KERKGESCHIEDENIS


INLEIDING TOT DE KERKGESCHIEDENIS










INLEIDING TOT DE KERKGESCHIEDENIS





INLEIDING



Iemand heeft eens gezegd:"Een bad in de kerkgeschiedenis werkt altijd verfrissend".
Niet als je alleen op mensen let.
Die hebben heel wat verknald.

Het gaat in de kerkgeschiedenis om de verhoogde Christus.
Na zijn hemelvaart is Hij verder gegaan met zijn werk.
Het boek Handelingen staat daar vol van.
En in het stichten van talloze kerken, ook in ons land, ging en gaat Hij verder.
Op weg naar zijn grote Dag.

Zoals zondag 21 HC zegt, vergadert, beschermt en onderhoudt Hij Zich een gemeente.
Hij doet dat door zijn Geest en Woord.
Christus vergadert zijn gemeente, Hij roept haar samen.
Opdat de gelovigen gelovig gehoor geven aan zijn roepstem.
En ook metterdaad samenkomen.

Mensen, gelovigen en niet-gelovigen spelen in de kerkgeschiedenis een rol.
Dat is de oorzaak van veel zonde en kleinmenselijkheid.

Maar Christus neemt ook deze zondige mensen in zijn dienst als instrumenten om zijn gemeente te vergaderen.
De kerkgeschiedenis geeft daarvan veel boeiende voorbeelden.

Studie van de kerkschiedenis is broodnodig. Het kerkvergaderend werk van Christus houdt niet op met Handelingen 28. De gaat door tot op de dag van vandaag. Nu er veel geklaagd wordt over afnemend kerkbesef bij jongeren, lijkt bestuderen van de kerkgeschiedenis daarvoor een goede remedie.

De 32 schetsen heb ik geschreven voor gereformeerde jongeren.
Ik heb dat met veel vreugde mogen doen.
Steeds sta je weer versteld hoe onze Heer mensen, van klein tot groot, van eenvoudig tot geleerd, van arm tot rijk inschakelt in het vergaderen van zijn kerk.
Dat maakt kerkgeschiedenis altijd weer verrassend.

Inderdaad: een verfrissend bad.

Tegelijk worden we opgescherpt om de oude strijd tegen dwaalleer voort te zetten. Ik denk daarbij met name aan de dwaling van het doperdom zoals die bij veel charismatici buiten en binnen de kerken van de reformatie weer de kop op steekt. Zie bijvoorbeeld hoofdstuk 32: Het arminianisme een nieuwe vorm van slavernij.


Ik ben benieuwd naar uw oordeel. Laat het me weten. Ik kan er dan mijn voordeel mee doen.
Alvast hartelijk dank.





Gert Slings


Deze schetsen zijn vertaald in het Engels onder de titel Outlines of Church History.
U kunt het vinden door te klikken op Outlines of Church History


Inmiddels heb ik een Engelse vertaling van de schetsen kerkgeschiedenis ontvangen: Kerkgeschiedenis in Engelse vertaling










INHOUDSOPGAVE


1. De eerste christelijke gemeenten bewaard voor satans aanvallen

2. De inrichting van de eerste christelijke gemeenten

3. De vervolgingen in de eerste eeuwen

4. De vaststelling van de canon

5. Van vervolgde kerk naar staatskerk

6. Augustinus, strijder voor de waarheid

7. De kerk onder het juk van de hiërarchie

8. Christus plant zijn kerk in de Nederlanden

9. De Islam

10. De kruistochten

11. De kerk van Christus in de late middeleeuwen

12. Voorlopers van de Hervorming

13. Naderende reformatie

14. Maarten Luther, heraut van Gods genade

15. Johannes Calvijn, heraut van Gods eer (1)

16. Johannes Calvijn, heraut van Gods eer (2)

17. De contra-reformatie

18. De wederdopers

19. Guido de Brès, opsteller van de Nederlandse geloofsbelijdenis

19a. Begeleidende brief van Guido de Brès aan koning Philips II

20. Het ontstaan van de Heidelbergse Catechismus

21. Het ontstaan van de Dordtse Leerregels

22. De kerk in de achttiende eeuw

23. Het Réveil in de negentiende eeuw

24. Voorgeschiedenis van de Afscheiding

25. De Afscheiding van 1834

26. De oprichting van de Theologische School te Kampen in 1854

27. De Doleantie van 1886

28. De Vereniging van 1892

29. Voorgeschiedenis van de Vrijmaking

30. De Vrijmaking van 1944

31. De periode na de Vrijmaking

32. Arminianisme nieuwe vorm van slavernij












1. DE EERSTE CHRISTELIJKE GEMEENTEN BEWAARD VOOR SATANS AANVALLEN

Inleiding
Toen Luther op de Wartburg aan de vertaling van de bijbel in het Duits werkte, gooide hij zijn inktpot naar de duivel, die hem van het werk probeerde af te leiden. Misschien was het wel gemakkelijk om zo de duivel van je lijf te houden. In ieder geval was de duivel voor Luther een levende werkelijkheid.
Voor de meeste mensen bestaat de duivel niet of niet meer. De satan zal daar blij mee zijn.

Christus zorgt voor zijn kerk
In onze Nederlandse Geloofsbelijdenis staat in artikel 27 een heel mooie zin over de kerk: 'Deze kerk is er geweest vanaf het begin van de wereld en zal er zijn tot het einde toe.' Ongeveer hetzelfde kunnen we lezen in Zondag 21 van onze catechismus.
Voor de kinderen van de HERE is dit een heerlijke zekerheid en een rijke troost. Hoe ook de satan probeert de kerk te vernietigen, het zal hem nooit gelukken. Hij kan dwaalleer in de kerk brengen; hij kan door vervolging proberen de kerk van de aardbodem weg te vagen. Toch zal de kerk van Christus blijven bestaan. Want Hij zorgt als de goede Herder voor zijn kudde. De poorten van de hel zullen zijn gemeente niet overweldigen (zie Matt.16,18).

Het begin van de christelijke kerk
De christelijke kerk bestaat vanaf de pinksterdag, toen de Heilige Geest werd uitgestort. Voordat de Here Jezus werd gekruisigd, had Hij aan zijn discipelen verteld, dat ze niet alleen zouden achterblijven. Hij had hun beloofd, dat zijn Geest zou worden uitgestort (zie Joh.16,13).
De apostelen gaan na de pinksterdag onder leiding van de Heilige Geest christelijke kerken stichten en organiseren. De plaatselijke kerken worden geregeerd door Christus. Deze maakt daarbij gebruik van predikanten, ouderlingen en diakenen. Zo zal voortaan de christelijke kerk worden geregeerd tot de Wederkomst van Christus (zie art. 2 van de Kerkorde op blz.590 van het kerkboek).

Het leven van de eerste christenen
Wanneer één ding duidelijk naar voren komt in de eerste gemeenten, dan is het wel: de christenen hadden elkaar lief. Ze lieten dat ook duidelijk blijken.
Er is in die tijd zonder morren geofferd zodat er geen armoede en gebrek bestond in de gemeente. Er staan in Handelingen 2 dat ze alles samen hadden. Wanneer er tekort was aan geld of goederen, dan verkochten de rijken een deel van hun bezit om dat uit te delen.
Men heeft er wel van gezegd dat er in de eerste gemeenten sprake was van communisme. Het is waarschijnlijk wel bekend dat het communisme het particuliere bezit heeft afgeschaft. Dat was bij de eerste gemeenten niet het geval. Er staat nergens dat er geen eigendom meer was. Wanneer iemand zijn bezit verkocht om armen te helpen, werd dat vrijwillig gedaan. Het communisme werkt veel meer met dwang.
Ondanks grote hulpvaardigheid mogen we het leven van de eerste christenen niet gaan idealiseren. Ook zij moesten strijden tegen hun zonden. Ook tegen de dwaalleer en de leugen. We moeten dus niet denken dat het een tijd was zonder strijd.
Bedenk goed: de kerk van Christus heeft nooit een moment rust. De strijd tegen de duivel, de zonden en tegen de eigen zonden gaat altijd door.

De satan valt de kerk aan door geweld
Aan het slot van Handelingen 4 staan prachtige dingen over de eerste gemeenten. Men was één van hart en ziel. Dat was voor de satan reden zijn aanval direct in te zetten. Bekend is de vervolging onder leiding van Saulus van Tarsen. Hij was toen een instrument in handen van de satan om de jonge kerk uit te roeien.
Onthoud wat de HERE tegen hem zegt op zijn moordtocht naar Damascus:"Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?" Dus wie aan de kerk komt, komt aan Christus Zelf.
En dan gebeurt het onbegrijpelijke. Het instrument de satan wordt door Christus in het hart gegrepen, onweerstaanbaar. De fanatieke vervolger van de eerste christenen wordt instrument in de hand van de verhoogde Christus. Paulus moet het blijde evangelie verkondigen aan de heidenen. Christus laat zijn kinderen niet in de steek. Hij houdt zijn beloften. Hij Zelf zal zijn kerk, zijn bruid, beschermen tegen de pogingen van de satan om door geweld de gemeente te doen verdwijnen.

De satan valt de kerk aan door leugen
De duivel wordt wel genoemd: de vader van de leugen (zie Joh.8,44). Hij heeft meer pijlen op zijn boog dan geweld. Ook via leugen en bedrog zoekt hij zijn doel te bereiken: de vernietiging van het werk van Christus. De satan heeft al gauw een paar mensen gevonden: Ananias en Saffira.
Deze geschiedenis is bekend. Ze deden net of ze vol liefde voor de broeders al hun geld gaven aan de armen. Maar het was een deel ervan. Verlicht door de Heilige Geest heeft Petrus ze ontmaskerd. Hun namen staan in Gods Woord als een afschrikwekkend voorbeeld van de leugen, waarvan de satan zich bedient om de kerk van Christus kapot te maken.

De satan valt de kerk aan door dwaalleer
In de eerste christelijke gemeenten komt al spoedig een duivelse dwaalleer op die veel strijd heeft gekost: het Judaïsme. De aanhangers van deze dwaling waren bekeerde Joden. Dus Joden die geloofden in Christus. Maar ze leerden dat iemand alleen verlost kon worden, wanneer hij zich hield aan de wetten van Mozes.
Niet door genade alleen. Niet door geloof alleen. Maar door het houden van allerlei wetten kon de mens bijdragen tot zijn eigen verlossing.
Deze dwaalleer sloot aan bij het zondige hart van ieder mens. Het gaat regelrecht tegen ons zondige hart in dat we alleen door genade zalig kunnen worden. De apostelen moesten er steeds weer op wijzen: alleen door het geloof in Christus ontvangen we de zaligheid.

De satan valt de kerk aan door tweedracht
Tweedracht is twist, ruzie, onenigheid. Om een beetje van die tweedracht te kunnen begrijpen, moeten we iets over die tijd weten. Het Nieuwe Testament was nog niet vastgesteld. Pas veel later zou dat gebeuren. De evangeliën waren nog niet geschreven en de brieven uit de bijbel ook nog niet. Kortom: de eerste christenen hadden nog geen complete bijbel, zoals wij.
In deze tussen-periode schonk Christus aan de gemeenten bijzondere gaven van de Heilige Geest. Men noemt ze wel startversterkers. Dat wil zeggen dat er gemeenteleden waren, die bijzondere Geestesgaven hadden ontvangen. Sommigen konden daardoor zieke genezen. Ook waren er die spraken in onbegrijpelijke klanken: tongentaal. Dus deze bijzondere gaven ontving de gemeente omdat de bijbel nog niet compleet was (zie ook Marcus 16,17,18).
Het bezitten van een bijzondere gave leidde in sommige gemeenten tot jaloersheid. De één vond zichzelf een beter christen dan de ander. Op die manier was men niet meer één van hart en ziel. Er ontstond verdeeldheid en ruzie. De satan gebruikte deze bijzondere Geestesgaven om tweedracht te zaaien tussen de gelovigen.
Wanneer later de boeken van het Nieuwe Testament zijn vastgesteld, verdwijnen de bijzondere gaven. Dan heeft de verhoogde Christus ze niet meer nodig. Dan kan elk gemeentelid, jong en oud, met eigen ogen lezen in de Bijbel wat de wil van God is.

Christus bewaart en vermeerdert zijn kerk
We hoeven niet de hele geschiedenis van de eerste christelijke gemeente te vertellen. Dat staat beschreven in het boek Handelingen der apostelen. Het gaat erom dat we een goed beeld krijgen van de strijd van de eerste christenen. En boven alles gaat het erom, dat we zien hoe de verhoogde Christus zijn volk bewaart tegen de verwoede aanvallen van de satan.
Naarmate de tijd verder gaat, worden op veel plaatsen christelijke kerken gesticht. Niet dor het werk van mensen, maar door Christus die daarbij de apostelen gebruikt als instrumenten.
De geschiedenis van de eerste christelijke gemeenten is er één van strijd. Maar bovenal van genade, van de beschermende en de bewarende kracht van de Koning der kerk: onze Here Jezus Christus!

 









2. DE INRICHTING VAN DE EERSTE CHRISTELIJKE GEMEENTEN

Inleiding
De apostelen mochten namens Christus het fundament leggen van de christelijke kerk. Daarover gaat het in deze schets. Het leven van deze instrumenten van de verhoogde Christus ging bepaald niet over rozen. Verschillende van hen zijn de marteldood gestorven.

Het buitengewone ambt van apostel
In de begintijd van de christelijke kerk heeft Christus de apostelen ingeschakeld om de gemeenten te stichten en te organiseren. Apostel betekent gezondene. Ze kwamen niet op eigen houtje of op eigen gezag. Nee, ze kwamen in de naam van hun Zender.
Het ambt van apostel is het enige ambt geweest voor een bepaalde tijd. Ze hadden dus geen opvolgers. Het bijzondere van apostelen is, dat ze door Christus Zelf zijn geroepen en onderwezen. Ze leggen daarop ook steeds de nadruk.
De apostel Johannes zegt bijvoorbeeld in zijn eerste brief:'hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u' (1 Joh.1,3). Zij hebben de Here Jezus persoonlijk gekend. De meesten waren lange tijd zijn leerlingen. 'Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn' (Hand.2,32).
De apostelen nemen in de kerkgeschiedenis een heel aparte plaats in. Hun ambt was er niet voor één bepaalde gemeente, maar voor alle gemeenten. Hun arbeid legde de grondslag, het fundament voor alle eeuwen. Want in de tijd van de apostelen werd het ambt van ouderling en diaken ingesteld. En wat ook heel belangrijk is: het Nieuwe Testament werd geschreven en voltooid.

Christus gaf de apostelen helpers
De apostelen hadden het enorm druk. Daarom werden ze bij hun ambtelijk werk geholpen door evangelisten en profeten.
De evangelisten waren niet rechtstreeks door de Here Jezus persoonlijk aangewezen. Ze waren gevraagd door de apostelen. Ze mochten onder hun leiding het evangelie prediken en de doop bedienen. Ze stonden in dienst van de gemeenten. Titus en Timoteüs waren evangelisten. In de periode na de apostelen verdwenen de evangelisten uit het beeld. De schrijvers van de vier evangeliën worden sindsdien evangelisten genoemd.
Naast de evangelisten traden profeten op. Zij waren niet door de apostelen aangesteld. Ze hadden van Christus bijzondere Geestesgaven ontvangen voor de voortgang van het zendingswerk in de begintijd. Ze bezaten de gave van genezing en van het openbaren van Gods wil in een bepaalde situatie.
Zo is de periode van de apostelen een bijzondere tijd geweest voor de kerk. Ze traden op met apostolisch gezag. Christus regeerde vanuit zijn hemels hoofdkwartier de gemeenten door middel van de apostelen. Zij moesten preken en de gemeenten voorzien van ambtsdragers.
Toen de apostelen door de HERE van hun aardse opdracht waren ontheven, was de Bijbel voltooid. Met dat complete Woord van God had de gemeente genoeg ontvangen om de laatste periode van Gods geschiedenis in te gaan.

Christus schenkt de gemeenten bijzondere ambten
Wanneer weten we of we met en kerk te maken hebben of met een secte? Een kerk heeft drie bijzondere ambten: het ambt van predikant, ouderling en diaken. Zolang er alleen 'losse' gelovigen zijn, kunnen we niet spreken van een gemeente. Dat kan alleen als er ambten zijn ingesteld. De kerk heeft daardoor een adres. In die stad of dat dorp begint dan de plaatselijke kerkgeschiedenis.
In Handelingen 6 wordt voor het eerst gesproken van diakenen. Toen de apostelen zich meer wilden wijden aan de prediking van het evangelie, werden in de gemeente van Jeruzalem zeven diakenen verkozen. Sinds die tijd wil Christus de zorg van de gemeente voor haar zieken, eenzamen en armen leiden en stimuleren door middel van de diakenen.
Ook de ouderlingen zien we al vroeg hun ambt uitoefenen. Paulus stelt ze op zijn eerste zendingsreis overal aan. Het ambt van ouderling was in het begin vooral een regeerambt. De apostelen zorgden voor de prediking. Later zien we dat de ouderling zowel moet leren als regeren (zie daarvoor 1 Tim.5,17,18).

De ambtsdragers als instrumenten van Christus
De ambtsdragers zijn eigenlijk werktuigen van de verhoogde Christus. Door die mannen zorgt Hij voor zijn gemeente. Door hen heeft ook iedere kerk een adres, waar geen gelovige aan voorbij mag gaan. In art.28 NGB staat het zo:'Daarom moet ieder zich bij haar voegen en zich met haar verenigen.'
De Bijbel laat duidelijk zien dat elke gemeente zelfstandig is. Paulus schrijft zijn brieven naar plaatselijke gemeenten. Ook Christus schrijft zijn zeven brieven naar plaatselijke gemeenten in Klein-Azië. Elke plaatselijke kerk is een complete kerk.
De apostelen zijn allang gestorven. Maar Christus leeft! En Hij regeert zijn gemeenten. De ambtsdragers zijn zijn instrumenten. Dat geeft hen kracht en moed om hun moeilijke werk te doen. Het maakt hen ook bescheiden: ze weten zich een werktuig in de hand van Koning Christus.
Een groot gevaar voor de kerk is de hiërarchie. Dan gaat de éne kerk heersen over de andere. Dat kan door een synode of door een paus. Eigenlijk gaat zo'n synode of paus instaan tussen Christus en zijn gemeente. Een gereformeerde kerk zal altijd op haar hoede moeten zijn voor welke vorm van hiërarchie dan ook en die altijd moeten bestrijden.

De eredienst in de eerste gemeenten
De eredienst van de eerste christelijke gemeenten was erg eenvoudig. Men kwam samen in de open lucht of in het huis van een gemeentelid. Aparte kerkgebouwen waren er bijna niet. In het begin las men stukken uit het Oude Testament. Later toen de apostelen hun brieven schreven en de evangeliën voltooid waren, werd hieruit gelezen. De evangelisten en profeten verklaarden daarna de gelezen gedeelten.
De samenkomsten vonden plaats op de dag van de opstanding van Christus. Dat doen wij vandaag nog net zo. Aan het slot was er een maaltijd, waarbij men de dood van Christus gedacht.
Door de groei van de gemeenten en helaas ook door misbruik (zie 1 Kor.11,21,22) verdwenen deze liefdemaaltijden. Langzamerhand ontstond een regelmatige eredienst met vaste gebeden, belijdenis van het geloof, Bijbellezing, preek en avondmaal. En natuurlijk werden er liederen gezongen tot eer van God.
Het is voor ons zo moeilijk hiervan een goede voorstelling te krijgen, omdat wij zo aan onze eredienst gewend zijn. De vorm is in de loop van de tijd nogal veranderd, maar de inhoud bleef hetzelfde. De gelovigen van toen en nu belijden dezelfde Heer en buigen voor hetzelfde Woord van God. Daarom is de kerkgeschiedenis een eenheid.

Het einde van de periode van de apostelen
De tijd van de apostelen duurt van de pinksterdag tot ongeveer 100 jaar na de geboorte van Christus. In deze eerste eeuw heeft de Heiland de apostelen gebruikt om zijn gemeenten op vele plaatsen te stichten. De ambten werden ingesteld en de Bijbel werd voltooid.
Van de apostelen weten we weinig met zekerheid. Waarschijnlijk zijn verschillenden de marteldood gestorven. Zeker is dat de Here Jezus Christus hen gebruikt heeft om zijn kerk te planten. Toen de laatste apostel was gestorven, was de periode van de apostelen afgesloten.
Ze hebben een heel bijzondere plaats mogen innemen in de kerkgeschiedenis. Ze hebben mogen meewerken aan het leggen van het onmisbare fundament (zie Openbaring 21,14). "En de muur der stad (het nieuwe Jeruzalem) had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam."

 









3. DE VERVOLGINGEN IN DE EERSTE EEUWEN

De satan gaat geweld gebruiken
De duivel laat de kerk van Christus nooit met rust. Hij kent maar één doel: vernietiging, uitroeiing van de gemeente. Want dat is immers zijn lichaam. Het Hoofd Christus kan hij niet meer beschadigen. De duivel mag immers niet meer in de hemel komen (zie Openb.12). Daarom richten zijn aanvallen zich nu op de gemeente.
Die aanvallen kunnen heel verschillend zijn. Soms probeert hij zijn doel te bereiken door het brengen van een giftige dwaalleer. Soms door het zaaien van twist en onenigheid. Dat noemt men ook wel tweedracht. Een andere keer gebruikt hij het middel van geweld. Dat zien we vooral in de eerste eeuwen.

Christus bewaart zijn kerk
Verschrikkelijk zijn de vervolgingen geweest in de geschiedenis van de kerk. Maar het 'scheepke onder Jezus' hoede' mocht altijd hieruit troost putten: het zal niet ten onder gaan. Hoe hoog de golven ook zullen slaan, nooit laat Christus zijn kinderen in de steek.
In de beginjaren van de Christelijke kerk heeft satan al het mogelijke gedaan om de opmars van het christendom tegen te houden. Europa zou en moest in zijn greep blijven.
Wanneer Christus zijn volk niet had bewaard en zijn kerk niet had in stand gehouden, dan was er van de verbreiding van het Evangelie niets terecht gekomen. Wij hadden hier als heidenen moeten leven en sterven (zie Ef.2,11,12).

