. 27, 28)
Tot slot profeteert Jakob van Benjamin, zijn jongste. Een wolf, dus bloeddorstig en fel. En al gauw zal hij de overwinning hebben behaald. En anderen zal hij laten meegenieten van de buit. Inderdaad is Benjamin een strijdlustige stam geweest. Denk maar aan Saul.
  Dan voegt de Bijbelschrijver hier een onderschrift aan toe: dit zijn al de twaalf stammen. Het is dus zo, dat Jakob spreekt tegen zijn kinderen. En in hen spreekt hij tot de stammen, die uit hen geboren zullen worden.
  En dan laat God daaraan toevoegen, dat ieder met zijn eigen zegen gezegend wordt. Hoewel Ruben, Simeon en Levi straf hebben aangezegd gekregen, hebben zij toch gedeeld in de zegeningen van het Verbond, die God aan zijn volk zou schenken. Zeker, als je bedenkt dat hier de weg naar de Christus via Juda wordt opgehouden. De zegeningen zijn niet alleen stoffelijk, maar veel meer geestelijk.
 
DE ZONEN VAN JAKOB IN HET NIEUWE JERUZALEM (Openbaring 21:9-14)
In hoofdstuk 21 van het laatste bijbelboek schrijft Johannes over het Nieuwe Jeruzalem: 'Ik raakte in vervoering, en hij nam mij mee naar een heel hoge berg en liet me de heilige stad Jeruzalem zien, die uit de hemel neerdaalde, bij God vandaan. De stad schitterde door Gods luister, met een schittering als van een edelsteen, als een kristalheldere jaspis. Ze had een grote, hoge muur met twaalf poorten en bij elke poort stond een engel. Op de poorten waren namen geschreven: de namen van de twaalf stammen van Israëls zonen.'
  Wat een wonder! We hebben gezien dat de zonen van Jakob bepaald geen lieverdjes waren. Sommigen hadden heel wat op hun kerfstok. Wat een zonden in de tent van Jakob en bij z'n zonen. Denk alleen maar aan wat ze Jozef hebben aan gedaan.
  Maar wat zien we? Ze krijgen elk een poort met hun naam in het Nieuwe Jeruzalem. Daaruit blijkt Gods ontferming over zondaren. Hij heeft ook hun zonden vergeving om Christus' wil.
 
 
 
 
 
 
39 VERTROUWEN OP GODS BELOFTEN Genesis 49: 29 - 50: 26
 
JAKOB STERFT, VERTROUWEND OP GODS BELOFTEN (49: 29-33)
Het gaat in dit Schriftgedeelte over twee sterfbedden. Toch staat daarover niets in de titel van deze schets. Je moet maar heel goed in de gaten houden, dat deze sterfbedden niet spreken van ondergang. Het gaat om toekomstverwachting. Men sterft in de verwachting dat Gods beloften vervuld worden. Er is het rotsvaste vertrouwen op Gods beloften.
  Letten we eerst op Jakob. Bij het zegenen van Jozefs zonen had Jakob al gesproken van zijn hoop en verwachting. Toen toonde hij zijn geloof, dat nooit twijfelde aan Gods beloften. Nu geeft hij bevel, let goed op dat woord, over zijn begrafenis. Zie hoe nauwkeurig hij die plaats van begraven aangeeft. Al die namen, ze roepen als het ware al die geschiedenissen weer voor ons op. Waarom wil hij daar begraven worden? Is het alleen maar, omdat hij zich zo verbonden voelt aan zijn voorgeslacht? Nee, er is veel meer.
  Waarom kocht Abraham die spelonk van Machpela? Omdat hij vast geloofde, dat de HERE hem dit hele land zou geven. En hij wilde in dat eigen land rusten met Sara. Hij zag dat graf als een onderpand voor heel Kanaän. Daar zou zijn nageslacht wonen. God had het Zelf beloofd!
  In datzelfde geloof leefde eveneens Isaak. En ook Jakob. Hij wil daar zijn, waar zijn geslacht zal wonen en werken. Dat was vast en zeker, want God had het gezegd. Als je leest, dat hij zijn voeten optrekt, moet je dat zo zien: hij heeft tijdens het zegenen op de rand van zijn bed gezeten. Daarna sterft hij. Zijn aardse taak is volbracht. De nieuwe drager van de belofte is aangewezen. Gods werk gaat door, ook als de mensen sterven.
 