De keizerverering
In de eerste eeuwen zijn de Romeinen de baas over de wereld, met Rome als het machtige centrum. De keizers hadden nun geweldige legioenen (legers) aan vele volken hun wil opgelegd. De Romeinen waren buitengewoon trots op hun macht.
Daarom vereerden ze de keizer die voor deze macht had gezorgd. Hoe deden ze dat? Ze offerden wierookkorrels ter ere van hun keizer die als een god werd aangebeden.
Zolang de keizer maar werd geëerd, hadden de Romeinen ruimte genoeg voor andere godsdiensten. Rome was verdraagzaam, tot op zekere hoogte. Ook de Joden mochten ongestoord hun God dienen. Ze genoten zelfs lange tijd bepaalde voorrechten.
Voor de Romeinen leken de nieuwbakken volgelingen van Christus eerst ongeveer hetzelfde als de Joden. Het waren eerzame staatsburgers die goed zorgden voor de armen, de zieken en de weduwen. Ze vreesden God en eerden de keizer. Onder hen trof men geen misdadigers aan. Ze leefden zoals de apostelen hun hadden geleerd. Daarom brachten ze geen wierookoffers. En daar begonnen de problemen.

De christenen als staatsgevaarlijk beschouwd
Al spoedig hadden de Romeinen in de gaten, dat ze de christenen niet over één kam konden scheren met de aanhangers van andere godsdiensten. Ze preekten het koninkrijk van God. Dat was hier op aarde gesticht en moest worden uitgebreid tot de verste einden.
de Romeinen waren van mening dat hiermee hun grote vijand was verschenen. Voor een Romein ging er niets boven het Romeinse rijk. Al waren de christenen gehoorzame burgers en al baden ze voor de keizer, de Romeinen vonden dat niet genoeg.
Het was wel duidelijk, dat voor de christenen het rijk van God veel belangrijker was dan het rijk van de keizer. Hun preken gingen over Christus die eenmaal als Koning op de wolken zou verschijnen. Geen keizer van Rome zou Hem ooit kunnen tegenhouden. Het christendom werd als een macht beschouwd die het voortbestaan van het Romeinse rijk in gevaar bracht. Het offeren van enkele wierookkorrels was daarom zo belangrijk voor de Romeinen, omdat daaruit duidelijk bleek of iemand staatsgevaarlijk was.
Zo is het niet moeilijk te begrijpen hoe iemand ter dood gebracht kon worden, alleen omdat hij ervoor uitkwam dat hij een christen was. Het belijden van Christus als Koning was de grootste misdaad die men kon begaan. Het was in wezen een samenzwering tegen de keizer en tegen het Romeinse rijk.

Lasterpraat over de christenen
Als men eenmaal iemand niet vertrouwt, is er weinig voor nodig om al het doen en laten te wantrouwen. Eénmaal per week kwamen de christenen samen in hun erediensten, vooral 's avonds. Dat maakte hen al verdacht. Verder vingen de Romeinen iets op van het eten van het lichaam van Christus en van het drinken van zijn bloed.
Dit leidde tot lasterpraat. Men strooide verhaaltjes rond, dat in hun samenkomsten jonge kinderen werden geslacht en dat hun bloed werd gedronken. Ook noemden ze elkaar broeder en zuster. Daaruit leidde men af, dat er allerlei schandelijkheden werden bedreven. Daarbij kwam bij dat de christenen niet meededen met de talrijke heidense feesten. men miste hen op de drinkgelagen ter ere van de heidense afgoden. Ze kwamen ook niet in de arena's wanneer daar zwaardvechters hun bloedige strijd tegen elkaar en tegen wilde dieren streden.
Dit was allemaal een reden voor de Romeinen om de christenen te honen en te beschuldigen van 'wereldverachting'. Daar hield de lasterpraat geen halt. Er was nog veel meer, waarmee de christenen werden zwart gemaakt.

Beschuldigingen aan het adres van de christenen
Veel schandelijke dingen worden op de rekening van de christenen geschreven. Steeds duidelijker werd dat de volkswoede zich ging richten tegen de belijders van Christus. Ze kregen de schuld van allerlei rampen. Later heeft eens iemand dit heel goed samengevat.
'Als de Tiber buiten zijn oevers treedt, als de Nijl binnen zijn oevers blijft, als de hemel van koper is, als de aarde beeft, als hongersnood of andere gesels woeden, dan verheft zich onmiddellijk het geschreeuw: de christenen voor de leeuwen.'
De christenen werden ook beschuldigd van godloochening. En het baatte niet als ze uitlegden, dat juist door het ongeloof van de heidenen al deze rampen over de wereld werden uitgestort. Het Romeinse volk rustte niet voor zijn wraakzucht bevredigd was en in de arena's de christenen door de wilde dieren in stukken werden gescheurd.

De eerste vervolgingen
De oudste vervolging vond plaats te Rome onder de wrede keizer Nero in het jaar 64 na Christus. Hij wordt ervan verdacht de stad Rome zelf in brand te hebben gestoken. Maar de christenen gaf hij daarvan de schuld.
Verschrikkelijke wreedheden zijn hiervan het gevolg geweest. Het is voorgekomen dat christenen werden gebruikt als levende fakkels bij tuinfeesten van de keizer. Anderen liet hij hullen in dierenhuiden en daarna door wilde honden verscheuren.
Hoewel de vervolgingen niets steeds even wreed en grondig waren, zijn de moordpartijen op christenen doorgegaan. Zelfs onder de beste en zachtaardigste keizers. Dat kwam omdat de christelijke kerk de staatsaanbidding bleef afwijzen als tegen de Schrift. Wel zijn er steeds perioden geweest van betrekkelijke rust.
Het vuur van de haat bleef dan smeulen. Ieder ogenblik kon er weer een grote vervolgingsbrand oplaaien.

Het gedicht Vitellus

In het gedicht 'Vitellus' zoomen we even in op één van de martelaren. Hij is één van de velen die zijn leven over had voor zijn Heiland. Als ze wilden, konden ze er onderuit. Maar dan moesten ze wel wierook offeren op het altaar van de keizer of voor hem knielen. Of zoals in het geval van Vitellus een vloek uitspreken over Christus.


Vitellus


Waar is Vitellus, de wafelverkoper?
Waar is Vitellus, die snelle loper?
Hij danste als hij liep, en hij stond op één voet,
zijn wafels waren zo warm en zoet.

De keizer kocht, en de gladiatoren,
en de keizerin heeft van hem gekocht.
Hij mocht alles zien en alles horen,
was overal en nergens als men hem zocht.

Vitellus komt in paleizen en kroegen.
Men weet nooit wat hij doet, en nooit waar hij is.
Hij sprak straks met lieden die ketenen droegen,
zij vertrouwen hem, want hij tekent de Vis.

Vitellus heeft voor Christus gekozen,
hij loopt bij christenen uit en in.
Wáár is Vitellus, brullen de matrozen,
dat bakkertje was zo naar onze zin.

Men heeft Vitellus gevangen genomen,
op een nacht, met veel 'godsdienstig gespuis'.
Toen de keizer het hoorde, liet hij hem komen,
hij wou Christus niet vloeken; hij moest aan 't kruis.

Men heeft hem slechts aan het hout gebònden,
hij is jong en mooi, men liet hem graag vrij.
Spijker maar vast mijn lijf vol zonden,
sprak hij; Here Jezus, denk aan mij.

Allen die aten van zijn wafels
zien hoe een leeuw hem bespringt en verscheurt.
Slaven verwijderen bloed en rafels,
men praat en lacht of er niets is gebeurd.

Waar is Vitellus, de wafelverkoper?
Waar is Vitellus, die snelle loper?
Vitellus zag Christus, verliet zijn gewin
en snelde de Heer na, de hemel in.

Willem de Mérode



Het bloed der martelaren is het zaad der kerk
Wanneer we de geschiedenis van de martelaren lezen, komen we vaak geloofsmoed tegen. Dan begrijpen we enigszins, dat het bloed der martelaren het zaad van de kerk kon worden genoemd. Het is voorgekomen, dat zelfs de beulen door de geloofsmoed van hun slachtoffers tot bekering kwamen.
En het waren niet alleen ouderen die getuigden van hun geloof, maar ook jongeren. Zij vonden het een voorrecht voor hun Heiland te mogen sterven.
Zij werden vervuld met grote vreugde, omdat hun de eer werd waardig gekeurd te mogen sterven voor Christus. Bekend is Ignatius, bisschop van Antiochië. Hij werd omstreeks 110 na Christus te Rome voor de leeuwen geworpen. Hij sprak op de pijnbank:"Ik ben brood van God en door de tanden der dieren word ik vermalen, opdat ik rein brood van Christus mag blijken te zijn."
Heel bekend is ook de naam van Polycarpus. Hij was de oude bisschop van Smyrna. Toen hem gevraagd werd: "Zweer op de gezondheid van de keizer en vloek Christus, dan zal ik u loslaten", antwoordde Polycarpus:"Ik dien Hem nu al 86 jaren en nooit heeft Hij mij enig kwaad gedaan, hoe zou ik dan Hem, mijn Koning, die mij verlost heeft, lasteren?"
Talloze anderen zouden nog te noemen zijn van wie de namen bij de mensen bekend zijn gebleven. Er zijn ook velen die we niet bij name kennen. Maar allen zijn nu in heerlijkheid bij hun Heiland. Ze mogen als martelaren met de apostelen en profeten Gods eer vermelden.

De aanslagen van de satan mislukt
Er waren helaas ook afvalligen. Zij hadden hun leven liever dan Christus. Velen offerden toch maar enkele wierookkorrels op het altaar van de keizer. Sommigen verontschuldigden zich door te zeggen, dat alleen hun hand Christus ontrouw was geworden.
Anderen kochten een bewijs dat ze toch hadden geofferd, al was dat niet zo. Vooral voor rijken was het moeilijk afstand te doen van hun bezit. Heel wat mensen zullen geleefd hebben met een knagend geweten. Ze hadden de voorkeur gegeven aan een eerloos leven boven een martelaarsdood voor hun Koning Christus. Het is ook voorgekomen dat ze zich later bekeerden en alsnog hun leven als martelaar gaven voor Christus.
De aanslagen van de satan zijn gelukkig mislukt. Het staatsapparaat was een instrument in zijn hand om te proberen de kerk te vernietigen. Wat zien we gebeuren? Het tegenovergestelde. Het bloed der martelaren was het zaad der kerk.
Dat is een wonder van Gods genade. Hij maakte zijn kinderen getrouw tot in de dood. Want de christenen bezaten uit zichzelf de geloofsmoed en de geloofsblijdschap niet. Ze kregen die op hun gebed. Hun Meester had het hun voorspeld: "In de wereld zult u verdrukking lijden." Maar ook: "Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld" (zie Matt.28,20).

 









4. DE VASTSTELLING VAN DE CANON

Wat betekent het vreemde woord 'canon'?
Oorspronkelijk was canon een houten meetlat. Later kreeg het de betekenis van een richtsnoer, een regel, een maatstaf. Die moest ons leven richting geven. Het betekende ook catalogus of lijst. De bijbel-canon is een lijst van heilige boeken die samen de heilige Schrift vormen.
Wanneer we spreken over de canon van de bijbel, dan bedoelen we daarmee ook, dat de bijbel een afgesloten verzameling bijbelboeken is. Er komt dus geen bijbelboek meer bij. En de bijbelboeken die we nu hebben zijn door de Heilige Geest ingegeven of geïnspireerd.
Gods Woord is voor ons de norm, waarnaar we ons leven als christenen inrichten. Daarin staat precies hoe we hebben te leven en wat we moeten geloven (zie artikel 5 NGB).

De noodzaak om te komen tot de canon
De dwaalleraars kwamen met de leer die vaak heel vroom scheen, maar die het niet was. Dat maakt de strijd daartegen zo moeilijk. Heel wat jonge christenen zijn daarvan het slachtoffer geworden. Ze raakten verward in de strikken van de dwaling.
Voor de bestrijding van die dwalingen was het hard nodig, dat er een goede norm was. Dus een complete bijbel. Daarvan moest iedere gelovige weten: dit is het Woord van God. Niets meer en niets minder.

De canon van het Oude Testament
In de eerste eeuwen had de kerk alleen het Oude Testament.Dat was met grote eenstemmigheid door de christenen aanvaard. Het was door God Zelf geschreven. Hij maakte daarbij wel gebruik van mensen. Deze bijbelschrijvers waren door de HERE voor dat heel bijzondere werk geschikt gemaakt. Zo kunnen we zeggen, dat het Oude Testament onder de bijzondere zorg van God is tot stand gekomen.
Nu kan de vraag opkomen: hoe weten we precies dat de verschillende bijbelboeken echt Gods Woord zijn? de schrijvers ervan hebben zich toch kunnen vergissen? We hebben het antwoord op deze vraag eigenlijk al gegeven: door Gods bijzondere leiding is de Schrift tot stand gekomen.
De HERE heeft daarbij heel verschillende mensen als zijn instrumenten willen inschakelen. Hij heeft hun levens zo bestuurd, dat ze onder leiding van de Heilige Geest een gedeelte van de bijbel voor hun rekening konden nemen.
Wanneer onze Heiland zijn ambtswerk begint, zien we dat Hij het Oude Testament aanvaardt als het Woord van God. Hij heeft verder de kerk laten zijn dat het Oude Testament riep om vervulling. Christus heeft door zijn verlossingswerk een nieuw tijdperk ingeluid. We noemen dat ook wel: de nieuwe bedeling. Daarvoor was een Nieuw Testament nodig.

Het gevaar van de dwaalleer van Marcion
Wat was nu het gevaarlijk van de dwaalleer Marcion? Dat was zijn Godsbeeld. Hij maakte een scherpe tegenstelling tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament. In het Oude Testament gaat het over God, de Schepper. Deze God vond Marcion minderwaardig. Volgens Marcion wilde God wel het goede, maar had hij daarvoor niet voldoende macht.
God wilde wel rechtvaardig zijn, maar dat ontaardde vaak in wreedheid. God gaf volgens Marcion aan de wereld wetten met de beste bedoelingen. Maar iedere overtreding van die wet eiste zware straf. Daardoor werd God tot een onbarmhartig rechter.
Volgens Marcion is toen Jezus gekomen. Hij kon niet de zoon zijn van een wrede God van het Oude Testament. Het kon niet anders zijn dan dat deze Jezus gezonden was door een andere, onbekende God. Hoewel deze God met de schepping niets te maken had, kreeg hij medelijden met de mensen. Daarom stuurde hij zijn zoon om ze uit de macht van de wrede God te bevrijden.
Zo zit ongeveer de dwaalleer van Marcion in elkaar. Nog even kort samengevat: tegenover de kwade god die de wereld geschapen had, stond de liefdevolle Vader van onze Here Jezus Christus. Verder maakt Marcion een scherpe tegenstelling tussen aards en hemels, tussen stoffelijk en geestelijk. Bovendien leert hij dat Christus geen gewoon menselijk lichaam heeft gehad. Marcion is dus buitengewoon Schriftkritisch.
Heel wat mensen hebben vandaag een Godsbeeld dat dezelfde trekjes vertoont als dat van Marcion. Het blijft dus actueel. Zijn naam komen we tegen in onze belijdenis, namelijk in de NGB in artikel 9.

De canon als wapen tegen Marcion
Het gevolg van de ketterij van Marcion was, dat deze met een eigen canon kwam. Hij stelde dus zijn eigen bijbel samen. Hij was daarmee de eerste die een lijst uitgaf van gezaghebbende geschriften. Uit het voorafgaande zal duidelijk zijn, dat het Oude Testament in Marcions bijbel niet voorkwam. Van de vier evangeliën vond hij alleen dat van Lucas betrouwbaar. Waarschijnlijk omdat dat het meest bij Paulus aansloot, van wie tien brieven in Marcions canon werden opgenomen.
Dan komt de christelijke kerk in actie. Tegenover de canon van Marcion stelde de kerk nu haar eigen canon, zoals wij die nu nog kennen. Onze canon is geboren uit strijd tegen dwaalleer. Onder leiding van de Heilige Geest kwam ze tot stand om de gemeente te bewaren bij het betrouwbare Woord.

Het gevaar van de ketterij van Montanus
Naast de aanvallen van Marcion had de gemeente ook veel te verduren van Montanus. Deze dwaalleraar was de grondlegger van het montanisme. Daarin wordt grote nadruk gelegd op de gaven van de Heilige Geest.
De tijd tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament is een overgangstijd.
Na de afsluiting van het Oude Testament met Pinksteren moeten alle boeken van het Nieuwe Testament nog geschreven worden. Er was nog niets. En zoiets doe je ook niet van de éne op de andere dag!
In deze overgangstijd stond de kerk als het ware in de steigers, zoals bij een huis in aanbouw. Onze verhoogde Heiland maakte in die bijzondere tijd gebruik van bijzondere gaven, bijvoorbeeld van de gave van genezing, van tongentaal, van duiveluitdrijving. Vandaag noemt men die gaven met een modern woord wel startversterkers.
Toen langzamerhand het Nieuwe Testament compleet was, waren die bijzondere gaven niet meer nodig om de wil van God bekend te maken. De steigers konden worden afgebroken. De bijbel was immers voltooid.
Montanus vond dat verdwijnen van de sensationele gaven van de Heilige Geest maar niks. Hij wierp zich op als de Trooster die Christus beloofd had. Daarom had hij weinig waardering voor het ambt, voor de belijdenis en de canon.
Montanus vond het in de kerk maar een duffe, saaie boel met al die ambtsdragers en zo'n strakke organisatie. Tegenover de ambten stelde Montanus de spontane uitingen van de Geest. Hij durfde zelfs beweren dat met hem de Heilige Geest aan de kerk geschonken was. Je moet maar durven. Verder profeteerde Montanus de spoedige wederkomst van Christus. Hij propageerde een heel strenge levensstijl. Dwaalleraars kunnen ook heel nauwgezet levende mensen zijn.
Net als bij Marcion komen we vandaag ook allerlei trekjes tegen uit de opvatting van Montanus. Het eenzijdig benadrukken van het werk van de Heilige Geest, daardoor worden we bijna overspoeld. Gewoon een oude ketterij, een opgewarmd prakje van Montanus.

De canon als wapen tegen het montanisme
Tegenover de dwaalleer van Montanus leerde de kerk; de tijd van bijzondere uitingen van de Heilige Geest is definitief voorbij. De gemeente moet voortaan buigen voor het gezag van Gods Woord in het Oude Testament en Nieuwe Testament. Zelfs als er een engel uit de hemel zou komen, die iets aan Gods Woord wilde toevoegen, mocht men die niet geloven (zie Galaten 1,8).
Als men de bijbel helemaal aanvaardt, heeft de dwaalleer van Montanus geen kans. De canon is afgesloten. Er is geen voortgaande openbaring. Kort en goed: de bijbel is af. Daarin heeft Christus aan zijn gemeente de enige norm en regel gegeven, waarnaar de gelovigen moeten leven.

De canon van het Nieuwe Testament vastgesteld
Vlak na het pinksterfeest hebben de gemeenten het vaak moeten doen met mondelinge mededelingen over wat Jezus had geleerd. Langzamerhand ontstonden de evangeliën. De schrijvers hadden de leer van Jezus Zelf gehoord. Deze geschriften gingen van hand tot hand. Door de leiding van de Heilige Geest werden ze herkend als Gods Woord. Daarover gaat artikel 5 van de NGB onder andere. We moeten gelovig aannemen, dat de HERE er heel goed voor gezorgd heeft, dat precies die boeken in de bijbel zijn gekomen die Hij in zijn wijsheid ervoor had bestemd.
Omstreeks het jaar 200 beschikte de kerk nagenoeg over het Nieuwe Testament zoals wij dat nu hebben. Athanasius heeft in het jaar 367 een opsomming gegeven van de boeken van het Nieuwe Testament. Daarin is sinds die tijd geen verandering meer gekomen. Omstreeks 500 was het zover, dat de canon door de hele christelijke kerk in verschillende landen werd aanvaard.
De kerkvergaderingen, die zich met de vaststelling van de canon hebben bezig gehouden, hebben niets anders gedaan dan vaststellen van wat in de harten van de gelovige christenen leefde. Ze hebben niets aan de kerken opgelegd. We hebben wel gezien met hoeveel strijd de vaststelling van de canon gepaard is gegaan. Dat vaststellen was dan ook van levensbelang voor de kerk.
In de artikelen 2 tot 7 van de NGB wordt geschreven over de canonieke boeken. Daarnaast gaat het over apocriefe boeken. Deze zijn niet door Christus aan zijn kerk gegeven. In het Nieuwe Testament wordt niet één tekst uit de apocriefe boeken aangehaald. De naam apocrief zegt al genoeg: verborgen, twijfelachtig, geheim. We weten niet precies waar ze vandaan komen. Ze zijn mensenwerk, tegenover de canonieke boeken die het werk van de Heilige Geest zijn. Overigens bevatten de apocriefe boeken boeiende verhalen.

 









5. VAN VERVOLGDE KERK NAAR STAATSKERK

Drie eeuwen vervolgde kerk
Bijna drie eeuwen lang is de kerk van Christus heel erg vervolgd. Een vervolgde kerk noemt men wel kerk onder het kruis. De kinderen van God uit de eerste eeuwen moesten (of moeten we zeggen: mochten) het kruis van de vervolging dragen. De eerste vervolgingen vonden plaats onder keizer Nero.
Naarmate de tijd verder ging, breidde de kerk zich snel uit. Dat kwam niet omdat er op grote schaal zending werd bedreven. Het was vooral het gevolg van de opvallende manier van leven van de christenen. De moed waarmee velen als martelaar stierven voor Christus, wekte diepe bewondering, gevolgd door bekering. Zo werd het bloed der martelaren het zaad der kerk.

Opnieuw vervolging
De steeds groeiende kerk werd voor de latere keizers meer en meer een groot probleem. Het reusachtige Romeinse rijk vormde met al die overwonnen volkeren natuurlijk helemaal geen eenheid. In zo'n situatie is een staatje in de staat helemaal gevaarlijk.
En zo staatje was de kerk. Althans dat vond men. Ze ging helemaal haar eigen weg. Ze wilde niet op één lijn gesteld worden met de algemene godsdienst. Ze verkondigde de éne ware God. Voor Hem moest iedereen buigen, elke Romein, zelfs de keizer.
Men name in de periode van 250 tot 300 zijn er drie keizers geweest, die geprobeerd hebben de christenen uit te roeien. Want door de volgelingen van Christus kwam de eenheid van het rijk in gevaar, dat dacht men tenminste. Iedereen moest offeren op het altaar van de keizer. Toen vielen er heel wat af van het geloof door toch te offeren, al waren het maar een paar wierookkorrels.
Onder de keizers Decius, Valerianus en Diocletianus zijn ten behoeve van de eenheid "velen gestenigd, op zware proef gesteld, door midden gezaagd, met het zwaard vermoord; zij hebben rondgezworven in schapevachten en geitevellen, onder ontbering, verdrukking en mishandeling" (zie Hebr.11,37,38).

De grote ommekeer tijdens keizer Constantijn
Hoewel keizer Diocletianus alles in het werk stelde om het geloof van de christenen te breken, moest hij op zijn sterfbed toegeven, dat het hem niet gelukt was. Alle vurige pijlen die hij op de gemeente afschoot, waren door het schild van het geloof gedoofd (zie Efeze 6,16).
In de strijd om de troonopvolging werd de overwinning behaald door keizer Constantijn. Door hem werd in 313 het besluit van Milaan uitgevaardigd. Hierin stond dat de christelijke kerk volledige vrijheid van godsdienst ontving. Ook werd bepaald dat alles wat in het verleden van de kerk was afgepakt, moest worden teruggegeven of vergoed.
Dit besluit was iets nieuws in de geschiedenis van de christelijke kerk. Deze officiële vrijheid had de kerk van de nieuwe bedeling nog nooit gekend. Constantijn deed het niet zomaar. Hij had er een bepaalde bedoeling mee. Hij wist dat de vervolgingen niets hadden opgeleverd. Integendeel, het bleek hem dat de kerk niet uit te roeien was.
Constantijn wilde die blijkbaar onverwoestbare kerk gebruiken om de eenheid van zijn staat te waarborgen. Hij was zo slim dat hij dacht:"Als de tegenstander te machtig is om die te vernietigen, dan moet hij tot vriend worden gemaakt. Alleen op die manier kun je je positie als keizer verstevigen."

De bekering van Constantijn
Het verhaal dat Constantijn later aan een van zijn ministers heeft verteld over bekering, is heel bekend. Hij maakte daarin duidelijk hoe het kwam dat hij zo plotseling veranderde.
Eén van zijn tegenstanders in de strijd om de keizerstroon was Maxentius. In de avond voor de beslissende veldslag zag Constantijn boven de ondergaande zon een overwinningsteken in de vorm van een kruis van licht. Daaronder stonden de woorden: overwin door dit teken.
Terwijl hij nadacht over de bedoeling van dit teken, werd hij overvallen door de slaap. In een droom zou Christus aan hem verschenen zijn. Deze gaf hem de opdracht van het teken een afbeelding te maken, die als afweermiddel moest worden gebruikt in de strijd.
De volgende morgen vertelde Constantijn het droomgezicht aan zijn medestrijders. Daarna gaf hij een paar timmerlieden opdracht het teken te vervaardigen. Dit teken werd later afgebeeld op munten en ook op de helmen nadat Constantijn de overwinning op Maxentius had behaald.
War er van dit verhaal waar is, weten we niet. Er zitten nogal wat onwaarschijnlijkheden in. In ieder geval heeft de Koning der kerk Constantijn gebruikt om zij gemeenten na drie eeuwen van vervolging, eindelijk rust te schenken. De bekering van Constantijn is een prachtig voorbeeld van de macht van God, die de harten van koningen leidt als waterbeken (zie Spreuken 21,1). God is soeverein. Hij gebruikt wie Hij wil. Al is dat ook een machtige keizer van een wereldrijk.

Op weg naar staatskerk
De bescherming door Constantijn had voor de kerk ingrijpende gevolgen. Tot voor kort was ze nog vervolgd ten bloede toe. En nu zocht de keizer bij dezelfde kerk steun en stut. De erkenning van het christendom als geoorloofde godsdienst zou spoedig vervolgd worden door het verheffen ervan tot de enig wettige godsdienst.
Constantijn heeft veel voor de kerken mogen betekenen. Dat wilde niet zeggen, dat het heidendom plotsklaps verdwenen was. Onder Constantijns beste vrienden waren ook heidenen. Zijn munten droegen aan de ene kant de letters van Christus, maar aan de andere kant stond een afbeelding van de zonnegod. Hij ijverde voor de viering van de zondag. Een heel goede zaak. Maar zelf heeft hij bijna geen kerkdienst bezocht. Pas aan het eind van zijn leven liet hij zich dopen met veel pracht en praal. Zijn grote schenkingen aan de kerk hadden vooral ten doel de uiterlijke glans te vergroten.
Zijn moeder Helena Heeft het bederf van de kerk zelf in de hand gewerkt. Zij liet zogenaamd het kruis van Christus opgraven. Ook de spijkers vond men terug. Deze voorwerpen werden door haar vereerd en aangebeden.
Hoe moeten we deze Constantijn beoordelen? Zoiets valt niet mee. Over zijn hart mogen en kunnen we niet oordelen. In zijn doen en laten is voor ons heel wat, wat vraagtekens oproept. In ieder geval was Constantijn een instrument in de hand van Christus. Hij heeft de kerk na drie eeuwen van vervolging vrijheid van godsdienst mogen schenken.

De kerk wordt staatskerk
Pas 50 jaar na de dood van Constantijn werd de christelijke kerk officieel staatskerk. In de periode vlak na zijn dood heeft Julianus de Afvallige geprobeerd het christendom terug te dringen. Hij maakte het op allerlei manieren belachelijk. Smaad, spot, leugen, zelfs geweld; alles was tegen de christenen geoorloofd.
Het was Theodosius de Grote die in het tweede jaar van zijn regering het christendom verhief tot staatsgodsdienst. Iedereen was verplicht te geloven in de God van het christendom. Het was zelfs zo, dat heidendom strafbaar werd gesteld. Heidense tempels werden verwoest of verbouwd tot christelijke kerken. Iedereen die een staatsambt bekleedde, moest lid zijn van de staatskerk. Zonder dat lidmaatschap was het onmogelijk een belangrijke functie te bekleden.

Nadeel van de staatskerk
In de tijd van vervolging is het kiezen voor de gemeente van Christus een zaak van geloof. Nu de kerk staatskerk geworden was, werd het een kwestie van berekening. Als men bij de overheid of in het leger promotie wilde maken, moest men niet offeren op het keizeraltaar, maar moest men zich laten dopen.
Een stroom van nieuwe leden meldde zich dagelijks aan. Het zal duidelijk zijn dat het christen-zijn voor velen alleen buitenkant was. Naarmate de kerk meer en meer staatskerk werd, werd ze ook steeds wereldser.
Daar kwam nog bij, dat de staat zich met allerlei kerkelijke zaken ging bemoeien. De kerkdiensten waren vaak één grote vertoning van praal en pronk met luxueuze gewaden, wierook, beelden en relikwieën.
Van de geloofskracht uit de tijd van de vervolging was al spoedig niet veel meer over. Men spreekt in dit verband wel van 'de zondeval van het christendom'. In een eeuw kan veel veranderen, ook ten kwade.

Voordeel van de staatskerk
Naast de schaduwzijde heeft de verheffing tot staatskerk ook een lichtzijde. De uiterlijke veiligheid en bescherming leidden tot opbloei van de theologie. Allerlei problemen waarvoor men vroeger geen tijd had, konden nu rustig bestudeerd worden. Bovendien kon men nu de grote massa bereiken. De hele samenleving kon door de prediking worden beïnvloed.
Deze periode heeft belangrijke mannen opgeleverd. Twee daarvan zijn heel bekend: Athanasius en Augustinus. Ze hebben mogen strijden voor de zuiverheid van de prediking en de christelijke leer.
Toch is een staatskerk niet iets om blij mee te zijn. De keizer plaatste zich aan het hoofd van de kerk als hoogste rechter en wetgever. Dit is in strijd met het Woord van God. Alleen Christus is het Hoofd van zijn kerk (zie bijv. Efeze 5,23). Hij regeert door middel van de ambtsdragers: ouderlingen en diakenen. Er zouden heel wat eeuwen voorbijgaan, voordat de kerk dit weer aanvaardde.

 









6. AUGUSTINUS, STRIJDER VOOR DE WAARHEID

Inleiding
De meeste mensen hebben vandaag een bank- of girorekening. Daarop kan geregeld een bedrag bijgeschreven worden. Zo groeit dan langzaam maar zeker je 'kapitaal'.
Er zijn ook mensen die menen dat het zo gaat met ons geloof. Wij doen allemaal goede dingen, goede werken. Dat wordt op onze hemelse spaarrekening bijgeschreven. Aan het eind van ons leven wordt dan gekeken of we voldoende hebben gedaan om ons de zaligheid te geven. Je kunt bij God toch niet met lege handen aankomen.
Dit is een giftige dwaling. Dat gaat in tegen onze gereformeerde belijdenis. We zullen die dwaling moeten ontmaskeren. De schets over Augustinus kan ons daarbij helpen.

De tijd waarin Augustinus leefde
Augustinus werd geboren in 354. De kerk had toen al meer dan drie eeuwen van strijd en vervolging achter de rug. Wanneer het van mensen had afgehangen, was er van de kerk geen spaan heel gebleven. Wat een martelaren waren er al voor de leeuwen geworpen! Wat een dwalingen waren er al de kerk binnengeslopen!
Die tijd van de martelaren leek voorlopig voorbij. De machtige Romeinse keizer Constantijn de Grote had de christelijke kerk gemaakt tot staatskerk. Dat betekende dat het christendom als godsdienst geaccepteerd werd. Ja, de gemeente kon zelfs rekenen op bescherming van de keizer.
In de vorige schets hebben we gezien wat hiervan oa. een gevolg was: velen werden lid van de kerk om een mooi baantje te kunnen krijgen. Niet omdat ze de HERE wilden dienen uit liefde.

De dwaling van Arius
In de tijd die aan Augustinus vooraf ging waren ook heel wat dwalingen bestreden. Daarin bewaarde Christus zijn gemeente. We willen er één met name noemen: de dwaling van ARIUS. Deze man leerde dat de Here Jezus een soort half-god was. Hij was in ieder geval niet de Zoon van God. (Welke bekende secte gelooft dat ook niet?) Op een kerkvergadering in Nicea (deftige naam: concilie van Nicea) werd in 325 deze gevaarlijke dwaalleer door de kerk afgewezen.
Dit concilie werd bij elkaar geroepen door keizer Constantijn de Grote. Weet je wie daar een invloedrijk man was? Athanasius, die later bisschop werd van Alexandrië in Egypte. (Ook daar was een grote christelijke kerk!) Deze Athanasius is het instrument in de hand van de verhoogde Christus geweest om de kerk te bewaren bij de Schriftuurlijke leer en bij het zuivere Woord van God.

De opkomst van het pausdom
Toch was de strijd nog lang niet voorbij. Langzamerhand werd duidelijk dat de kerk van ROME de baas ging spelen over de andere christelijke kerken. De bisschop van Rome beriep zich erop de opvolger van Petrus te zijn. Hij vond dat hij als plaatsvervanger (stadhouder) van Christus de belangrijkste dominee was.
Dat werd hem natuurlijk niet in dank afgenomen. Vooral niet in Constantinopel (Vandaag Istanboel in Turkije ; ook daar was een grote christelijke kerk!) De bisschop van Constantinopel wilde zich door de bisschop van Rome niet de les laten lezen. Daardoor ontstonden er grote spanningen in de kerken van die dagen.
Het ging daarbij helaas niet om de heerschappij van Koning Christus. Maar de centrale vraag was: wie van de dominees had nu de meeste macht. Wiens haan zou koning kraaien? Hierin zie je weer een aanslag van de duivel. Die heeft niets liever dan haat en nijd in de kerk. Dan kan hij zijn duivelse slag slaan.

Opkomst van de kloosters
Verder zien we in de dagen van Augustinus belangstelling voor het klooster. Men dacht dat het leven binnen de veilige muren van een klooster eigenlijk vromer en christelijker was dan daar buiten.
Dit kloosterideaal is schijnvroom, want het is in strijd met het Woord van God. De HERE wil dat wij Hem dienen elk op onze eigen plaats, waar Hij ons heeft neergezet. Dus gewoon in ons dagelijks werk, thuis en op school. Al ons werk moet gebeuren tot eer van God. Het zich afzonderen van deze wereld schijnt heel vroom en godsdienstig. Maar het is van oorsprong een heidens ideaal. Daarmee probeerde de satan de gehoorzame dienst van God te verstoren en te vernietigen.

De jeugd van Augustinus
We willen nu gaan zien hoe wonderlijk onze Heiland het leven van Augustinus heeft geleid. Hij bereidde hem erop voor een goed instrument te zijn om de gemeenten te bewaren.
De Here Christus kiest vaak heel andere mensen dan wij zouden verwachten. Hij gaat daarin soeverein te werk. Dat betekent, dat Hij totaal niet afhankelijk is van mensen. Dat is altijd weer het verrassende in de bijbelse en in de kerkgeschiedenis: wat is Christus machtig in zijn kiezen van instrumenten. Denk alleen maar aan Paulus. Hij kiest wie Hij wil vol majesteit.
Aan het eind van zijn leven heeft Augustinus vol dankbaarheid de leiding van God in zijn leven beschreven. Dat boek noemde hij Belijdenissen. Hieruit willen we iets vertellen. Niet tot glorie van Augustinus, maar tot eer van God.
Augustinus werd in 354 geboren in Thagaste. Dat is een stadje in Noord-Afrika, op de grens van het tegenwoordige Algerije en Tunesië. Zijn moeder heette Monica. Dat was een echt christelijke moeder, die heel veel voor hem heeft betekend. Zijn vader heette Patricius. In tegenstelling tot zijn moeder was hij een heiden. Hij is niet oud geworden. Vlak voor zijn dood bekeerde hij zich toch tot Christus.

De betekenis van zijn moeder Monica
In zijn jeugd wees niets erop, dat Augustinus later een belangrijk werktuig in Gods hand zou worden. In het begin leefde hij namelijk helemaal niet als een gehoorzaam kind van God.
Augustinus kon goed leren. Daarom mocht hij naar de universiteit van Monaco. Het onderwijs was hier volkomen heidens. Ondanks de zorgvuldige opvoeding en de waarschuwingen van Monica leefde hij niet naar Gods Woord. Hij heeft het daar gek gebakken: toen hij 18 jaar was, had hij al een zoon, terwijl hij nog niet getrouwd was.
Dit was niet het enige waarom moeder Monica veel tranen liet. Tien jaar lang was Augustinus lid van een heidense secte. Alles leek erop dat hij het christelijk geloof definitief de rug had toegekeerd.
Monica doet het enige wat een gelovige moeder in deze omstandigheden kan doen: haar toevlucht zoeken in het gebed. Tot haar grote schrik vertrekt Augustinus stilletjes naar Rome. Maar daar heeft hij het niet zo naar z'n zin. Daarom vertrekt hij naar Milaan. Daar stond een heel bekende dominee: bisschop Ambrosius. Augustinus ging hem regelmatig beluisteren om zijn boeiende voordracht en zijn prachtig taalgebruik. Niet in de eerste plaats om de inhoud.
Monica was hem achterna gereisd. Ze was erg blij toen hij brak met de heidense secte. Zijn slordige, losbandige leven was echter nog niet voorbij. Hij wilde zich met een meisje verloven, maar ze was nog te jong. Hij moest twee jaar wachten. Zolang nam hij maar een ander.
Monica was er erg bedroefd over. Ze wordt door Ambrosius getroost. Hij spreekt dan de bekende woorden: "Wees gerust; een zoon van zoveel gebed kan niet verloren gaan."

De bekering van Augustinus
De HERE heeft in dit geval de gebeden willen verhoren. De preken van Ambrosius grepen hem nu aan om de inhoud. In zijn hart wordt het steeds onrustiger. Hij weet namelijk heel goed dat zijn leven niet in overeenstemming is met Gods Woord.
Hij zal nu moeten kiezen. Op een dag wordt hij verscheurd door tweestrijd: moet ik mijn leven helemaal aan God wijden of niet. Hij hoort dan in een huis in de buurt een kind drie keer zingen:"Neem en lees". Wanneer hij zijn bijbel openslaat, valt zijn oog op Romeinen 13,14. "Omkleed u met de Heer Jezus Christus en geef niet toe aan uw eigen wil, die begeerten in u opwekt."
Er komt nu rust en vrede in zijn hart. Hij heeft God gevonden! Hij gaat op catechisatie bij Ambrosius (vrijwillig!) In de paasnacht van 387 laat hij zich dopen. De hartewens van moeder Monica is in vervulling gegaan. Haar taak is ten einde. Enkele dagen later sterft ze in de armen van haar zoon.
Augustinus gaat eerst leven als een kluizenaar, zoals zovelen in die tijd. Later wordt hij als dominee beroepen te Hippo Regius, in Noord-Afrika. Tot zijn dood is hij daar bisschop gebleven. Hier preekte hij, hier schreef hij veel boeken. Hier streed hij tegen de dwaalleer van Pelagius. Hij stierf in het jaar 430.

De strijd van Augustinus tegen Pelagius
Heel belangrijk bij Augustinus is zijn strijd geweest tegen de dwaalleer van Pelagius. Hiervoor heeft Christus hem willen gebruiken. Pelagius was een Engelse monnik die sinds 400 in Rome werkte.
Pelagius leerde dat de mens niet helemaal verdorven was. Iedereen kon eigen zaligheid voor een groot deel zelf verdienen. Dat is een oude heidense gedachte, die steeds opnieuw een bedreiging vormt voor de gemeente. Wanneer de mens zijn eigen zaligheid kan verdienen, is het offer van Christus aan het kruis niet noodzakelijk geweest.
Augustinus stelde daartegenover, dat de Schrift over de mens heel anders spreekt. Wij zijn vanaf onze geboorte door en door zondig. Tegenover de leer van Pelagius stelde Augustinus Gods genade. Deze had hijzelf leren kennen in zijn leven. Onze verlossing is geen eigen werk, maar werk van God alleen. Hij heeft ons uitgekozen om Zijn kinderen te zijn. Daar is niets van onszelf bij. Het is honderd procent genade. God schenkt dat soeverein: Hij is daarbij van niets en niemand afhankelijk. We spreken dan ook van Gods soevereine genade. Dat is het hart van ons christelijk geloof.
Pelagius vond in Augustinus zijn felste bestrijder. Ten diepste ging het niet tussen Pelagius en Augustinus, maar tussen satan en Christus. Christus gebruikte Augustinus als zijn werktuig om deze strijd te voeren en zijn kerk te bewaren bij de zuivere bron van Gods Woord. In 431 werd de leer van Pelagius door de christelijke kerken veroordeeld.

De betekenis van Augustinus voor vandaag
De dwaalleer van Pelagius was afgewezen. Dat wilde natuurlijk niet zeggen dat de satan het erbij liet zitten. Ondanks de veroordeling door de kerken bleef de dwaalleer toch voortleven, al was het in iets andere vorm.
Er bleven mensen geloven, dat de mens niet helemaal op eigen kracht zalig kon worden. Maar hij kon het toch een heel eind brengen. De mens maakt een begin en God maakt het af. Dat noemt men semi-Pelagianisme (semi= half). Begrijp je die naam?
In de grote Reformatie van de 16de eeuw grepen Luther en Calvijn terug op Gods vrije genade, die door Augustinus was verdedigd in trouw aan Gods Woord. Lees maar eens art.14 en 15 van de NGB.
Later hebben de Remonstranten de oude ketterij van Pelagius weer op het vuur gezet en opgediend. Op de beroemde synode van Dordrecht van 1618-1619 is deze dwaalleer opnieuw scherp veroordeeld in aansluiting bij Augustinus. Er werd gesproken van een weer uit de hel te voorschijn brengen van de dwaling van Pelagius.
Vandaag gaat het ten diepste nog om dezelfde strijd. Het is deze keus waarvoor we staan: of wij geven ons gewonnen aan Gods soevereine genade; of wij willen het op de een of andere manier toch zelf doen.
Dr. A. van de Beek schrijft over het evangelische gedachtengoed: "De vruchten van de Geest kunnen pas verworven worden nadat de mens persoonlijk voor Jezus heeft gekozen. Zo wordt de Geest een gevangene van de menselijke beslissing. Dat is niet de Geest die als God Here is en levend maakt, maar menselijke spirituele expressie. De menselijke activiteit gaat aan Gods handelen vooraf en is daar voorwaarde voor." (A. van de Beek: LICHAAM EN GEEST VAN CHRISTUS, pag. 457vv).
Zoals je ziet: wat een levensgrote dwaling.

Laat ons de strijd van Augustinus als werktuig in hand van Christus nooit vergeten. Dat kunnen we het beste doen door als gereformeerde kerken de Dordtse Leerregels te kennen en in ere te houden.

 









7. DE KERK ONDER HET JUK VAN DE HIËRARCHIE

Inleiding
Het gaat in deze schets over de regering van de kerk van Christus. Er zijn mensen die dat volstrekt onbelangrijk vinden. Ze zeggen:"Waar het op aankomt is, dat je de Here Jezus liefhebt. De rest is bijzaak. Zeker de manier waarop de kerk bestuurd wordt". Deze schets probeert aan te tonen dat dit onjuist is.

De aanvallen van satan op de kerk gaan door
In Openbaring 12 wordt de aanval van de grote draak op de barende vrouw beschreven. Hij probeert eerst het pasgeboren kind (Christus) te verslinden. Wanneer hem dat verhinderd wordt, probeert hij zich tegen de vrouw te keren. En de vrouw uit Openb.12 is de kerk van Christus.
De geschiedenis van de kerk is één lange beschrijving van de aanvallen van de duivel op de kerk. Maar de kerkgeschiedenis is nog veel meer: één loflied op de trouw van de verhoogde Christus. Hij bewaart zijn kerk. Hij brengt haar steeds weer terug naar de zuivere bron van zijn Woord.
Soms lijkt het of de duivel zal slagen in zijn boze plannen. Dan is er van de gehoorzaamheid van de kerk aan het Woord van God niet veel meer overgebleven. We zien dan het verval in het hele leven steeds verder doorvreten. Als de krachtcentrale van het leven (zo noemt men de kerk wel) niet goed meer werkt, gaat op den duur het leven dood.
Het lijkt in zo'n situatie of de Heiland zijn volk heeft verlaten. Maar dat is niet zo. Het volk kan ontrouw zijn en verschrikkelijk zondigen. Maar de Koning der kerk laat zijn volk nooit in de steek. Daar is de kerkgeschiedenis vol van.

De afstand tussen ambtsdragers en gelovigen wordt groter
Langzamerhand sloop er een ernstige dwaling de kerk binnen. Er ontstond een kloof tussen de gewone gelovigen en de bisschoppen (voorgangers). Wanneer die verwijdering ontstaat, is de basis gelegd voor de hiërarchie. Dat woord betekent eigenlijk priesterheerschappij.
Een kerk is herkenbaar aan drie ambten: het ambt van predikant, ouderling en diaken. Deze ambtsdragers zijn werktuigen in de hand van Christus om zijn kerk te regeren en te bewaren bij zijn Woord (zie 2 Kor.5,20,21). De ambtsdragers zijn eigenlijk de mond van Christus. Het is voor ambtsdragers altijd weer moeilijk om dit scherp te zien. Ze zijn dienaren van Christus. Maar in plaats van te dienen, gaan ze soms liever heersen.
We zien in de kerkgeschiedenis al gauw, hoe een deel van de ambtsdragers ging heersen over de gemeente. Door dat te doen, plaatsten ze zich in tussen Christus en zijn gelovigen. Eigenlijk ontkenden ze daarmee dat Christus hen als zijn instrumenten, als zijn dienstknechten wilde gebruiken. Dat zullen ze natuurlijk niet gauw toegeven. Maar in feite was dit wel zo.