DE BEGRAFENIS VAN JAKOB (50: 1-14)
Als Jozef zijn verdriet heeft uitgeschreid, neemt hij zijn maatregelen. Wonderlijk is Jozefs verdriet niet. Hij had uiteindelijk zijn vader 22 jaar moeten missen. Veertig dagen lang worden allerlei bewerkingen op het dode lichaam toegepast om ontbinding tegen te gaan. En dat terwijl Abraham Sara nog diezelfde dag had moeten begraven, wegens de oosterse hitte.
  Daarna houdt men nog een staatsrouw, alsof het om een regerend vorst ging. Maar het ging toch ook om een vorst? Hij heette immers Israël!
Als we vers 4 lezen, treft ons iets wonderlijks. Jozef vraagt aan de hofhouding of ze zijn boodschap aan Farao willen overbrengen. Dit komt door de rouw die Jozef nog steeds in acht neemt. En let dan op het antwoord van de Farao. Dan zien we meteen, hoeveel hij voor Jozef over heeft.
  We lezen hoe heel het geslacht meetrekt. Allen moeten zien, hoe vader Jakob heeft vastgehouden aan Gods beloften. Allen moeten ook door deze begrafenis weten, dat ze daar horen in dat land Kanaän. Eenmaal zullen zij daar wonen. Het was het land der belofte. Het geloof daarin moest levend gehouden worden.
  Merkwaardig is, dat de lange stoet niet de korte weg nam naar Kanaän. Maar het lichaam van Jakob wordt gedragen precies langs de route, waarlangs later God zijn volk zou terugbrengen.
 
  JOZEF TROOST ZIJN BROERS (vs. 15-21)
Na de begrafenis keren ze terug. Gods tijd is nog niet gekomen. Wat ons dan opvalt, is de schuldbelijdenis van de broers. Het is niet alleen maar angst voor Jozef, nu vader Jakob er
niet meer is. Nee, ze belijden hun zonde tegenover Jozef. Ze vragen vergeving. Jozef kan hen geruststellen.
  Let erop, hoe hij opnieuw hen onderwijst over Gods weg met hem. Het zegt: jullie hadden wel slechte bedoelingen. Maar God heeft die willen gebruiken in zijn dienst. God wilde namelijk een groot volk in het leven behouden.
  Daarvoor wilde de HERE Jozef gebruiken als zijn instrument. Jozef belooft dat hij voor hen en hun kinderen zal blijven zorgen. Hij troost ze, lees maar vs. 21. Wat is het dan goed in
Jakobs geslacht!
 
JOZEF STERFT, VERTROUWEND OP GODS BELOFTEN (vs. 22-26)
In het sterven van Jakob was sprake van toekomstverwachting, van vervulling van Gods beloften. Bij Jozef niet minder. Lees maar van Jozefs geloof in de verzen 24 en 25. God zal naar u omzien. God komt u opzoeken om u hier vandaan te voeren op zijn tijd.
  Dat staat zo vast voor hem, dat ze een eed moeten zweren, dat ze zijn doodkist mee zullen nemen. Die laatste woorden zijn meteen een profetie. Hij wijst zijn broers en zijn eigen kinderen op de God van het Verbond.
  In zijn sterven laat hij zo zien, dat hij, evenals in zijn leven, bij het gezegende verbondsvolk wil horen, ook al wordt dat door de wereld veracht. Dan eindigt dit eerste bijbelboek wel met een doodkist. Maar die kist staat in het licht van Gods beloften! Eigenlijk kun je zeggen: Die kist staat in het licht van Christus. Een heerlijke gedachte.