Het begin van de kloof
In de begintijd van de christelijke kerk werkten naast de apostelen: diakenen en ouderlingen. Een andere naam voor ouderling was presbyter. Al in de tweede eeuw kwam de regering van de gemeente bij één van die presbyters. Die werd bisschop genoemd.
Men beschouwde hen als een soort opvolgers van de apostelen. De bisschop kreeg langzamerhand evenveel macht als een apostel. De diakenen werden meer en meer hulp van de bisschop. Men noemde een diaken wel: oor, mond, hart en ziel van de bisschop.
Hoe ging het toen verder? Nu eenmaal onderscheid was gemaakt tussen lagere ambten en hogere ambten, ging de hiërarchie steeds ingewikkelder worden. Want wie was nu op zijn beurt het hoofd van de bisschoppen?
Al gauw was dat de bisschop van de grootste stad uit de omgeving, waar meestal ook de grootste gemeente was. Wanneer er een kerkelijke vergadering gehouden werd, gebeurde dat in die grootste stad. De bisschop van die stad werd dan automatisch voorzitter. Deze bisschop moest dan een naam krijgen, die paste bij zijn hoge positie. Men noemde hem daarom aartsbisschop.

Van aartsbisschop naar paus
Daarmee was de ontwikkeling van de hiërarchie nog niet afgelopen. Er waren nu in de kerk de volgende groepen: de gewone kerkleden of leken. Daarboven stonden de ouderlingen of presbyters. Boven hen stonden de dominees of bisschoppen. En daarboven stonden dan de aartsbisschoppen.
Maar hoe ging het nu verder? Wanneer je mocht zeggen wie van de aartsbisschoppen het zouden winnen, zou je daar wel achter komen, denk ik. Het waren de aartsbisschoppen van de wereldsteden. Men noemde ze patriarchen. Die wereldsteden waren Rome, Jeruzalem, Constantinopel, Alexandrië, Antiochië.
Nog één tree en we zijn bij de top, namelijk de paus. Daarmee is de priesterheerschappij of hiërarchie voltooid. De kerk zag er nu net zo uit als een leger met een generaal, officieren van verschillende rangen van hoog tot laag. En helemaal onderaan jan soldaat. Hoe gevaarlijk deze hiërarchie voor de kerk is, zullen we direct gaan zien.

De paus van Rome
En vraag moet nog beantwoord worden: "Waarom werd de patriarch van Rome tenslotte de paus?" Daarvoor waren verschillende oorzaken. Laten we ze puntsgewijs noemen:
1. Rome was de hoofdstad van het machtige Romeinse rijk, dat heel de wereld beheerste.
2. De gemeente van Rome was erg groot. Bovendien was ze erg gevarieerd van samenstelling door de bonte mengeling van de bevolking.
3. De gemeente van Rome was erg rijk Veel hulpbehoevende gemeenten kregen vanuit Rome geldelijke steun.
4. De kerk van Rome had haar sporen verdiend in de strijd voor de gezonde leer. De 12 artikelen van de apostolische geloofsbelijdenis en de canon waren in Rome vastgesteld.
5. De grote apostel Paulus had vanuit Rome vele brieven geschreven en in contact gestaan met heel wat gemeenten.
6. En dan het belangrijkste argument: de apostel Petrus was de eerste bisschop van Rome. En was hij het niet van wie Christus Zelf had gezegd, dat Petrus de rots was waarop de gemeente zou worden gebouwd!

De eerste pausen
Vooral het laatste punt heeft bijgedragen tot de verheffing tot paus van de patriarch van Rome. Merkwaardig is, dat de macht van de paus juist zo groot werd in een periode, dat het met de keizers niet zo best ging. Het leek erop, of de paus van Rome de macht overnam van de keizer van Rome. Dat is vooral het gevolg van het optreden van de eerste paus: Leo de Grote (440-461).
Deze paus Leo beriep zich vooral op Matt.16,18. Hij was van mening dat Christus zijn bekende woorden niet sprak om de belijdenis van Petrus. Volgens paus Leo ging het Christus om de persoon van Petrus. En dan komt het: wat op Petrus van toepassing was, gold ook voor zijn opvolgers. Eigenlijk is deze paus Leo de grondlegger geworden van de Roomse kerk.
Na paus Leo hebben verschillende bisschoppen op de pauselijke stoel gezeten. De belangrijkste uit deze tijd was wel Gregorius de Grote. Hij was paus van 590-604. Hij zorgde ervoor dat in de middeleeuwen de pausen grote macht konden uitoefenen over het hele leven. Gregorius nam het initiatief tot zending onder pas veroverde volken. Daaronder was ook Nederland!

Christus onttroond door de hiërarchie
Wanneer een generaal een bevel geeft, wordt dat commando van die éne man doorgegeven naar beneden tot bij de soldaten. In een leger zien we hoe groot de macht kan zijn van één man. Dat is mogelijk door de hiërarchie. Zo was het generaal Eisenhouwer die in juni 1944 moest beslissen of de invasie zou doorgaan of niet. Het bevel van deze éne man zette dat machtige invasieleger in werking, waardoor ons land uiteindelijk is bevrijd.
Wanneer in de kerk de hiërarchie is doorgedrongen, krijgen we hetzelfde te zien als in een leger. Wat de paus als hoofd van de kerk uitspreekt, moet iedereen in de kerk geloven. Wat hij beveelt, komt ten slotte bij het gewone volk: de leken. Die moeten dat bevel gehoorzaam uitvoeren.
Je zult begrijpen, dat het nu voor de satan gemakkelijker is om de kerk in zijn greep te krijgen. Wanneer hij één man in zijn macht heeft, is hij machtig over allen. De pauselijke macht is dus een heel gevaarlijk middel in de hand van de satan.
Maar daarmee zijn we er nog niet. Het ergste is, dat door de hiërarchie Christus als Koning van zijn troon is gestoten. Men heeft zich niet gehouden aan de duidelijke regels uit Gods Woord. Christus wordt daar beschreven als het Hoofd van zijn kerk (zie bijv. Efeze 4,15-16; 5,23). Hij regeert door middel van predikanten, ouderlingen en diakenen. Christus Zelf heeft gezegd: "jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters" (zie Matt.23,8).

Het verval in de kerk zet door
Onder de heerschappij van de pausen is het verval in de kerk ontstellend toegenomen. Op den duur werd het lezen van de bijbel door de leken verboden.
Voor het heilig avondmaal kwam de mis in de plaats. Bij de mis gelooft men, dat het brood echt verandert in het vlees van Christus. En dat de wijn echt zijn bloed wordt. Het éne offer aan het kruis was niet voldoende. Volgens Rome moet Christus elke dag opnieuw geslacht en geofferd worden.
Onder invloed van de pausen zien we de Mariaverering zich uitbreiden. In de Schrift wordt Maria een bevoorrechte vrouw genoemd (zie Lucas 1). Ze was uitgekozen om de moeder van de Here Jezus te worden. Door de kerk van Rome is ze gemaakt tot een afgod. Ze wordt genoemd: koningin des hemels, de voorspraak bij Christus, de mede-middelares. Men noemt haar zondeloos vanaf haar geboorte. Er is zelfs een feest ingesteld ter ere van haar hemelvaart.
Onder leiding van de pausen werd de beeldendienst ingevoerd. Verder de heiligenverering, de biecht, de leer van de goede werken, de aanbidding van relikwieën en het mijden van de wereld in een klooster.
In de loop van de eeuwen is de macht van de paus steeds groter geworden. Ze ontaardde vaak in pure tirannie. Het kwam voor dat een paus een dronkaard was. Er waren erbij, wie het harnas beter paste dan het bisschopsgewaad.
Maar we moeten niet veel naar de mensen kijken, ook niet naar de persoon van de paus. Het gaat erom, dat de kerk gevangen zat in de boeien van de hiërarchie. En de last van deze priesterheerschappij woog zwaar. Zwaarder dan het juk van Christus, want zijn juk is zacht en zijn last is licht.
Hij is de enige Bisschop. Hoofd van zijn kerk. In art.31 van de NGB kom je deze woorden tegen: de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd van de kerk. De kerk die Hij Zich als bruid verwierf met zijn eigen bloed.

 









8. CHRISTUS PLANT ZIJN KERK IN DE NEDERLANDEN

Inleiding
Eeuwen geleden kwam het christendom naar onze lage landen. Langzamerhand moest het heidendom terrein prijs geven. Vandaag zien we het omgekeerde. Het heidendom rukt op. In deze schets behandelen we hoe het christendom hier kwam.

De komst van het christendom in Europa
In Hand.16 lezen we over de Macedonische man. Hij riep Paulus toe:"Kom over naar Macedonië en help ons." Europa was toen nog in de greep van de satan. Deze zou proberen de komst van het Evangelie van Jezus Christus naar Europa tegen te houden. Met inspanning van alle krachten.
Dat leek niet erg moeilijk. Want er kwamen maar twee mannetjes: Paulus en Silas. Als de duivel deze twee onschadelijk kon maken, zou Europa in zijn greep kunnen blijven. Het duurde dan ook niet lang, of ze zaten in een donkere gevangenis met hun voeten in een blok.
Maar dan blijkt Wie er achter deze twee hulpeloze mannen staat: Koning Christus. Die openbaart zijn kracht in zwakheid! Ondanks hun kapotgeranselde ruggen zingen ze psalmen in de nacht. Want ze weten door het geloof, Wie er aan hun zijde staat. Hij stuurt een aardbeving. Ze worden bevrijd. En de cipier komt tot geloof in Christus met heel zijn gezin.
De overwinningstocht van Koning Christus door Europa is begonnen. Hardnekkig is het verzet van de satan. Maar Christus' Evangelie overwint. Rome zal het voorlopige eindpunt zijn.

Onze lage landen in de greep van de duisternis
In onze streken wonen dan de Germanen. Dat is een verzamelnaam voor allerlei heidense stammen: Bataven, Friezen, Saksen enz. Deze Germanen vereerden vele afgoden. Wodan was de hoofdgod. Donar was de god van de donder en bliksem. Tius was de oorlogsgod. Hiermee is het rijtje afgoden nog lang niet uitgeput.
Vele eeuwen lang zijn de Germaanse stammen verzonken geweest in de angstige nacht van het heidendom.
Ze hadden nog nooit gehoord van Christus. Ze wisten niets van verlossing van zondaars en bevrijding uit de boeien van de zonde.
De angst voor de afgoden blijkt wel uit het feit, dat er geregeld mensenoffers werden gebracht. Het was een duistere tijd. De duivel hield de mensen in zijn vernietigende greep. Maar er zou een koning komen die sterker was dan de satan en al zijn demonen.

De komst van het christendom door de Romeinen
In de grote Romeinse legers dienden ook christelijke soldaten. In sommige gevallen traden die op als verkondigers van de blijde boodschap. Er werden dan kleine gemeenten gesticht. Er hebben zelfs in verschillende steden in het zuiden bisschoppen gewerkt. In Maastricht bestond omstreeks 350 een bloeiende gemeente onder leiding van bisschop Servatius. Er is daar een prachtige kerk naar hem genoemd.
De eerste kennismaking met het evangelie was van korte duur. Uit Midden-Azië kwamen de Hunnen naar Europa. Zij joegen verschillende Germaanse stammen voor zich uit naar een andere streek van Europa. Dat ging met veel strijd en verwoesting gepaard. Wat er aan christelijke kerken was gebouwd, lag in korte tijd in puin.
Toch waren sommige Germaanse volkjes al door zendelingen bearbeid. Het was helaas geen zuivere vorm van christendom waarmee zij in aanraking kwamen. Het was de dwaalleer van Arius. Die was op het Concilie van Nicea door de kerken verworpen. Gelukkig maar. Want Arius leerde dat onze Here Jezus Christus helemaal niet de Zoon van God was. Volgens hem was hij een hoog schepsel.
In het noorden van Europa had Arius nogal wat aanhangers. Zie je hoe ver een dwaling zich kan verbreiden! Toen deze Germaanse stammen het Romeinse rijk binnenvielen, kwamen ze niet alleen in aanraking met andere volken, maar ook met een andere godsdienst. Dat gaf vaak grote spanningen.

De komst van het christendom door de Franken
Na de grote volksverhuizing woonden in ons land de Friezen, de Franken en de Saksen. De Friezen bewoonden het noorden en het westen langs de kust. Zij waren nog niet met het evangelie in aanraking gekomen.
Verder waren er de Franken. Zij woonden in het zuiden van ons land. Daarbij moet je ook rekenen: België en het noorden van Frankrijk. In het oosten van ons land woonden de Saksen. Hun gebied strekte zich uit tot in Duitsland.
Wanneer omstreeks het jaar 600 zendelingen uit het Frankenland naar het noorden komen, hoeven ze daar niet op een vriendelijke ontvangst te rekenen. Vooral de Friezen waren er beducht voor door die op zichzelf wel aardige zendelingen knechtjes van de Franken te worden. Daar voelden ze helemaal niets voor.
De namen van de twee belangrijkste Frankische zendelingen moet je wel kennen. Het waren Amandus en Eligius. Amandus was van hoge komaf. Hij had veel geld. Maar hij gebruikte dat niet om te genieten van een lekker lui leventje. Nee, hij besteedde dat geld in dienst van Koning Christus!
Hij kocht ermee slaven vrij, onderwees hen en leidde ze op tot zijn helpers. Met grote liefde en eindeloos geduld heeft hij aan de Friezen de blijde boodschap verkondigd. Het was hem een grote vreugde toen aan het eind van zijn leven, verschillende Friezen Christus aanvaardden als hun Heiland.
Eligius was niet van zo'n hoge afkomst als Amandus. Hij had wel een hoge positie. Als goudsmid werd hij door de koning benoemd tot muntmeester van het hele Frankische rijk. Dat was een vertrouwenspositie. Maar Eligius vond de dienst aan het Evangelie belangrijker dan roem en aanzien. Samen met Amandus preekte hij onder de Friezen, de barbaren aan de zeekust, zoals ze genoemd werden.

De komst van het christendom door de Engelsen
Aan het eind van de 7de en verder in de 8ste eeuw kwamen verschillende zendelingen uit Engeland naar ons land. Christus heeft vooral deze Engelse zendelingen willen gebruiken om Zijn kerk hier te planten.
Er waren twee oorzaken die hun werk voorspoedig maakten:
1. De Friezen en Saksen hoefden niet bang te zijn, dat ze via de zending onderdrukt zouden worden door Engeland. Dat was wel het geval bij Frankische zendelingen. Die zag men als voorboden van Franse onderwerping.
2. Vooral met de Friezen bestond overeenkomst in taal. Woorden en klanken leken veel op elkaar.
Voordat we nu verder gaan met het zendingswerk van de Engelsen, willen we even stilstaan bij de kerstening van Engeland zelf.

Hoe Engeland in aanraking kwam met het christendom
In Engeland was de eerste zendingsarbeid verricht door zendelingen uit Ierland. Zij hadden het evangelie gehoord van een Kelt, die Patrick heette. Er ontstond een bloeiende kerk. De leiding van het kerkelijk leven bestond bij de vele kloosters, die als paddestoelen uit de grond kwamen.
Er waren wel bisschoppen. Maar van de paus van Rome wilde de jonge Engelse kerk niets weten. Opvallend was verder, dat de Ierse monniken een grote zendingsijver vertoonden. Door heel Europa verkondigden ze de blijde boodschap. Ook in Engeland. De satan zat natuurlijk niet stil. Door middel van heidense stammen probeerde hij het zendingswerk te verhinderen. Ook de zending van de Ierse predikers kwam in gevaar.
In die tijd stuurde paus Gregorius de Grote veertig zendelingen naar Engeland. Ze kregen de opdracht alles zoveel mogelijk bij het oude te laten. Ze moesten de oude heidense gebruiken vullen met een nieuwe christelijke! inhoud. Het is wel eens de moeite waard na te gaan wat Gregorius letterlijk schreef.
"Men moet bij dit volk de tempel van hun afgoden volstrekt niet verwoesten, maar alleen de afgodsbeelden die daarin zijn. Dan moet men wijwater gereedmaken om de heiligdommen daarmee te besprenkelen. Verder moet men altaren bouwen en daarin relikwieën plaatsen. Want als de tempels goed gebouwd zijn, moeten zij veranderd worden van cultusplaatsen van de demonen tot de dienst van de ware God. Als dan het volk zelf ziet dat zijn tempels niet verwoest worden, kan het zijn dwaling van harte afleggen, de ware God erkennen en aanbidden, en naar oude gewoonten samenkomen op vertrouwde plaatsen."
Tot zover het lange citaat van Gregorius. Het geeft een goede indruk van de manier van werken van de roomsen op de zendingsterreinen. Het optreden van de veertig zendelingen had gevolgen. Er ontstond in Engeland een kerk met een vurige verering voor de paus van Rome. Bovendien zien we net als bij de Ieren een grote ijver om zending te drijven.
Deze achtergrond is nodig voor het begrijpen van het werk van twee belangrijke Engelse zendelingen Willibrord en Bonifatius.

Het werk van zendeling Willibrord
In het jaar 690 landde de Engelse monnik Willibrord met elf helpers in Friesland. Hij voer met zijn schip de Oude Rijn op tot bij Utrecht. Daar was de beruchte Radboud de Eerste de baas. Deze piekerde er niet over Willibrord tot zijn gebied toe te laten. Daarom trok hij naar het zuiden. Daardoor heeft Willibrord niet onder de Friezen kunnen werken tot 700.
Toen kreeg hij namelijk gelegenheid onder de Friezen Gods Woord te verkondigen. Hij heeft daarvan intensief gebruik gemaakt. Willibrord stierf in 739 in een door hemzelf gesticht klooster in Echternach in Luxemburg. Vele Friezen waren door zijn werk tot geloof gekomen. In het Noordhollandse Heilo treffen we nog een herinnering aan Willibrord aan: een kerkje en een waterput.

Het werk van zendeling Bonifatius
Bonifatius was een jongere medewerker van Willibrord. Hij zette zijn werk voort. Zijn arbeid is van beslissende betekenis geweest voor ons land. Ook trouwens voor het noorden van Duitsland. Hij arriveerde in 716 bij Wijk bij Duurstede. Vandaar begint zijn werk onder de Friezen.
Evenals Willibrord ondervindt hij veel tegenstand. In 719 wordt hij door de paus gewijd tot 'zendeling van Petrus'. Sinds die tijd houdt Bonifatius zich bezig met het organiseren van de roomse kerk. Daarvoor is heel belangrijk: onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de paus van Rome. Daar droeg Bonifatius zijn steentje aan bij.
Meer dan dertig jaren is hij onder de Duitsers werkzaam. Vandaar zijn bijnaam: Apostel der Duitsers. Overal werden gemeenten gesticht en bisschoppen aangesteld. Vele kloosters heeft hij laten bouwen.
In 754 bezoekt Bonifatius voor de derde keer Friesland. Hij is dan 74 jaar. Door een bende gewapende mannen wordt hij in de buurt van Dokkum overvallen en vermoord.

Christus plant zijn kerk in ons land
De verschillende zendelingen die we besproken hebben, zijn op zichzelf niet zo belangrijk. Het waren gewone mensen. Maar ze mochten werktuigen zijn in de hand van Koning Christus. Alle aandacht moet uitgaan naar Hem. Onze Heiland heeft in dit land het blijde en verlossende evangelie laten verkondigen. Hem komt alle lof toe.
Wanneer de Here Jezus Christus in Matteüs 28 het zendingsbevel geeft, zegt Hij: "Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb."
Ook het werk van de Engelse zendelingen moeten we toetsen aan Gods Woord. Dan blijkt dat er nogal wat dingen zijn die niet overeenkomen met wat de Schrift ons leert. Te veel hebben zij zich aangepast aan allerlei oude heidense gewoonten. Verder zien we door hun werk de macht van de paus van Rome steeds groter worden. Men leerde de pasbekeerden dus niet alles wat Christus bevolen had.
Toch moet je niet vergeten, dat de roomse kerk in die tijd de kerk van Christus was. Laat me het eens anders zeggen: het kerkvergaderend werk van Christus liep toen via de roomse kerk. Daarom is de geschiedenis van Willibrord en Bonifatius ook jullie kerkgeschiedenis. Ook al hebben de roomsen van vandaag allerlei bedevaartplaatsen met hun namen gesticht.
Daarom moeten we vandaag onze Heiland danken en eren voor wat Hij door middel van deze zendelingen heeft willen verrichten onder onze voorgeslachten. Door hun arbeid heeft Hij hier zijn kerk geplant. Daarvoor mogen we Hem eeuwig loven en prijzen.

 









9. DE ISLAM

Inleiding
De kans wordt steeds groter dat wij in aanraking komen met een moslim. Er zijn er al meer dan één miljoen in ons land. Dat kan een Turk zijn of een Marokkaan. Een Molukker is ook mogelijk.
Deze mensen worden soms met de nek aangekeken. Men beschouwt ze als indringers. Ze worden nogal eens gediscrimineerd. Het is goed wat meer van hun godsdienst te weten.

Aanval vanuit Arabië
We gaan in gedachten naar de 5de eeuw na Christus. Het reusachtige Romeinse rijk werd aangevallen door de Germanen. Die namen in 476 Rome in. Daarmee hadden ze het Westromeinse rijk in hun macht gekregen. Het Oostromeinse rijk bleef intussen bestaan. Daartoe behoorden Noord-Afrika, Egypte, Palestina en Syrië. Een heel groot rijk. Maar het zat niet erg stevig in elkaar. Het werd verscheurd door oproer en onderlinge strijd.
Met de christelijke kerk in dit Oostromeinse rijk was het niet al te best gesteld. Het ging daar van kwaad tot erger. Het begon met beeldendienst. Door het aanbidden van heiligen (dus mensen!) en van relikwieën bleef er van geloof in Christus niet veel meer over. Het oude heidendom overwoekerde tenslotte de christelijke kerk in dit rijk.
De Here heeft de ongehoorzaamheid van deze kerken gestraft. Hij heeft de kandelaar weggenomen (zie Openb.2,1-7). Het licht van Gods Woord maakte plaats voor de nacht van het heidendom.
Ook in het land van de Arabieren ging de kerk hard achteruit. Hier had zelfs de apostel Paulus gepreekt (zie Galaten 1,17). Later zijn heel wat Arabieren in aanraking gekomen met de leer van Christus, namelijk op hun handelsreizen. Er werden op verschillende plaatsen christelijke kerken gesticht.
Het heeft helaas niet lang mogen duren. De eerste liefde werd verlaten. Men koos zich afgoden in plaats van de levende Christus. We zien dan het oordeel snel komen. En vanuit dit afvallige land van de Arabieren wordt een aanval voorbereid op de trouwe gemeenten van Christus onder leiding van Mohammed.

Allah is god en Mohammed is zijn profeet
Mohammed werd in 570 geboren in Mekka uit aanzienlijke ouders. Op zesjarige leeftijd was hij al wees. Zijn grootvader voedde hem op. Als jongen hoedde hij schapen en kamelen van zijn oom. Toen hij wat ouder was, leidde hij grote handelskaravanen. En op zijn handelsreizen kwam hij in heel wat landen, zoals Egypte, Israël, Syrië en Perzië. Zo kwam hij in aanraking met Joden, christenen en heidenen.
Het heidendom wees hij af. Jammer genoeg was hij in aanraking gekomen met niet al te beste christenen. Hij piekerde er dan ook niet over christen te worden. Het jodendom was voor hem als Arabier natuurlijk ook niet aantrekkelijk. Later zou hij zowel van Joden, christenen als heidenen iets overnemen, wat hij kon gebruiken.
Toen hij een jaar of veertig was, kreeg hij naar zijn zeggen een visioen. Hierin verscheen hem een hemelse figuur. Deze vertelde hem, dat zijn god hem had geroepen tot profeet van zijn volk. In Mekka moest men niet veel van zijn verhalen hebben. Men vond hem maar een fantast. Daarom vertrok hij naar Medina in het jaar 622. Vanaf dat jaar begint de jaartelling van de moslims.
Iedereen die niet geloofde in zijn roeping door een engel, moest ervan lusten. Vanuit Medina begon Mohammed zijn 'heilige' oorlog. Het zwaard moest de beslissing brengen. Zo werd de islam niet alleen een godsdienst, maar ook een wereldlijke macht. Mohammed stelde zich tot taak een wereldrijk te stichten. Allah moest daarin god zijn. En hij (Mohammed) zijn profeet.

De heilige steen
In 630 wordt Mekka veroverd door Mohammed. Dit wordt vanaf nu de heilige stad van de moslims. Daar bevindt zich ook hun tempel, de kaäba. Het heiligste in deze tempel is de zwarte steen. Die is ingemetseld vlak bij de grond. De pelgrims moeten vijfmaal de kaäba rondlopen. Telkens buigen ze zich om de heilige steen te kussen.
Waarom wordt die steen zo vereerd? De Arabieren vertellen dat na de zondeval Adam en Eva met zoveel geweld uit het paradijs werden verdreven, dat ze elkaar zijn kwijtgeraakt. Maar na duizend jaar vonden ze elkaar terug. Waar? Op de plaats waar nu Mekka ligt. Adam had er elke dag Allah om gebeden. Daar bouwde Seth later een tempel. Maar die werd door de zondvloed verwoest. Abraham en Ismaël bouwden van de oude stenen op dezelfde plaats een nieuw heiligdom: de kaäba.
Dan nog iets over die heilige steen. Hoe zat dat? Die had Abraham ontvangen van Allah. Toen was deze nog verblindend wit. Die witte steen was oorspronkelijk een ontrouwe engel die door Allah in een steen was veranderd. Deze engel had bij het paradijs ervoor moeten zorgen, dat de satan niet binnen kwam. Hoe was die witte steen dan zwart geworden? Door de vele zonden van de mensen.
Dit verhaal is een voorbeeld van de leugenachtige fantasie van Mohammed. Hij stal een hap en een snap uit de bijbel, maar van Gods heilig Woord bleef niets over.
Na de dood van Mohammed in 632 werden zijn verhalen en openbaringen, die hij zogenaamd van de engel Gabriël had ontvangen, opgetekend in de Koran. Dat is tot op vandaag het heilige boek van de islam.

Iets over de leer van Mohammed
Als buitenstaanders is het voor ons moeilijk iets te begrijpen van een andere godsdienst als de islam. Toch zullen we er iets van moeten weten. Allereerst moeten we goed in de gaten houden, dat we Mohammed niet kunnen vergelijken met Christus. Christus is de Zoon van God, die ons verlost van de zonde en ons een plaats geeft in zijn koninkrijk. Mohammed is slechts een profeet van Allah.
Centraal staat daarom niet het leven en sterven van Mohammed, maar de koran. In de koran staan de wetten en regels waaraan de moslim moet voldoen. Onthoud heel goed: de islam is een wettische godsdienst. Een moslim moet wel geloven, maar belangrijker is voor hem het doen van wat de koran voorschrijft. De islam is een godsdienst van plichten die men moet vervullen.
De moslimse wet kent vijf plichten. Die worden in het Arabisch de vijf zuilen van de islam genoemd. Zuilen of pilaren. Dat is een heel goed woord om aan te geven, dat de plichten van de moslimse wet het fundament vormen van de islam.

1. De eerste zuil: het geloven van de korte belijdenis: er is geen god dan Allah, en Mohammed is zijn profeet. Als je dat gelooft, ben je moslim. In elk gebed moet deze belijdenis minstens één keer voorkomen.

2. De tweede zuil: het gebed. Iedere dag wordt in iedere moslimse stad en in ieder dorp vijf keer opgeroepen tot gebed. Je kunt dit bidden eigenlijk niet goed vergelijken met ons bidden. Het bestaat uit voorgeschreven bewegingen, waarbij een aantal vaste formules wordt uitgesproken. De bewegingen bestaan uit buigen en knielen. Allemaal met het gezicht naar Mekka. De bewegingen drukken de onderwerping aan Allah uit. Islam betekent namelijk: onderwerping aan Allah.

3. De derde zuil: het vasten. De moslim heeft de verplichting één maand per jaar te vasten van zonsopgang tot zonsondergang. Overdag mag hij/zij niet eten, drinken en roken. Vooral als er hard gewerkt moet worden thuis of in een fabriek, is dit een zware opgave. 's Avonds en 's morgensvroeg mag men eten en drinken zoveel men wil. In veel moslimse landen heerst er 's avonds een soort kermissfeer. De bedoeling van het vasten is het oefenen van gehoorzaamheid aan Allah. Ook is het een middel tot inkeer.

4. De vierde zuil: de bedevaart naar Mekka. En keer in zijn leven moet iedere volwassen moslim, zowel man als vrouw, de bedevaart naar Mekka maken. Voorwaarde is dat men die reis kan betalen en dat men gezond is. Een pelgrim draagt speciale kleren: twee witte lappen, sandalen. Men gaat blootshoofds. In Mekka loopt men vijf keer om de kaäba met de zwarte heilige steen. Men voert nog enkele verplichte handelingen uit. Het eindigt met het offeren van een offerdier en het scheren van het hoofd. Dan is de eigenlijke bedevaart afgelopen.

5. De vijfde zuil: het geven van de aalmoes. Het is een vrij zware belasting van ongeveer 10 procent van het inkomen. Het geld is bestemd voor armen, slaven, strijders voor Allah enz.

Als een moslim trouw deze vijf plichten vervult, plus nog een aantal andere verplichtingen, dan is hij zeker van een plaatsje in het eeuwige paradijs. Men kan dus zijn eigen zaligheid verdienen!

De heilige oorlog
Veeleisend is de islam niet. Tenminste dat zegt ze zelf. In de koran, hoofdstuk 4 lezen we:"Allah wil niet te veel van u vragen, want hij weet dat de mens zwak is. Als u zich van ergerlijk gedrag onthoudt dat we u nadrukkelijk verboden hebben, zullen we uw zwakheden toedekken, zodat u verzekerd bent van een vrije toegang tot het paradijs."
Wel is iedere moslim geroepen tot het voeren van een heilige oorlog. Dat is de strijd ter verdediging of ter uitbreiding van de islam. De moslim die sterft met het zwaard in de hand, gaat regelrecht naar het paradijs.
Omdat Allah van ieder mens het lot heeft vastgesteld dat niemand kan ontlopen, tonen de moslims in de heilige oorlog een ware doodsverachting. Ze vinden het een grote eer voor Allah te mogen sterven. Bovendien wordt het beloond met het eeuwige paradijs.

De verbreiding van de islam
Na de dood van Mohammed in 632 breidde het moslimse rijk zich razendsnel uit. In 636 werd Jeruzalem bezet, in 641 Alexandrië (in Egypte). In hetzelfde jaar werden de Perzen verpletterend verslagen. Zo boekten de moslims overwinning op overwinning.
In 711 staken de moslims de Straat van Gibraltar over en werd Spanje bezet. Ze vormden een grote bedreiging voor de christenen in Europa. Gelukkig werden ze in 736 door Karel Martel beslissend verslagen bij Poitiers in Zuid-Frankrijk.
Later werd de islam teruggedrongen uit West-Europa. Toch zijn de aantallen nog indrukwekkend. Vandaag telt de islam in Pakistan meer dan 60 miljoen aanhangers. Op het ogenblik is de islam één van de 4 grote wereldgodsdiensten met meer dan 350 miljoen aanhangers.
Door de toevloed van gastarbeiders neemt het aantal moslims in ons land zienderogen toe. Op het ogenblik zijn er meer dan een miljoen moslims in ons land. Het grootste deel bestaat uit Turken en Marokkanen.
De macht van de moslims is zo groot, dat het nodig is iets van hun geloof af te weten. Een groot deel van de wereldoliebronnen is in hun bezit. Het dichtdraaien van de oliekraan betekent een ramp voor de westerse wereld. Dat het niet allemaal koekoekéénzang is onder de moslims, bewijst de oorlog tussen Irak en Iran, die nu al meer dan zeven jaar geduurd heeft.

Onze houding tegenover de islam
Onze Here Jezus Christus heeft gezegd:"Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven". Dat wordt door de islam verworpen. Jezus is wel één van de 28 profeten, maar Verlosser is hij voor de moslims niet. Daarom is er maar één mogelijkheid en één opdracht: zending onder de moslims. Ze moeten niet knielen voor Allah, maar voor het kruis van onze Heiland. Dat moet hun verkondigd worden.
Er zijn vandaag ook mensen die zich wel christen noemen, maar die zending helemaal niet nodig vinden. Ze redeneren als volgt:"De moslims hebben toch een deel van de bijbelse waarheid bewaard. De islam is één van de vier wereldgodsdiensten. We moeten hen niet oproepen tot bekering tot Christus, maar we moeten met hen spreken als gelijkwaardigen". Zo ver is een deel van het christendom vandaag al gekomen. Men schaamt zich voor de prediking van het kruis.
Het brengen van de blijde boodschap onder de moslims een blijvende opdracht. En om die opdracht te kunnen vervullen, is kennis van de islam noodzakelijk. Daar draagt deze schets een klein steentje toe bij. In Rotterdam-Delfshaven worden elke maand gereformeerde (arabisch-talige) kerkdiensten gehouden. Het begin is er!

 









10. DE KRUISTOCHTEN

Inleiding
In het zuiden van België ligt in de Ardennen het stadje Bouillon. Heel hoog op een steile rots zie je in een bocht van een rivier een schitterend kasteel. Bijna onneembaar. Met uitzicht naar alle kanten. Dat was de burcht van Godfried van Bouillon.
Deze ridder heeft op een bepaald ogenblik zijn fantastische kasteel verkocht om een kruistocht te kunnen betalen. Wanneer je daar boven op van het prachtige uitzicht geniet, vraag je je af, wat die man bezielde.

Waarom behandelen we de kruistochten?
Waarom een aparte schets voor de kruistochten? Waarom zoveel aandacht voor roomse kerkgeschiedenis? Wij hebben toch genoeg aan onze gereformeerde kerkgeschiedenis?
Maar we moeten één ding niet vergeten: tot de reformatie in de 16de eeuw vergaderde Christus zijn kudde in de roomse kerk. Dus dat was toen de kerk van Christus, hoewel de paus steeds meer macht kreeg. Het stond er toen met de kerk niet best voor. Het was een gedeformeerde kerk. Maar toch de kerk van Christus.
Daarom is de kerkgeschiedenis van de middeleeuwen ook onze kerkgeschiedenis. Ondanks de zonden van de kerk ging Christus door met zijn kerkvergaderend werk. Vandaar onze noodzakelijke aandacht voor de kruistochten.

Het ontstaan van bedevaarten naar Palestina
Wij maken geen bedevaarten. Gelukkig maar. De Here Jezus heeft in Joh.4,20-24 gezegd, dat we niet meer naar Jeruzalem hoeven te gaan om daar te bidden. Maar dat woord van onze Heiland heeft men niet altijd in rekening gebracht.
In de christelijke kerk is het houden van bedevaarten naar Jeruzalem opgekomen tijdens de regering van keizer Constantijn de Grote. Zijn moeder Helena had het kruis van Christus laten opgraven; dat dacht ze tenminste. Zelfs de spijkers zou men hebben teruggevonden. Zij heeft als eerste een bedevaart gemaakt naar Jeruzalem. Palestina wordt sinds die tijd 'het heilige land' genoemd.
De dwaling van de bedevaarten heeft na die tijd een vaste plaats gekregen in het kerkelijke leven. Ze werden gerekend tot de goede werken. Men kon er een stukje van de eigen zaligheid mee verdienen.
Men vergat ondertussen, dat we alleen van genade moeten leven. Onze goede werken moeten voortkomen uit dankbaarheid voor de verlossing door onze Here Jezus Christus. Goede werken geven ons geen enkel recht één geen enkel voorrecht.

Hoe in Palestina problemen ontstonden
Palestina was in bezit van Arabische moslims. Het maken van bedevaarten leverde toen weinig problemen op. Vooral de macht van Karel de Grote (800) heeft ervoor gezorgd, dat de moslims de pelgrims rustig hun gang lieten gaan.
De moeilijkheden begonnen, toen een Turkse stam Palestina veroverde. Op alle mogelijke manieren zaten die Turken de pelgrims dwars. Vooral toen omstreeks het jaar 1000 de bedevaarten in aantal en omvang geweldig toenamen. Vele christenen geloofden namelijk dat in het jaar 1000 de wereld zou vergaan. En men wilde de Jongste Dag graag meemaken in Jeruzalem.
Natuurlijk gebeurde er niets bijzonders in het jaar 1000. Het enige wat men merkte, was de toenemende druk van de wrede Turken. Ze beroofden en vervolgden de christelijke pelgrims. Er vielen zelfs doden.
De pelgrims die erin slaagden heelhuids naar hun vaderland terug te keren, vertelden over de wreedheden van de Turken. Op die manier werd in Europa algemeen bekend, dat het in het 'heilige' land helemaal niet zo heilig toeging. Men mocht zich gelukkig prijzen als men het vege lijf had gered.

Het ontstaan van de eerste kruistocht
Een naam die je moet onthouden is die van Peter van Amiëns. Hij was getuige geweest van de kwellingen en vervolgingen van de pelgrims. Hij had brieven bij zich van de kerkelijke leider van Jeruzalem. Die waren bestemd voor de paus en voor de verschillende vorsten in Europa. In die brieven werd gevraagd om directe hulp.
Dat was niet het enige. Peter van Amiëns vertelde aan de goedgelovige gemeente, dat de Here Jezus aan hem verschenen was in hoogst eigen persoon. Die had hem het bevel gegeven het 'heilige' land te bevrijden uit de macht van de ongelovige Turken.
Peter van Amiëns gaat met zijn brieven en verhalen naar paus Urbanus. Deze paus neemt de leiding van de actie op zich. Vanuit Rome zal de kerk worden opgeroepen tot een tocht naar 'het heilige land', waar het kruis heeft gestaan. Dat kruis moet het ongeloof overwinnen. De grote slagzin van de actie wordt:"God wil het." Met hun geestdrift weten paus Urbanus en Peter van Amiëns duizenden te overtuigen van de noodzaak van een kruistocht.

De plannen voor de eerste kruistocht uitgewerkt
Paus Urbanus heeft een aantal maatregelen getroffen, waardoor het voor de mensen aantrekkelijk lijkt om met een kruistocht mee te gaan:
1. Ieder die meegaat, krijgt volledige aflaat voor zijn zonden. Ieder die sneuvelt in de strijd tegen de Turken, zal zeker kunnen zijn van de zaligheid.
2. Iemand die wat zal stelen van hem die onderweg is naar Jeruzalem, zal net zo lang in de ban worden gedaan, tot hij alles heeft terugbetaald.
3. De lijfeigenen zullen vrij zijn van hun ridder, als ze teruggekeerd zijn van hun kruistocht.

Peter van Amiëns trekt heel Europa door met de leus 'God wil het'. (In het Frans klinkt het beter: 'Dieu le veut'). In Italië, in Frankrijk en Zuid-Duitsland, overal weet hij mensen geestdriftig te maken met zijn oproep tot een kruistocht.
In 1095 was er een kerkvergadering te Clermont in Frankrijk. Daar waren niet minder dan 4000 geestelijken aanwezig. Ze waren daartoe min of meer gedwongen door paus Urbanus. Met een gloedvolle redevoering met een steeds terugkerend 'God wil het' bezwoer hij de geestelijken er alles aan te doen om de kruistocht tot een succes te maken. Ze moesten bij vorsten en edellieden erop aandringen een goed voorbeeld te geven door zelf mee te gaan.
Vele tienduizenden gaven aan de oproep gehoor. Ze maakten van stof een rood kruis dat op hun schouder werd gehecht. Zo waren de pelgrims voor iedereen herkenbaar. Paus Urbanus ging zelf niet mee, maar wel zijn plaatsvervanger. De aanvoerder van het begeleidende leger was de bekende Godfried van Bouillon.

De kruistocht van de ongeorganiseerden
Voor heel wat mensen duurt de voorbereiding veel te lang. Ze lopen over van enthousiasme. Ze gaan daarom alvast maar op pad voor de grote stoet uit. In maart 1096 gaat de eerste groep op weg onder leiding van Peter van Amiëns. Slecht georganiseerd, slecht uitgerust, veel slecht volk erbij, geen geld, geen voorraad. Kortom: een zootje ongeregeld. Men vindt het helemaal niet zo nodig. Wat kan er fout gaan onder leiding van zo'n groot man? Helaas komen op de lange reis duizenden om van ziekte, honger, uitputting of strijd.
Vlak daarop vertrekt een groep onder leiding van een ridder. Zijn legertje is vrij goed, maar voor de rest is het niet veel soeps. Na veel gevechten en plunderingen bereiken ze Constantinopel. Daar verenigen ze zich met het overschot van het legertje van Peter van Amiëns. Voordat ze Palestina hadden bereikt, sloegen de Turken toe. Meer dan 40.000 doden bleven op de slagvelden achter.
Dan is er nog een groep onder aanvoering van een bisschop Gottschalk vooruit getrokken uit de Rijnsteden. Bijna alle 18.000 deelnemers kwamen om het leven. Tenslotte is er nog het leger met de gans en de geit. Hoe kwamen ze aan die naam? Er werden een gans en een geit voor de stoet uitgedragen. Men dacht, dat de geest van God deze dieren bezielde. Deze groep bestond uit lieden van het allerslechtste allooi. Deze 'pelgrims' lieten een spoor van vernieling en plundering achter. Ook zij werden bijna allen gedood.

De eerste georganiseerde kruistocht in 1096
In augustus 1096 gaat eindelijk het grote leger op pad onder leiding van Godfried van Bouillon. Het scheen een eindeloze stoet: 10.000 ridders, 80.000 man voetvolk, een grote menigte knechten, monniken, geestelijken, zelfs vrouwen en kinderen.
Er bestond een goede discipline: geen plunderingen en vernielingen onderweg. Tijdens de tocht groeide het leger met de dag. Toen in mei 1097 de menigte naar Azië overstak, telde het zelfs ongeveer 300.000 man voetvolk en 200.000 pelgrims, geestelijken, vrouwen en kinderen.
Na veel ontberingen en strijd wordt tenslotte in juli 1098 Jeruzalem ingenomen. Er volgt een ontstellende moordpartij. De straten en huizen van de 'heilige' stad lagen vol met 40.000 lijken, ook van vrouwen en kinderen.
Men wil in de overwinningsroes Godfried van Bouillon tot koning kronen. Hij weigert dat beslist. Hij zegt:"Waar Christus de doornenkroon droeg, daar wil ik geen koningskroon dragen". Prachtige taal. Hij noemt zichzelf liever heel bescheiden 'beschermer van het heilige graf'.
Na deze kruistocht was het geregeld opnieuw nodig een tocht te maken. De Turken zagen namelijk steeds weer kans om het land terug te veroveren. Er is zelfs in 1212 een kinderkruistocht geweest. De stakkers werden echter als slaven naar Egypte verkocht.

Oordeel over de kruistochten
De deelnemers aan de kruistochten zullen ongetwijfeld vol goede bedoelingen zijn meegegaan. Maar goede bedoelingen moeten gemeten worden aan Gods Woord. De kerk raakte helaas steeds verder in dwalingen verstrikt.

a. Men dacht dat bidden in Jeruzalem meer kracht zou hebben dan ergens anders. We hebben op het onbijbelse daarvan al gewezen.

b. De Here Christus wil niet dat de kerk het zwaard opneemt om haar doel te bereiken. Hij heeft gezegd:"Niet door kracht of geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden".

c. Christus wil niet, dat de kerk de gelovigen misleidt door vergeving van zonden in het vooruitzicht te stellen, als men met een bepaalde actie meedoet. De grote massa is misleid door hen die het in de kerk voor het zeggen hadden. We hebben gezien wat de verschrikkelijke gevolgen zijn geweest. Toen men Gods wegen had verlaten, vielen er tienduizenden doden voor een zaak, die God niet welgevallig was!

d. Voor de handel en de kunst hebben de kruistochten grote gevolgen gehad. Men ontdekte een nieuwe wereld: de wereld van het Middenoosten. Maar de bedoeling van de kruistochten was niet de handel te bevorderen. Het ging uiteindelijk om de bevrijding van het 'heilige' land. We zien tenslotte het woord van Christus vervuld worden:"Allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen" (zie Matt.26,52).

De dwaalleer verslindt haar eigen kinderen. Vreselijke les van de kruistochten. Maar de andere kant is: als we in de rechte sporen gaan, zullen we niet struikelen. Dat is Gods heerlijke belofte voor hen die aan zijn Woord biddend vasthouden (zie Spr.4:11,12).

 









11. DE KERK VAN CHRISTUS IN DE LATE MIDDELEEUWEN

Het gaat met de kerk bergafwaarts
Wanneer de kerk van Christus het Woord van God loslaat, gaat het altijd mis. Dan gaat de kerk deformeren. Dat betekent: de kerk wordt misvormd of mismaakt. Ze stuurt de mensen niet meer naar Christus, maar juist van Hem af. De kerk zorgt dan niet meer als een moeder over haar kinderen. Het is er niet meer veilig. De echte vrede is ver te zoeken.
Wie het Woord van God loslaat of aantast, komt aan God Zelf. Dat is iets vreselijks. Daarom is er in de kerkgeschiedenis altijd strijd geweest. Wanneer verkeerde leiders willen heersen over het Woord van God, dan zorgt de HERE dat er echte kinderen van Hem zijn, die opkomen voor zijn Naam, zijn eer en zijn majesteit. Zij worden door Christus gebruikt om zijn kerk tot reformatie te brengen.
De middeleeuwen laten ons zien, hoe de kerk steeds verder deformeert. We bedoelen met de middeleeuwen de tijd tussen 500 en 1500. De kerk wordt steeds minder kerk van Christus. Het gaat dan met de kerk bergafwaarts.

De paus in plaats van Christus
We zien in de middeleeuwen hoe de macht van de paus van Rome steeds groter wordt. Iedereen in de roomse kerk is hem gehoorzaamheid schuldig, zowel geestelijken als leken. De hogere geestelijken moesten zelfs een speciale eed van trouw aan de paus zweren.
Het kwam zelfs zover, dat de paus niet alleen de baas wilde zijn in de kerk, maar ook in de staat. Door middel van biechtvaders van vorsten en hooggeplaatsten oefende hij grote invloed uit. De keizer bood vanzelfsprekend hardnekkig tegenstand. Toch was de paus lange tijd de machtigste.
Het erge van de paus met zijn geestelijkheid was, dat hij zich tussen Christus en zijn gemeente in plaatste. Hij maakte de gelovigen in de eerste plaats van hem afhankelijk en niet van Christus.
Je weet ongetwijfeld nog wel meer dwalingen te noemen. De éne is nog erger dan de andere. Samen komen ze erop neer, dat het Woord van God niet meer alles te zeggen had. Op een bepaald moment zal het zover komen, dat mensen uit de kerk gestoten worden, die wel voor Gods Woord willen buigen. Dan is het helemaal mis met de kerk. De kerk is dan valse kerk geworden, doordat ze de trouwe kinderen van God vervolgt. In de late middeleeuwen zien we daarvan al een begin. Dat bespreken we in de volgende schets over de 'voorlopers' van de hervorming.

Gedeformeerde kerk van Christus
De roomse kerk in de middeleeuwen is nog de kerk van onze Heer Jezus Christus. Maar dan wel een gedeformeerde kerk. Het Woord van God wordt meer en meer dicht gelaten. We zullen enkele punten noemen, waaruit dat gedeformeerd-zijn blijkt:


- Het enige offer van onze Heiland aan het kruis wordt niet voldoende geacht. Iedere dag moet Hij opnieuw in de mis geofferd worden.


- Maria wordt als middelares vereerd en aangebeden.


- Door goede werken proberen mensen hun eigen zaligheid voor een deel te verdienen.


- Allerlei heiligen en heilige voorwerpen worden aangebeden en vereerd.


- Door het kopen van aflaten kan men kwijtschelding van zonden krijgen.

We zeggen het nog eens: van de zuivere verkondiging van het Woord van God was niet veel meer overgebleven. Het ging in de late middeleeuwen slecht met de kerk. Maar Christus laat Zijn volk nooit in de steek. Na afval zorgt Hij voor terugkeer, voor bekering, voor reformatie.

Het optreden van Bernard van Clairvaux
Een belangrijke figuur in de middeleeuwse kerk was Bernard van Clairvaux. Later heeft Luther van hem het volgende gezegd:"Als er ooit een goede, vrome monnik is geweest, dan was de heilige Bernard het wel. Ik acht hem hoger dan alle monniken en paters op de hele aarde. Ja, ik heb van zijns gelijke nooit gehoord of gelezen".
Bernard was een jonge Bourgondische ridder, geboren in 1091 in Frankrijk. Zijn vrome moeder had hem bestemd voor het klooster, omdat hij niet opgewassen zou zijn tegen het ruwe ridderbestaan. Als zijn moeder sterft, kiest hij toch voor een leven buiten het klooster en wordt hij tot ridder geslagen. Op 22-jarige leeftijd komt hij toch tot ander inzicht. Hij kiest dan alsnog voor het strenge kloosterleven.
Op heel jonge leeftijd wordt Bernard abt van een klooster. Hij is dan pas 24 jaar. Dat kloosterleven is nu zijn ideaal. Daar gaat hij helemaal in op. Hoe strenger, hoe beter. Hij stichtte zelf een klooster, dat lag in een eenzame, woeste streek in Zuid-Frankrijk. Het kreeg de naam Clairvaux.
Binnen een halve eeuw was het aantal kloosters van zijn orde gestegen tot 700. De persoonlijke invloed van Bernard heeft bij de verbreiding van het kloosterideaal een grote rol gespeeld. Vooral met zijn redenaarstalent sleepte hij zijn toehoorders mee.

Het kloosterideaal
Het lijkt natuurlijk bijzonder vroom, wanneer iemand afstand doet van alle aardse bezit en zich opsluit in een klooster om daar in de stilte van een cel te bidden en te studeren. Tussen hem en de wereld is een scheidslijn getrokken. Hij heeft huis en haard, familie en vrienden verlaten. Hij is bezit van God geworden. Dat geldt als hij al zijn tijd in het klooster doorbrengt, maar ook wanneer hij als kloosterling regelmatig onder de mensen verkeert, bijvoorbeeld als leraar of ziekenverpleger.
Een kloosterling streeft naar éénwording met God in volmaaktheid. In het streven naar de volmaaktheid stuit hij op drie hindernissen. Je vindt ze in de eerste brief van Johannes: de begeerte van het vlees (vooral de sexuele begeerte), de begeerte van de ogen (geldzucht, hebzucht) en een hovaardig leven (hoogmoedig en zelfbepalend hoe men leeft) (zie 1 Joh.2:16).
Tegenover deze drie begeerten streeft de kloosterling naar de 'drie evangelische raden': vrijwillige armoede, lichamelijke zuiverheid (kuisheid) en vrijwillige gehoorzaamheid. Deze drie evangelische raden ontrukken de mens aan het wereldse en aan zichzelf. Door dit drievoudige offer geeft de mens zich helemaal over aan God. Niets blijft er van zichzelf over.
Dat was nog niet het enige. Het kwam voor, dat men de gelofte deed nooit meer te zullen spreken. Want men wilde ook niet zondigen met het mond. Velen leefden alleen van water en brood en wat zout. Heel wat monniken geselden zichzelf. Het lichaam werd dan met zwepen gekastijd om de zondige begeerten te doden. Ook Bernard van Clairvaux heeft dit heel wat keren gedaan.
Is het dan niet waar, dat de mens door de welvaart en door aardse genietingen van God kan worden afgetrokken? Is het dan niet waar, dat iemand met zijn tong juist heel erg kan zondigen (zie Jakobus 3)? Is het dan niet waar dat de mens door de begeerten van zijn lichaam vaak tot zonde kan worden verleid? Het antwoord staat in het volgende gedeelte.

Het onschriftuurlijke van het kloosterideaal
Toch is het kloosterideaal in wezen tegen de Schrift. Men gaat ervan uit, dat er een tegenstelling bestaat tussen het gewone, alledaagse leven én het geestelijke leven. Daarbij beschouwt men het gewone leven lager en minder dan het geestelijke. Men denkt, dat men het aardse leven de rug moet toekeren, als men dicht bij God wil zijn. Men moet zich zoveel mogelijk losmaken van het normale leven van alle dag. Men zegt het ook wel eens zo: er bestaat een tegenstelling tussen natuur en genade.
Gods Woord leert dit nergens. De Bijbel houdt ons voor, dat het leven één is. Er bestaat helemaal geen tegenstelling tussen het stoffelijke (natuur) én het geestelijke (genade). De HERE wil dat we Hem dienen en gehoorzamen zowel in het geestelijke als in het stoffelijke leven. Het leven is dus een eenheid.
De monniken zagen dat helemaal verkeerd. Het is niet waar dat je het beste christen kunt zijn als je monnik bent. Zo is het vandaag bijvoorbeeld onjuist te denken, dat een dominee dichter bij de HERE zou leven dan een bouwvakker. Maar beiden moeten de HERE dienen, elk op zijn terrein.
Er is nog een belangrijk punt in het kloosterideaal, dat tegen Gods Woord ingaat. De monniken dachten door goede werken, dus door eigen verdienste, een deel van hun zaligheid te kunnen verdienen. Ze draaiden het Woord van God om. Want in de Bijbel staat, dat goede werken moeten volgen op de vergeving van de zonden. Er valt voor ons bij God niets te verdienen. Ook goede werken verdienen niets. Ze moeten voortvloeien uit dankbaarheid. Bovendien moeten goede werken beantwoorden aan de eisen van de Schrift. Zoek ze maar eens op in vraag 91 HC.

De mystiek van Bernard van Clairvaux
In de roomse kerk gelooft men, dat de Bijbel eigenlijk maar een duister boek is. Men vindt het absoluut noodzakelijk dat de geestelijken de Bijbel uitleggen. Zonder die uitleg kunnen de gewone gelovigen er niet veel mee beginnen. Door zo te denken heeft men de Bijbel ten diepste dichtgeslagen.
Bovendien kent men aan de apocriefe boeken evenveel gezag toe als aan de canonieke. Uit die apocriefe boeken haalt men bijv. de leer van het vagevuur. De gereformeerde kerken leren, dat de Bijbel doorzichtig is en helder. Natuurlijk moet de gelovige lezer biddend met de Schrift bezig zijn. Hij moet zich laten leiden door de Heilige Geest. De Bijbel is dus een helder boek. Dat wil niet zeggen, dat er geen moeilijke gedeelten in voorkomen. Maar het is niet per se nodig dat een geestelijke de Bijbel voor ons komt uitleggen.
We zien nu in de middeleeuwen een verschijnsel optreden, dat alles te maken heeft met de verkeerde kijk op het heldere, zuivere Woord van God. Er zijn geestelijken die gaan proberen buiten het Woord om in contact te komen met God. Dat wordt met een vreemd woord mystiek genoemd. Men sluit als het ware de ogen en zoekt God diep in het eigen hart en in zijn/haar eigen vrome gemoed.
Je zult begrijpen, dat vooral onder monniken en nonnen in hun stille kloostercellen het verlangen ontstaat één te worden met God buiten zijn Woord om. Bernard van Clairvaux heeft door zijn prediking vooral aandacht gevraagd voor de lijdende Christus. Dat was voor zijn tijdgenoten iets nieuws. Over het algemeen was men nogal bang voor Christus. Men zag Hem als een strenge Rechter die komt om te oordelen de levenden en de doden.
Door het navolgen van het lijden van Jezus en het delen in zijn armoede probeerde men met Hem in contact te komen. Christus is dan de bruidegom en de ziel is de bruid.

De betekenis van Bernard van Clairvaux
Uiteindelijk heeft Bernard van Clairvaux de kerk van zijn dagen niet geholpen. Eerder heeft hij de kerk afgevoerd van de weg van Christus. Hij bestreed niet de onschriftuurlijke kloosteridealen. Integendeel. Hij heeft ervoor gezorgd dat het klooster erg populair werd.
Hij riep niet op tot onderwerping aan het Woord van God. Door zijn mystiek voerde hij de middeleeuwse kerkgangers juist van dat Woord weg. Hij bestreed de machtswellust van de paus en het wereldse leven van hem. Maar ondanks dat bleef hij de paus erkennen als het hoofd van de kerk. Maar die eer komt alleen aan Christus toe.

 









12. VOORLOPERS VAN DE HERVORMING

Inleiding
Misschien hebt u wel eens gedacht:"Ik weet niet of ik wel voor mijn geloof zal durven uitkomen als er de doodstraf op staat". Soms staan we daar even bij stil, wanneer we lezen, dat iemand om zijn/haar geloof vervolgd wordt. Meestal denken we er niet aan, omdat we in ons land vrijheid van godsdienst hebben.
In deze schets komen we onder andere in aanraking met mensen die door hun strijd voor reformatie van de kerk op de brandstapel werden gedood.

Wat zijn 'voorlopers'?
Aan het eind van de middeleeuwen komt de kerk tot bekering, tot reformatie. Luther, Calvijn en vele anderen spelen daarbij een belangrijke rol. Maar het was niet het werk van mensen. Christus Zelf heeft Zijn kerk tot reformatie geleid. In Zijn grote ontferming heeft Hij de geschiedenis van Zijn volk zo bestuurd, dat een deel werd teruggevoerd naar de zuivere bron van Zijn Woord.
De reformatie is het werk van de verhoogde Christus alleen. Daarbij heeft Hij gebruik willen maken van mensen. Zij waren instrumenten in Zijn hand. Aan het eind van de middeleeuwen heeft Hij de hervorming voorbereid door zogenaamde 'voorlopers'.
Ze streden tegen bepaalde dwalingen in de roomse kerk. Maar ze misten vaak nog een helder inzicht in het Woord van God. Meestal streden ze tegen een misstand in de kerk, maar niet tegen het grote kwaad van de hiërarchie. Ze bestreden wel de goddeloze levenswandel van de paus, maar niet het systeem waarvan hij de hoogste machthebber was.

Het licht staat op doorbreken
De strijd van de 'voorlopers' was niet eenvoudig. In de duisternis van de middeleeuwen zagen ze iets van het licht van Gods Woord. Christus was de reformatie aan het voorbereiden. Hij gebruikte daarvoor wegbereiders die het licht mochten ontsteken.
Ze bestreden dwalingen en verbreidden het Woord van God. Je kunt ze beschouwen als herauten. Het was niet altijd even zuiver naar de Schrift. Maar het was toch iets nieuws voor die donkere tijd. Verschillende 'voorlopers' hebben zelfs hun leven mogen geven als martelaar.
Uit vorige schetsen weet je: de roomse kerk van de middeleeuwen was nog de kerk van onze Here Jezus Christus. Maar ze was gedeformeerd. Misvormd door zonden en dwalingen. Christus echter laat Zijn volk nooit in de steek. De poorten der hel zullen de gemeente nooit overweldigen.
De Levende Christus is in de middeleeuwen volop bezig met het voorbereiden van de reformatie. Daarvoor gebruikt Hij 'voorlopers' van de hervorming. Ze zijn instrumenten om de gelovigen op te roepen zich te bekeren tot de HERE en tot Zijn Woord.
Deze oproepers eindigden verschillende keren hun leven op de brandstapel. Ook dat was een middel om het licht van het Woord te doen doorbreken. Het zal gelukkig niet langer duren of het licht zal helder schijnen in de kerken van de hervorming.

John Wiclif: 'voorloper' in Engeland
In de kerkgeschiedenis van Engeland is de naam van John Wiclif niet weg te denken. Hij werd geboren in 1324 uit een oud Engels adellijk geslacht. Hij studeerde theologie aan de beroemde universiteit van Oxford. Hier werd hij in 1372 professor.
Door zijn studie van het Woord van God kwam hij tot het inzicht, dat het er met de roomse kerk bar slecht voorstond. De onkunde en het bijgeloof onder het Engelse volk waren onvoorstelbaar. Wiclif stelde zich ten doel het evangelie onder het volk te laten verkondigen. Hij stuurde daarom reizende predikers door het land. Die moesten twee aan twee het Woord preken en uitleggen.
Hoe meer hij de Schrift bestudeerde, hoe meer hij de noodzaak besefte van een bijbelvertaling in het Engels. Dan kon iedereen zelf het Woord van God lezen en bestuderen. Dat is voor de verbreiding van het evangelie van het allergrootste belang. Reformatie zonder terugkeer naar het Woord is onmogelijk. Daarom gaf Wiclif zijn volk een bijbelvertaling in het Engels. Het was een vertaling van het Nieuwe Testament.

De strijd van Wiclif tegen de paus
Fel bestreed Wiclif de pauselijke hiërarchie. In dit opzicht was zijn strijd radicaal. Hij durfde zelfs zover te gaan dat hij de paus de antichrist noemde.
De paus liet deze brutale aanvallen uit Engeland niet over zijn kant gaan. Tot vier keer toe spreekt deze de ban over hem uit. Vanuit Rome wordt zelfs het bevel gegeven hem achter slot en grendel te zetten. Gelukkig had de edelman Wiclif heel wat vrienden onder de aanzienlijken, zodat men het bevel van de paus naast zich neer legde.
Ook trad Wiclif op tegen de bedelmonniken. Hij bestreed hun dwalingen en noemde hen 'luie leeglopers'. Hij hekelde hun zogenaamde armoede, terwijl velen van hen het er in werkelijkheid goed van namen.
Er was bijna geen dwaling, of Wiclif verzette zich ertegen. Hij preekte tegen de aanbidding van de heiligen, tegen de verering van relikwieën, tegen de aflaat, tegen de biecht, tegen de bedevaarten, tegen de dodenmissen, tegen het vagevuur en tegen nog veel meer.

De strijd van Wiclif tegen de roomse mis
Het scherpst keerde Wiclif zich tegen de roomse mis. Met een vreemd woord gaat het daarin om de leer van de transsubstantiatie. Wiclif sprak openlijk uit, dat van alle dwalingen die de kerk binnengeslopen waren, er geen zo slecht was en zo levensgevaarlijk als de mis. Wat had die leer van de wezensverandering een aanleiding gegeven tot afgoderij!
In de mis wordt Christus dagelijks geofferd: het brood wordt het lichaam van Christus. En de wijn verandert in de handen van de priester in het bloed van Christus. Onze Heidelbergse catechismus noemt dit in de grond van de zaak niet anders dan een vervloekte afgoderij. Wiclif deed dit al twee eeuwen eerder!

Het levenseinde van John Wiclif
Als Christus Zijn instrument Wiclif niet had bewaard, dan was hij zeker de marteldood gestorven. Zijn aanvallen op de mis waren aanleiding om hem als professor te ontslaan. Maar zijn leven liep daarbij nog geen gevaar. In zijn gemeente kon hij verder gaan met zijn werk.
Vlak voor zijn dood in 1384 ontving hij van de paus het bevel om zich in Rome te verantwoorden. Wiclif antwoordde kort en duidelijk:"Ik kom niet". Korte tijd later nam de HERE hem tot Zich. Het uur van de hervorming achtte Hij nog niet gekomen. Dertig jaar later werd op het roomse Concilie van Constantz alles veroordeeld wat Wiclif had geleerd en geschreven. De haat tegen hem was zo groot, dat men in 1417 zelfs zijn beenderen opgroef om die te verbranden.

Johannes Huss, 'voorloper' in Bohemen
Er bestond aan het eind van de middeleeuwen een levendig verkeer tussen de universiteit van Oxford en die van Praag. De koning van Engeland was getrouwd met de dochter van de Duitse keizer die ook koning van Bohemen was. Aan de Praagse universiteit was Johannes Huss professor. Daarbij was hij in aanraking gekomen met de boeken van John Wiclif.
Het duurde niet lang of ook Huss verdedigde openlijk de aanvallen van Wiclif op de roomse kerk. Huss keerde zich ook tegen het pausdom. Ook hij verlangde naar een bijbelvertaling in de landstaal. Ook hij verzette zich tegen de aflaat, die de paus gebruikte om geld in het laatje te krijgen voor zijn oorlog tegen Napels.
Johannes Huss kwam openlijk in het geweer tegen deze verderfelijke geld-uit-de-zak-klopperij. Hij preekte voor iedereen die het maar horen wilde: "Niet de paus is het hoofd van de kerk, maar Christus".
Op grond van dit verzet van Huss werd de kerkelijke ban over hem uitgesproken. Huss beriep zich op het Concilie van Constantz dat juist in die tijd werd gehouden. Koning Sigusmund gaf zijn erewoord: hij beloofde Huss vrijgeleide. Nauwelijks was deze in Constantz of hij werd in de boeien geslagen. Koning Sigusmund had zijn woord geschonden. Hij had zich laten ompraten: een belofte aan een ketter hoefde hij niet na te komen.

De martelaarsdood van Johannes Huss
Verschrikkelijk waren de martelingen, waarmee men probeerde Huss van zijn denkbeelden af te brengen. Ondanks eindeloze verhoren en folteringen herriep hij niets. Zijn Heiland hield hem staande. De duivel had ook deze keer geen succes.
Tenslotte werd Johannes Huss op 4 mei 1415 veroordeeld wegens Wiclifse ketterij. Huss wilde alleen iets herroepen als men op grond van de Schrift kon aantonen, dat hij ongelijk had. Daarom werd hij veroordeeld tot de vuurdood.
Biddend en Christus lovend beklom hij de brandstapel. Een legende vertelt, dat hij tegen zijn beul zij:"Heden verbrandt gij een gans (Hus betekent gans), maar uit mijn as zal een zwaan opstijgen,die gij niet zult kunnen braden". Inderdaad zal een eeuw later Maarten Luther als een zwaan opstijgen uit de as van Huss. Daaruit is te verklaren, dat de Lutherse kerktorens niet zijn gesierd met een haan, maar met een zwaan.
Met de dood van Johannes Huss was het niet afgelopen. Zijn prediking had hem heel wat aanhangers bezorgd. Zij zetten zijn strijd voort. Een jaar na zijn dood sloeg Rome weer toe: zijn vriend Hieronymus onderging eveneens de vuurdood.
De denkbeelden van Huss hadden ingang gevonden aan de universiteit van Praag en bij de Boheemse adel. De vooraanstaanden zorgden dan ook voor prediking in de landstaal. De strijd brak in volle hevigheid los toen koning Sigusmund, de woordbreker, ook koning van Bohemen werd. Er ontstond een burgeroorlog tussen de Hussieten en de Sigusmundisten, waarbij de laatsten in de meerderheid waren.

Oordeel over de voorlopers van de hervorming
De kracht van de 'voorlopers' is geweest, dat ze bij hun protest uitgingen van het Woord van God. Door hun aanklacht tegen het kerkbederf moest aan velen duidelijk worden, hoe ver de roomse kerk was afgedwaald. Ze waren instrumenten in de hand van de Koning der kerk om de grote reformatie voor te bereiden. Bij het licht van de Schrift hebben ze tegen de dwalingen getuigd. Vaak verrassend zuiver. Ze hebben soms hun strijd moeten bezegelen met hun bloed.
Daarnaast moet gezegd worden, dat ze vaak nog niet het heldere Woord konden laten schijnen, omdat ze teveel streden tegen uitwassen van het pausdom, tegen ontaarding, die het gevolg zijn van allerlei dwalingen. Wat dit betreft is John Wiclif een uitzondering te noemen.
Maar in de duistere tijd van de middeleeuwen werd toch steeds meer het Woord van God zichtbaar. Het zou pas helder en zuiver gaan schijnen op Gods tijd door de reformatie van de kerk.

 









13. NADERENDE REFORMATIE

Inleiding
De HERE laat zijn volk nooit in de steek. Wanneer het is afgeweken van zijn Woord, betekent dat nooit het definitieve einde van de kerk. We belijden in art. 27 NGB: Deze kerk is er geweest vanaf het begin van de wereld en zal er zijn tot het einde toe. Want Christus is een eeuwig Koning, die niet zonder onderdanen kan zijn.
Buiten de kerk van Christus is het gevaarlijk. Daar dreigt dood en ondergang. Daarom is het zo belangrijk, dat we een levend lid zijn van de kerk van Christus.

De kerk aan het eind van de middeleeuwen
In de periode van de middeleeuwen tussen ongeveer 500 en 1500 had de roomse kerk ontzettend veel macht en invloed. Bijna iedereen ging naar de kerk. En ze gingen allen naar die ene, grote roomse kerk. Hun leven werd door die kerk beheerst van de wieg tot het graf.
Het was met de kerk van Rome in veel opzichten droevig gesteld. Toch was dit in die tijd de kerk van onze Here Jezus Christus. Zo lang Hij nog geen reformatie had gebracht, vergaderde Hij zijn volk door de prediking van de roomse geestelijken. De zuivere stroom van Gods Woord was langzamerhand tot een troebele beek geworden. Als je daaruit dronk, had je grote kans, dat je leven gevaar liep, want er zat vergif in. Het vergif van dwalingen.
Maar de verhoogde Christus had deze stroom nog niet afgedamd. Dat zou gebeuren tijdens de hervorming. Toen deed de roomse kerk de trouwe dienstknechten van Christus in de ban en vervolgde ze tot de dood. Ze kwamen niet zelden op de brandstapel terecht. Daardoor werd de ware kerk tot een valse kerk. Het kerkvergaderend werk van Christus liep daarna via de kerken van de reformatie.

Gods Woord bleef een gesloten boek
In de kerk van de middeleeuwen werd het Woord van God al lang niet meer zuiver bediend. Vaak werd een verhaal uit het Oude Testament verteld en daaruit werden dan lessen geput, die nuttig waren voor de gelovigen.
Het christelijk leven ging steeds meer achteruit. De oorzaak van die achteruitgang was, dat de Bijbel door bijna niemand werd gelezen. Er was trouwens geen Bijbel voor gemeenteleden. Pas in 1477 kwam er een bijbelvertaling in de gewone omgangstaal. Het was de Delftse Bijbel. Die was niet compleet. Ze bestond uit het Oude Testament zonder de Psalmen.
Voor die tijd moest je goed Latijn kennen om Gods Woord te kunnen lezen. En dan moet je bedenken dat bijna geen gemeentelid de leeskunst machtig was. Wanneer een geestelijke de Bijbel wilde bestuderen, moest hij daarvoor speciale toestemming vragen.
Luther heeft het later zo gezegd: de Bijbel heeft al die tijd onder de bank gelegen. Bovendien kwam het nogal eens voor dat de geestelijken niet zulke trouwe dienstknechten van Christus waren. Sommigen gaven helemaal niet het goede voorbeeld. Daar tegenover staan voorbeelden van grote trouw, liefde en zelfopoffering.

Afgoderij en bijgeloof
De afval van het Woord van God ging niet van de éne op de andere dag. Een belangrijke gebeurtenis was een kerkvergadering in 1215, het vierde Lateraanse Concilie. Dit vond plaats onder één van de machtigste pausen Innocentius III.
Om je een indruk te geven van zo'n concilie: bijna alle Europese vorsten hadden hoge vertegenwoordigers gestuurd. Verder waren er 412 bisschoppen en 800 abten. Ook de kerkelijke leiders van Jeruzalem en Constantinopel waren in eigen persoon aanwezig. Op dit concilie werd de verschrikkelijke leer van de transsubstantiatie aanvaard. Het éne offer van Christus aan het kruis moest elke dag worden herhaald in het misoffer. Daarbij veranderde het brood in het lichaam van Christus en de wijn in zijn bloed (zie ook zondag 30). Denk er ook om, dat dit misoffer uitsluitend door priesters mocht worden gebracht. Verder werd verplicht gesteld, dat iedere volwassene één keer per jaar biechtte. Deed hij dat niet, dan kon hij niet in gewijde aarde begraven worden. Ook werden besluiten genomen tegen ketters. Men legde de grondslag voor de latere inquisitie.
Intussen zien we in het dagelijks leven het bijgeloof toenemen. In plaats van God werden heiligen aangeroepen. Die moesten de gelovigen beschermen tegen gevaren en hen genezen van hun kwalen. De verering van Maria nam steeds grotere vormen aan. Zij was de middelares tussen de strenge Rechter Christus en de bange mensen.
Ook werden allerlei dingen vereerd, die men relikwieën noemde. Splinters van het kruis, tranen van Petrus, de rok van Christus en vele andere 'heilige' voorwerpen werden in plechtige optochten (processies) rondgedragen, terwijl de mensen daarvoor in diepe eerbied knielden. Verder waren daar de bedevaarten, de aflaat, de zeven sacramenten enz.

De pauselijke hiërarchie
De predikers en ouderlingen, zoals die door de apostelen waren aangesteld, werden vervangen door geestelijken. En aan het hoofd van hen stond de paus van Rome. Ook dit is een proces geweest van eeuwen. Eerst genoten de bisschoppen van Rome allerlei voorrechten. Maar de oude grondregel, dat alle bisschoppen gelijk in rang waren, gold nog. Op een bepaald moment werd uitgesproken, dat de bisschop van Rome de enige bisschop was, de plaatsvervanger van Christus. Alle andere bisschoppen waren hem gehoorzaamheid schuldig.
Sinds die tijd werden kerkelijke wetten niet meer aangenomen door een concilie, maar uitgevaardigd door de paus. Hij benoemde en verplaatste voortaan de bisschoppen. Zijn greep op het leven werd steeds vaster. Langzamerhand vormde zich een grote kring van geestelijken om hem heen: de curie. Om die te kunnen onderhouden werden allerlei kerkelijke belastingen geheven.
De kerk werd door de paus gereorganiseerd als een leger met een generaal aan het hoofd. Maar de kerk leek niet veel meer op het leger van Christus. Want de gelovigen werden niet meer beschouwd als zijn soldaten. Het waren geen krijgsknechten van Christus, maar ze werden leken genoemd die niets hadden in te brengen. De geestelijken hadden het voor het zeggen. De leken waren dus in alles afhankelijk van de geestelijkheid, die ook wel de clerus wordt genoemd. Zo zien we hoe de duivel steeds meer greep kreeg op de kerk.

De scholastiek
Heel belangrijk voor de kerk van de middeleeuwen is de scholastiek. Het woord komt van scola=school. Aan de hogescholen probeerde men de inhoud van Gods Woord in overeenstemming te brengen met het menselijk denken. Dus alles moest beredeneerd en verklaard kunnen worden. Het betekende in de praktijk dat het menselijke verstand ging heersen over het Woord van God.
De heilige Schrift moet geloofd worden. Dat wil niet zeggen, dat we het verstand op nul moeten zetten. Integendeel. Maar er blijven in de Bijbel talloze zaken, die we niet met ons beperkte verstand kunnen begrijpen. Het geloven gaat aan het denken vooraf. Door de scholastiek werden de gelovigen niet gebonden aan Gods Woord, maar aan een menselijk denksysteem.

Tegenstelling tussen natuur en genade
Een voorbeeld van dat scholastieke denken is de tegenstelling tussen het natuurlijke leven en het genadeleven. Het natuurlijke leven was lager en minder belangrijk. Tot dit natuurlijke leven behoorde het alledaagse zoals werken, trouwen, kinderen krijgen enz.
Daarboven stond dan het genadeleven. Dat was het terrein van de geestelijkheid, van de kerk. Dat was het echte leven voor God en dichtbij God. Vandaar dat velen in een klooster gingen. Vandaar ook de dwaling van het celibaat: het niet mogen trouwen van de priesters. Dat hoort tot het natuurlijke leven. Hierin zien we ook de macht van de satan!
Dit gaat heel duidelijk in tegen het Woord van God. Dat leert ons: het leven is één. Er bestaat geen tegenstelling tussen een natuurlijk leven en een bovennatuurlijk leven. Al ons werk is arbeid in Gods koninkrijk. Huiswerk maken of huishoudelijk werd is niet lager of minder dan het maken van een preek. Alles wat wij doen, doen wij voor de HERE (zie Kol.3:23).

De mystiek
Naast de scholastiek is er nog een richting te onderscheiden: de mystiek. Hierbij werd niet het verstand boven Gods Woord geplaatst, maar het gevoel. Niet de rechten van het hoofd, maar de rechten van het hart overheersen hier. Als hoogste doel stelde de mystiek de inwendige gemeenschap met God.
De mens zoekt gemeenschap met God buiten het Woord om. Dus rechtstreeks. Men sluit zijn ogen voor het uitwendige, het natuurlijke. En men richt zich op het innerlijke, op wat men daar ziet en ervaart van God.
Een bekend Duits mysticus was Meester Eckhart. Hij leerde dat de mens alle zoeken naar eigen geluk moet uitbannen. Alle zelfzucht moet uitgeroeid worden. Het beste gaat dit door te lijden. Lijden is de moeder van alle deugd, zegt Eckhart. Eigen wil en eigen voordeel worden door het lijden gedood. Dan deelt God zich aan de ziel mee zonder middelen. Waar ik dan ben, daar is God. Hoogste doel is het opgaan in God.
Net als bij de scholastiek zien we bij de mystiek verachting van Gods Woord. God heeft Zich in zijn Woord aan ons bekend gemaakt. Dat is voldoende voor onze zaligheid en voor onze dienst in zijn koninkrijk.
Door de mystiek worden Gods kinderen een totaal verkeerde richting uitgestuurd. Daarin gaat het uiteindelijk om de mens en zijn ervaringen. Terwijl het moet gaan om de eer van God en zijn grote daden.

Verzet tegen de roomse dwalingen
Wat hierboven over de roomse kerk gezegd werd, is heel ingrijpend. Er zijn niet alleen een paar dwalingen te constateren, terwijl het voor de rest wel meeviel. Nee, het kwaad zit heel diep, tot in de wortel. Het is belangrijk, dat je de vreselijke gevolgen van het loslaten van Gods Woord gaat doorzien.
Gelukkig zijn er in de middeleeuwen mannen geweest, die hebben geprobeerd trouw te zijn aan het Woord van God. Dat was niet eenvoudig. Maar ze ontvingen hun kracht van Boven.
Felle kritiek werd geleverd op de misstanden in de roomse kerk. De HERE riep door middel van allerlei knechten de gemeenteleden op tot bekering. Wanneer we het eind van de middeleeuwen overzien, valt op, dat bijna ieder westers land wel een bekende voorloper van de hervorming binnen zijn grenzen gehad.

Engeland: John Wiclif (1320-1384)
Kort geleden is Wiclif uitvoerig besproken. Nu enkele hoofdlijnen. Hij durfde zelfs toen al de paus antichrist noemen. Hij heeft heel belangrijk werk mogen doen door de Bijbel in het Engels te vertalen. Nu konden steeds meer gewone gemeenteleden het Woord van God zelfstandig bestuderen. Wiclif begreep, dat dit van het hoogste belang was: het volk van God naar Gods Woord te laten leven.

Tsjecho-Slowakije: Johannes Huss (1369-1415)
Huss was diep onder de indruk gekomen van het werk van Wiclif. Hij preekte vooral in Praag en omgeving. Zijn invloed ging zover en hij kreeg zoveel gehoor, dat de paus zelf geheel Praag in de ban deed. Bijna een eeuw voordat de HERE Luther gebruikte als zijn instrument om de kerk terug te brengen tot het Woord van God, werd Huss als martelaar verbrand.

Italië: Savonarola (1452-1498)
Savonarola heeft vooral in Florence gewerkt. Hij riep op tot bekering in het land van de paus! In het hol van de leeuw dus. De stad Florence was vol zonde en ongerechtigheid. Savonarola trad op als boeteprediker tegen dit zondige leven.
Hij ging daarbij voor niemand opzij. De bevolking, het vorstelijk geslacht van de Medici en vooral de paus van Rome bestreed hij om hun weelderig leven, terwijl ze zich om de armen niet bekommerden.
Savonarola riep vooral op tot een vroom leven. De roomse leer liet hij met rust, maar dat vond de paus niet voldoende. De plaatsvervanger van Christus (zo noemt de paus zich) liet Savonarola gevangen nemen. Na zijn doodvonnis werd hij verbrand.

De Nederlanden: moderne devoten (15de eeuw)
In onze streken werkten de moderne devoten. Ouderwets: broeders des gemenen levens. Gemeen betekent hier gemeenschappelijk. Men woonde bij elkaar en men had geen persoonlijk eigendom. Deze groep mensen heeft nogal wat invloed uitgeoefend op het volksleven. Op verschillende plaatsen werden scholen gesticht, waar velen werden onderwezen in het vrome leven.
Bekende namen zijn Geert Groote, Thomas a Kempis en Wessel Gansfort. Johan Scutken schreef een bijbelvertaling in het Nederlands. Ze riepen vooral op tot terugkeer naar het leven van de apostelen, toen de kerk nog niet verdorven was.

Naderende reformatie
We zien in verschillende landen, dat er wat aan de hand is in de kerk. De zogenaamde voorlopers van de hervorming misten in veel gevallen een helder inzicht in Gods Woord. Bij de één was dat inzicht helderder dan bij de ander. Het volle licht zou pas later doorbreken.
God bereidt de grote gebeurtenissen voor. Daartoe hebben de voorlopers mogen dienen als herauten, wegbereiders. Ze deden hun werk met grote ernst. Velen hebben als martelaar hun leven gegeven.
De tijd waarover deze schets gaat is belangrijk. Het gaat om de kerk van de verhoogde Christus vlak voor de grote reformatie in de 16de eeuw; hoe allerlei mensen hebben opgeroepen tot bekering, hoe gebrekkig hun oproep ook mocht zijn. Hun bazuin had nog geen zuivere klank, maar geblazen werd er! Het wachten was op het doorbreken van het geloofsinzicht: door genade alleen.

 









14. MAARTEN LUTHER, HERAUT VAN GODS GENADE

Inleiding
Deze schets gaat over Luther. Hij staat bekend om zijn prikkelende uitspraken, die ook ons vandaag nog aan het denken kunnen zetten. Ik wil er twee doorgeven. Toen iemand hem eens vroeg:"Wat deed God eigenlijk voor Hij de wereld had geschapen", luidde het spontane antwoord van Luther:"Stokken snijden voor brutale vragenstellers".

Luther sprak met zijn studenten over de wederkomst van Christus. En van hen vroeg:"Wat zou u doen als u zou weten, dat Christus morgen terug zou komen". Luther antwoordde daarop:"Dan zou ik vandaag nog mijn pasgekochte appelboompje planten".

De drie standen in de middeleeuwen
Er waren in de middeleeuwen drie standen. Men had te maken met de ridders. Ze woonden op hun indrukwekkende kastelen en burchten. Vaak hadden ze hun gebied in leen ontvangen van de keizer. Die had het op zijn beurt van God in leen. De hogere edelen hadden hun land weer uitgeleend aan de lagere adel. Dit noemt men het leenstelsel. De macht van de ridders was zo groot dat wij ons daar vandaag geen voorstelling van kunnen maken. Dus onvoorstelbaar groot.
Naast de adel was er de geestelijkheid. Aan het hoofd van al die priesters, bisschoppen en kloosterlingen stond de paus van Rome. Ook de roomse kerk had in de middeleeuwen een buitengewone macht over de mensen. Het leven werd door de kerk beheerst van de wieg tot het graf.
De paus en de keizer hebben steeds weer gestreden om de grootste macht. Wie was nu de machtigste in het land en in de wereld? Erg verheffend is die strijd niet geweest. Trouwens welke strijd is dat wel? De geestelijken gedroegen zich vaak nogal ongeestelijk.
Tenslotte was er de derde stand van de burgers. In de vroege middeleeuwen hadden de burgers weinig of niets te vertellen. Ze waren meestal als lijfeigenen verbonden aan de kastelen. Langzamerhand zien we op verschillende plaatsen de steden ontstaan. Het waren kleine dorpjes die in de loop van de tijd allerlei rechten kregen. Die rechten werden geschonken door de adel. Als je een beetje wilt begrijpen hoe die burgers leefden dan moet je je indenken dat in jouw huis alle waterleiding ontbreekt, alle sanitair, alle elektriciteit en alles wat daarmee verband houdt, geen gas om te koken en te stoken.

De drie standen in de tijd van Luther
In de tijd waarin Luther leefde (16de eeuw) zien we de macht en invloed van ridders en priesters minder worden. Vooral de invloed van de edelen ging achteruit. De kruistochten hadden hun handen vol geld gekost. Velen waren omgekomen. Aan de burgers moesten ze allerlei rechten toestaan in ruil voor hun steun bij de kruistochten. De uitvinding van het buskruit maakte een eind aan de onkwetsbaarheid van hun kastelen en burchten. De steden daarentegen werden door grachten en wallen steeds sterker.
De geestelijken woonden in de middeleeuwen meestal in kloosters. Ze dachten daar vromer en heiliger te kunnen leven dan in de maatschappij. Hoewel de kloostergedachte niet bepaald bijbels is, hebben de kloosters vaak nuttig werk gedaan. De monniken schreven boeken over en versierden die prachtig. Ze hielpen mee land te ontginnen en in te polderen. Ze verbouwden geneeskrachtige kruiden. Ze gaven onderwijs aan de kloosterscholen. Door de uitvinding van de boekdrukkunst (omstreeks 1450) zien we de alleenheerschappij van de geestelijkheid langzaam maar zeker ondermijnd worden.
De burgers ontworstelden zich meer en meer aan de invloed van adel een geestelijkheid naarmate de middeleeuwen vorderden. Door de kruistochten kwamen de inwoners van de steden in aanraking met vreemde volken en gewoonten. De Arabieren hadden in verschillende opzichten een hoge cultuur. Oud was ze in ieder geval.
We zien een uitbreiding van de handel met die Arabische landen. Met name de uitvinding van het kompas stelde de zeelieden in staat de oceanen te bevaren en met verre volken geregelde handelscontacten op te bouwen. Hierdoor ontstond in bepaalde delen van Europa een zekere welvaart. (In Italië vooral).

Christus gebruikte Luther als instrument
Luther leefde in een tijd, waarin de bovengeschetste ontwikkelingen in volle gang waren. Er kondigde zich een nieuwe tijd aan. De verhoogde Christus leidde de geschiedenis zo, dat de reformatie mogelijk werd. Hij wilde zijn volk terug brengen naar zijn betrouwbare Woord.
Daarvoor gebruikte Hij Luther als zijn werktuig. Luther heeft dat zelf niet gezocht. Je moet niet denken, dat hij op een gegeven moment heeft gedacht:"Kom, ik ga eens proberen als hervormer op te treden." Zo gaat dat niet. De Koning van de kerk kiest soeverein zijn knechten. Vaak gebeurt dat tegen hun wil. Die gebruikt Hij wanneer Hij dat wil in dienst van zijn koninkrijk.
Je moet niet denken, dat we de reformatie alleen kunnen verklaren uit de tijd, waarin Luther leefde. Een reformatie is altijd een wonder van Gods genade. En een wonder kunnen we niet verklaren, anders is het geen wonder meer.
Het is niet de moed van Luther geweest, die hem reformator deed worden. Ook niet zijn scherpe verstand. Het is louter en alleen de genade, de trouw en de goedertierenheid van onze God, die het wonder van de hervorming van de kerk bewerkte. Hem komt daarvoor alle lof toe.

Luther als monnik
We willen nu niet uitvoerig ingaan op het leven van Luther. We noemen enkele hoofdzaken. Zijn vader wilde graag dat hij advocaat werd. Hij zelf gaf de voorkeur aan geestelijke. Maar hij was zijn vader ter wille: dus koos hij voor de rechtenstudie.
Al heel jong was Luther diep doordrongen van de heiligheid van God en van zijn eigen nietswaardigheid. Hij kon sidderen van angst bij de gedachte, dat hij eenmaal voor Christus' rechterstoel zou staan. Toen hij in 1505 op weg naar huis door een hevig onweer werd overvallen, riep hij uit:"Help mij, lieve Sint Anna, ik zal monnik worden".
Op 16 juli 1505 meldde Luther zich aan bij het strengste klooster dat Erfurt rijk was: het Augustijnerklooster. Hij werd een echte roomse monnik. Door zelfkastijding probeerde hij zijn eigen zaligheid te verdienen. Hij maakte grote ernst met zijn nieuwe leven als monnik. Dat kunnen de kloosterbroeders getuigen die hem gekend hebben.
Later zei hij er zelf van:"Als er ooit een monnik in de hemel gekomen zou zijn door als monnik te leven, dan zou ik er gekomen zijn. Want ik zou mij, als het lang geduurd had, tot de dood gemarteld hebben met bidden, waken, kou lijden, lezen en andere arbeid".
In het klooster kreeg Luther toestemming om de bijbel te bestuderen. Deze bijbelstudie gebruikte Christus om zijn ogen te openen. Hij kwam tot het inzicht, dat al zijn pogingen om zelf de hemel te verdienen tot mislukken gedoemd waren. Hij moest het als zondaar hebben van genade alleen. Hij had als ieder mens de eeuwige dood verdiend. Maar door Gods genade is zijn schuld kwijt gescholden door het werk van Christus.

Luther als professor
Luther was om zijn grote begaafdheid benoemd tot professor. In de jaren 1513 tot 1516 behandelde hij met zijn studenten de Psalmen, Romeinen en Galaten. In deze periode is Luther veel meer van Gods Woord gaan begrijpen. Hij kwam tot het inzicht, dat Christus aan het kruis volkomen had betaald voor al onze zonden.
Door het geloof in het offer van onze Heiland aan het kruis kan iemand zalig worden. Niet door goede werken. Die zijn uitvloeisel van het geloof. Uit dankbaarheid voor de verlossing gaat een gelovig christen zijn leven in dienst van Christus besteden. Dan volgen de goede werken als vrucht van de Heilige Geest op het gebed.
De colleges van Luther werden nu anders. Zijn studenten hadden het al gauw in de gaten. Hun leermeester had het steeds over vrije genade. Hij legde grote nadruk op Rom.3,28. De blijde boodschap van Gods Woord die zolang onder het stof gelegen had, had Luther in het hart gegrepen.

Luther in de ban
De aflaathandel heeft de gang van zaken bij Luther nog versneld. Tetzel probeerde met toestemming van de paus geld te kloppen uit de zakken van de eenvoudige Duitsers. Het was bestemd voor de bouw van een grote kerk in Rome, de St.Pieter. Bekend is waarschijnlijk wel de slagzin van Tetzel:"Als het geld in het kastje klinkt, het zieltje in de hemel springt". Dit bedrog was voor Luther aanleiding om tot actie over te gaan.
Op 31 oktober 1517 kwam Luther tot een publieke daad tegen de roomse kerk. Hij sloeg 95 stellingen aan de deur van de slotkerk te Wittenberg. Deze stellingen zijn korte kernachtige zinnen met een bewering, waarover gediscussieerd kan worden. We schrijven er een paar over:
-Stelling 86: Waarom bouwt de paus niet liever de St.Pieterskerk van zijn eigen geld dan van het geld van arme christenen?
-Stelling 62: De ware schat van de kerk is het heilig Evangelie van de heerlijkheid en de genade van God.
Deze stellingen logen er niet om. Luther nam geen blad voor de mond. Het ging zogezegd: recht voor z'n raap. De stellingen trokken grote aandacht. Ze werden uit het Latijn vertaald in het Duits en op vele plaatsen verspreid en gelezen.
De paus greep uiteindelijk naar het scherpste wapen: hij deed Luther in de ban. Daarmee werd Luther uit de kerk gestoten en naar de hel verwezen. Luther wees die ban verontwaardigd van de hand. Op 10 december 1517 verbrandde hij de pauselijke banbul in het openbaar, omringd door zijn studenten.

De roomse kerk wordt valse kerk
De paus had een trouwe dienstknecht van Christus uitgestoten. Naar art.29 NGB moeten we zeggen, dat de roomse kerk daardoor een valse kerk was geworden. Vals betekent hier: onwettig, niet echt. Denk maar aan vals geld.
Aan het slot staat:"Zij (die valse kerk) vervolgt degenen die heilig leven naar het Woord Gods, en die haar bestraffen over haar gebreken, gierigheid en afgoderijen".
Toen Luther de ban verbrandde, vroeg één van zijn studenten:"Waar moet u blijven, als iedereen u in de steek laat?" Luther antwoordde toen:"Onder de hemel waar God woont!"
We kunnen ons moeilijk een goede voorstelling maken van de moed van Luther. Hij nam het in z'n eentje op tegen een gigantisch machtsinstituut. God gaf hem die moed en dat vertrouwen. Bovendien kon Luther gebruik maken van een machtig middel: de boekdrukkunst. Daardoor wist hij velen te bereiken. Dat maakte de kerkelijke machthebbers extra voorzichtig.

Luther als vertaler van de Bijbel
Luther moest zich verantwoorden op de beroemde Rijksdag van Worms in 1521. Daar sprak bij de bekende woorden: "Hier sta ik. Ik kan niet anders. God helpe mij. Amen" Na die Rijksdag werd hij door vrienden 'ontvoerd' naar de Wartburg, omdat ze bang waren dat hij zou worden vermoord. Op de Wartburg had Luther gelegenheid rustig na te denken over de afgelopen tijd, en zich te wijden aan het vele werk dat er nu gedaan moest worden.
Het belangrijkste wat hij kon doen, was het vertalen van Gods Woord in het Duits, de taal van zijn volk. Iedere gelovige moest de Bijbel kunnen lezen en bestuderen. Al in 1522 werd het Nieuwe Testament verspreid. In 1543 was ook het Oude Testament klaar.
In 1526 verschijnt in ons land de eerste complete Bijbel. Het is de Liesveldtbijbel, genoemd naar de Antwerpse drukker Jacob van Liesveldt. Deze vertaling in het Nederlands is bijna helemaal aan de hand van de Luthervertaling. Liesveldt heeft de verspreiding van zijn uitgave niet lang kunnen meemaken. Als martelaar is hij voor zijn bijbeluitgave op de brandstapel gestorven.
Uit de grote verbreiding van de Heilige Schrift blijkt de grote honger naar het Woord van God. De reformatie blijft niet tot Duitsland beperkt. Op 1 juli 1523 werden in de Nederlanden de eerste martelaren verbrand: Hendrik Voes en Johannes van Essen. Het eerste plakkaat tegen de 'nije leer' verscheen al in 1521.
In de Nederlanden werd het Lutheranisme later verdrongen door het Calvinisme. Duitsland is natuurlijk overwegend Luthers. Verder vond de leer van Luther ingang in de Scandinavische landen. Eerst in Denemarken, daarna in Noorwegen en IJsland. Vervolgens in Zweden en Finland.

De betekenis van Luther
De Koning van de kerk heeft Maarten Luther willen gebruiken als zijn werktuig om zijn volk te brengen tot reformatie, tot terugkeer vaan zijn Woord. Luther heeft zoals hijzelf zegt:"de Bijbel onder de bank vandaan gehaald". Hij heeft er weer op gewezen dat we niet verlost kunnen worden door eigen goede werken, maar alleen door Gods genade.
In verschillende opzichten heeft Calvijn meer inzicht ontvangen dan Luther. Met name wat de regering van de kerk en het avondmaal betreft. Maar ook Calvijn heeft niet het laatste woord. Dat heeft alleen Gods Woord. Daarnaar moet de kerk (en iedere gelovige) zich iedere dag opnieuw richten. Dat is het enige wat in dit leven houvast geeft. Wat is er in de loop van de tijd niet allemaal veranderd en verdwenen? Maar Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken.


--------------------------------



Tenslotte nog twee voorbeeld van typsche Luthercitaten, zeer de moeite waard.

De duivel is een vogelvanger

Het citaat komt uit de Tafelgesprekken van Luther:

"De duivel is een vogelvanger: de vogels die hij in zijn net lokt en te pakken krijgt, die draait hij allemaal de nek om en maakt ze dood. Er zijn er maar een paar die hij in leven houdt. Dat zijn de vogels die zijn liedje zingen - de lokvogels die hij in een kooitje zet om nog meer vogels te vangen. De anderen moeten zich allemaal stilhouden. Ik hoop niet dat hij mij ook in een kooitje zal zetten!

Daarom, wie de satan wil weerstaan die moet goed gewapend en geharnast zijn met Gods Woord. Want iemand die denkt dat hij veilig is en over alles zijn eigen gedachten heeft, maar niet vaststaat in het Woord, die besluipt hij en valt hem in de rug aan. Je kunt je ook niet tegen hem verweren, behalve met Gods Woord en met het gebed. Met wat in de lucht slaan, bereik je niets. Al heb je hem een keer op de vlucht gejaagd, dan komt hij spoedig weer terug, zeker dan als je je veilig waant en op je bed ligt te snurken en denkt dat er geen gevaar meer is.

De grootste kunst van de duivel is dat hij de leer van de rechtvaardiging - hoe men voor God rechtvaardig en zalig wordt - verduistert en vervalst. Dat is voor hem het belangrijkste! Hij kan ons ook verder nog van alles wijsmaken of met deze gedachten plagen: 'Ja, echt waar, je preekt het Evangelie, maar wie heeft je dat bevolen?' Of: 'Hoe weet je dat je daartoe geroepen bent?' En: 'Je preekt het Evangelie wel op een bijzondere manier, zoals geen mens in honderden jaren gedaan heeft - wat, als het God niet behaagt en jij de schuld zou hebben van de verdoemenis van zoveel zielen?

De duivel is een leugenaar! Hij is meester in die kunst, zodat hij tot deugd kan verheffen wat puur zonde en onrecht is, maar ook tot niets kan maken wat goed en recht gedaan is. Hier moet iemand van zijn zaak, leer en geloof zeker zijn, en niet op de een of andere mens bouwen, hoe heilig en geleerd hij maar kan zijn. Ook mag hij niet op zijn eigen gedachten vertrouwen, hoe goed en waar deze ook schijnen te zijn. O, nee, want dan ben je verloren. De duivel kan zich in een mooie witte engel veranderen, terwijl hij toch een zwarte duivel is, ja, hij kan zich wel voor God uitgeven - de natuurlijke mens weet dit niet!"



Tischreden: Aus der Sammlung von Konrad Cordatus (eigene und fremde Nachschriften) von August 1531-1537, und aus Veith Dietrichs und Nikolaus Medlers Sammlung (vollständig erhalten in der Abschrift Georg Rörers) aus den Jahren 1531-1536, vgl. WATR 1, S. 461 ff, Nr. 912; WATR 3, S. 251 ff, Nr. 3289a, 3289b und 3289c

Met dank aan Hugo C.van Woerden sr.





--------------------------------



Dan nog een prachtig antwoord van Luther op een vraag uit 1520: Zou jij voor de keizer rekenschap van je geloof durven afleggen?


"Hervormingsdag (2020)

In 1520 (dus geruime tijd voor de Rijksdag in 1521) vroeg Georg Spalatin aan Luther wat hij zou doen als hij voor de keizer rekenschap van zijn geloof zou moeten afleggen. Luther schrijft dan aan Spalatin, de kapelaan en secretaris van keurvorst Frederik de Wijze (én de speciale vertrouwenspersoon tussen de keurvorst en Luther!) het volgende:


"Zaligheid! Ik heb uw schrijven, waarop u mijn antwoord vraagt, vandaag ontvangen. U vraagt mij wat ik zal doen, als ik voor keizer Karel [de vijfde] zou moeten verschijnen, en dat zonder schade voor het Evangelie en voor het algemene welzijn, temeer omdat u ziet dat de tegenstanders alles willen doen om mijn komst [naar Worms] te bevorderen.

Dan zeg ik: Wanneer ik geroepen zou worden, dan wil ik mij, zo veel in mij is, ook als ik ziek zou zijn, mij graag vóór hem laten brengen, als ik gezond niet zou kunnen komen. Want er is geen twijfel aan, dat God mij roept, als de keizer mij zou roepen. Wanneer zij echter geweld willen gebruiken, zoals waarschijnlijk zal gebeuren (want ze laten mij niet roepen omdat ze graag iets van mij willen leren), dan is het goed om alles in Gods hand te leggen. Want Hij, Die de drie jongelingen uit de oven van de koning van Babel heeft gered, leeft en regeert nog.

Wil Hij mij echter niet redden, dan is het verlies van mijn hoofd maar een geringe zaak. Want vergeleken met Christus, Die onder grote smaad, allerlei ergernis en veel smarten de dood heeft moeten lijden, is mijn dood maar een onbeduidend ding. Want in deze zaak moet men niet naar gevaar of welstand vragen. Veelmeer moeten wij bezorgd zijn, dat het Evangelie dat we eenmaal begonnen zijn, tot spot van de goddelozen zal worden gesteld, óf dat wij de tegenstanders aanleiding zullen geven tegen ons te roemen. Verder, dat zij zouden zeggen: dat wij niet het hart hebben om te belijden wat wij onderwezen hebben, of ons bloed daarvoor willen vergieten. Deze lafheid en blaam moge de barmhartige Jezus verhoeden! Amen.

Daarom, als het evenwel moet gebeuren, dat de koningen der aarde en de vorsten tezamen komen en met de heidenen en de volken woeden tegen de HEERE en Zijn Christus - dan leert de Heilige Geest in de tweede Psalm: dat zíj zalig zijn die op Hem vertrouwen. En niet alleen dit, maar dat God hen die Hem weerstaan, zal uitlachen en bespotten. Ik weet dus niet of het Evangelie door mijn leven of dood meer of minder in gevaar zal komen. God regeert! Ik weet dat de Waarheid van God een Rots der ergernis is, gezet tot een val en opstanding van velen in Israël (zie Lukas 2 vers 34).

We moeten echter wel zorgdragen dat het keizerschap van Karel [de vijfde] niet met mijn of iemand anders bloed zal worden ingewijd. Om deze goddeloosheid te voorkomen, wilde ik (zoals ik al vaker heb gezegd) liever alleen in de handen van de roomse geestelijkheid omkomen, zodat de keizer en de zijnen in deze zaak niet verwikkeld zouden worden. Ik weet wat voor ellende het huis van keizer Sigismund na de moord op Johannes Huss is overkomen. (…)

Hier heeft u nu mijn gedachten. U kunt alles eerder van mij verwachten, dan vluchten of herroepen. Vluchten kan ik niet, herroepen nog veel minder - zo zeker als mijn Heere Jezus mij kracht geeft! Want ik kan geen van beide doen zonder gevaar voor de godzaligheid en het zielenheil van velen. Zo helpe mij God!

Broeder Mart. Luther, Augustiner zu Wittenberg."
(1)


Briefe Lutheri, welche aus dem Latinischen übersetz worden, vom Jahre 1520. Weergave W(1) 21, S. 735 ff

(1) Geschreven [aan Georg Spalatin] waarschijnlijk op de dag van S. Thomas de martelaar in het jaar 1520 [= 3 juli 1520]

Opnieuw: met dank aan Hugo C, van Woerden sr.






 







15. JOHANNES CALVIJN, HERAUT VAN GODS EER (1)

Calvijn als instrument in Gods hand
Bij de behandeling van de kerkgeschiedenis mag niet in de eerste plaats onze aandacht uitgaan naar mensen. We moeten steeds goed in het oog houden, hoe de verhoogde Christus mensen gebruikt als instrumenten in zijn dienst. Dat was vroeger zo. Dat geldt ook voor vandaag en voor de toekomst. We moeten dan ook niet het instrument prijzen. Maar het gaat om Hem die het instrument gebruikt.
Wanneer we nu Calvijn gaan bespreken, zouden we kunnen zeggen: Calvijn was zo knap; Calvijn werkte zo hard; Calvijn kon zo mooi preken enz. Als we alleen zo over hem spreken, doen we het verkeerd. Dan verheerlijken we een mens. Maar het gaat niet om de mens Calvijn en zijn kwaliteiten. Nee, het gaat om de Koning der kerk, die vrijmachtig, soeverein mensen uitkiest om zijn dienstknechten te zijn. Zo heeft Hij ook Calvijn gebruikt als zijn werktuig.

De jeugd van Calvijn (1509-1523)
Calvijn werd in 1509 geboren in Noyon in Noord-Frankrijk. Hij was dus een Fransman. Zijn vader had een hoge positie in de roomse kerk: hij was secretaris van de bisschop. Noyon had een machtige kathedraal en heel wat kloosters. Het was een vrij belangrijke stad.
De Duitser Luther was een jongen uit een eenvoudig gezin. Calvijn daarentegen bracht zijn jeugd door in de hoogste kringen van adel en geestelijkheid. Dat maakte het hem mogelijk later gemakkelijk om te gaan met mensen van hoge komaf. In zijn vroege jeugd mocht hij studeren samen met de kinderen van een edelman.
Daar bleek al snel dat hij een scherp verstand had. Dat zou hij later mogen gebruiken in dienst van God en zijn gemeente.

Al jong kapelaan
Het was ook in Frankrijk met de kerk van Christus niet best gesteld. Ze was verstrikt in dwalingen en er waren heel wat misstanden. We zullen daarvan een voorbeeld geven uit het jonge leven van Calvijn. Toen hij twaalf jaar oud was, was hij al kapelaan (een soort hulp-priester van de pastoor) van één van de roomse kerken van Noyon. Dat was in 1521. Je zult je kunnen afvragen: Hoe kan dat nou: 12 jaar en dan al bijna pastoor?
Dat zat zo. Een ander deed het werk als kapelaan voor een handjevol geld, terwijl de familie Calvijn het grootste deel in de zak stak. Zijn vader had zulke goede contacten met de bisschop, dat het voor hem een fluitje van een cent was om dit voor zijn zoon te regelen.

Zijn studie te Parijs (1523-1528)
Toen Calvijn veertien jaar was, stierf zijn moeder. Kort na haar dood ging hij naar Parijs om daar opgeleid te worden tot geestelijke. Hij studeerde aan de Latijnse school. Dat was het gymnasium van die tijd, waar je degelijk Latijn leerde.
Toen hij daarmee klaar was, moest overlegd worden met zijn vader, waar hij verder zou gaan studeren voor geestelijke. Maar zijn vader had al enige tijd ruzie met de kerkelijke leiders in Noyon. Hij wilde daarom niet meer, dat zijn knappe zoon geestelijke zou worden. Hij had liever dat hij rechten ging studeren.
Het was voor Calvijn geen probleem om de studie voor geestelijke te laten schieten. Hij had de geestelijkheid van dichtbij meegemaakt. En die kennismaking was hem niet in de kouwe kleren gaan zitten. Het was in veel opzichten bar en boos wat die van hun leven als geestelijken bakten.
Ook van de plannen van de vader van Calvijn gold: de mens wikt, maar God beschikt. De vader wilde zijn zoon tot een beroemd rechtsgeleerde maken. De verhoogde Christus gebruikte deze studie om hem als zijn instrument te bekwamen.

Zijn studie te Orléans (1528-1531)
Als iemand in Frankrijk rechten wilde gaan studeren, kon hij het best terecht in Orléans. Vandaar het vertrek uit Parijs naar deze stad. Hij studeerde er hard. Misschien te hard. Overdag weinig eten, 's nachts weinig slaap. Hier ligt misschien wel een oorzaak van zijn latere zwakke gezondheid.
Calvijn was een uitstekend student. Toen hij twintig was, kreeg hij al de doctorstitel. Dat is iets heel hoogs in de wetenschap. De betekenis van de tijd in Orléans ligt niet alleen op het terrein van de wetenschap. Maar wel hierin, dat hij in aanraking kwam met het Woord van God. Hij besloot zich verder te bekwamen in het Grieks (daarin is het Nieuwe Testament geschreven). Dagelijks onderzocht Calvijn hier de Schrift.
Na Orléans gaat Calvijn nog een korte tijd naar een andere hogeschool, waar professor Wolmar les geeft. Die raadt hem aan theologie te gaan studeren. Een heel verstrekkend advies. Bij Wolmar thuis ontmoet Calvijn een jongen van een jaar of tien: Beza. Hij kon niet vermoeden, dat deze Beza later eerst zijn medewerker zijn worden en daarna zijn opvolger!

Het sterven van zijn vader
Wolmars wijze raad aan Calvijn om theologie te gaan studeren kwam niet uit de lucht vallen. Calvijn was al een hele tijd bezig met het bestuderen van Gods Woord. Het werd hem daarbij steeds duidelijker, dat de roomse leer in veel opzichten in strijd was met de Bijbel. Calvijn wilde graag theologie gaan studeren. Maar hij had nog altijd te maken met de uitdrukkelijke wens van zijn vader, die hem juist liever geen geestelijke zag worden.
In 1531 kwam daarin verandering. Zijn vader kreeg een heel ernstig conflict met de kerkelijke leiders van Noyon. Dat liep op een gegeven moment zo hoog op, dat de vader van Calvijn de kerk uit werd gezet. Zelfs toen zijn oude vader stervende was, werd die ban niet opgeheven. Hij overleed zonder de genademiddelen van de kerk ontvangen te hebben. Voor een roomse betekent dit, dat je niet in de hemel kunt komen.
Calvijn en zijn broer hebben heel wat moeite moeten doen om hun vader begraven te krijgen in gewijde aarde. (Volgens roomse gebruiken gezegend door bepaalde gebeden en wijwater) Dus zo rooms was Calvijn toen nog wel. Belangrijk was, dat Calvijn na de dood van zijn vader vrij was in de keus van zijn verdere studie.

Verdere opleiding te Parijs (1531-1533)
Calvijn ging opnieuw naar Parijs naar de fel-roomse universiteit de Sorbonne. Naast zijn studie hield hij zich grondig bezig met het lezen en bestuderen van de Schrift op geheime samenkomsten. Hier werden de dwalingen van de roomse kerk getoetst aan de Schrift. Van deze vergaderingen wordt Calvijn één van de belangrijkste leiders.
In deze periode is Calvijn tot geloof gekomen. Wanneer dat precies geweest is, is niet bekend. Calvijn sprak zelden over zijn persoonlijke geloofservaringen. Hij sprak liever over God dan over zichzelf.
De hoofdzaak deelt hij mee in de volgende woorden: "God heeft de bekering plotseling in mij gewekt. Eensklaps heeft Hij mij aan de gehoorzaamheid van zijn wil onderworpen. Ik behoor aan God, met al wat ik heb en al wat ik ben. En ik zoek niets dan zijn eer".

Vlucht uit Parijs (1533-1534)
Met grote inzet en moed werkt hij nu voor Christus. Van de vervolgde kudde van de Goede Herder wordt hij onderherder. Hij weet zelfs in de gevangenis door te dringen om gevangen te bemoedigen en te vertroosten. De brandstapels moesten er bij het volk de schrik inbrengen. Maar ook hier zien we:'Het bloed der martelaren was het zaad der kerk'.
Er gebeurt dan iets bijzonders. Aan de Sorbonne was een nieuwe rector benoemd: professor Cop. Deze hield een rede over de heerlijkheid van het evangelie. Hij durfde te zeggen: alleen door genade kunnen we zalig worden, maar niet door verdienste. Onder de toehoorders heerste grote spanning. Felle roomsen verlieten demonstratief de zaal. Tegen professor Cop werd door hen een aanklacht ingediend.
Later werd bekend dat Calvijn de rede samen met Cop had opgesteld. Nu richtte de haat zich ook tegen hem. De deur van het huis waar hij verbleef, werd ingeramd. Ondertussen had Calvijn zich in een grote mand uit het raam laten zakken. Als wijnboer verkleed vluchtte hij Parijs uit. Voorlopig moest hij een zwervend bestaan leiden.

Uitgeweken naar Bazel (1535)
Na enige tijd van omzwerven kwam hij in zijn geboorteplaats Noyon. Hier deed hij in 1534 afstand van zijn roomse inkomsten. Toen de Franse grond hem te heet onder de voeten werd, week hij uit naar het Zwitserse Bazel in 1535.
Daar was zijn neef Olevitanus bezig met een Franse vertaling van de Bijbel. Calvijn ging hem daarbij helpen. Hij had een grote kennis van het Grieks. Toen de vertaling klaar was, schreef Calvijn daarin een voorwoord.
Van Franse vluchtelingen hoorde Calvijn van de vreselijke vervolgingen in zijn vaderland. Koning Frans I had een plakkaat uitgevaardigd tegen opstandelingen of revolutionairen. Dat waren niet de gereformeerden, maar lieden die met geweld politieke en maatschappelijke veranderingen wilden aanbrengen. Ze deden daarbij net of ze aanhangers waren van de reformatie. In werkelijkheid waren het Wederdopers.
Deze revolutionairen werden op één lijn gesteld met de trouwe kinderen van God die gehoorzaam waren zijn de overheid. Dat kon Calvijn niet over zijn kant laten gaan. Zo werden de Franse martelaren niet alleen van hun leven, maar ook nog van hun eer beroofd.

Calvijn schrijft De Institutie (1536)
Met grote ijver, dag en nacht schrijvend, werkte Calvijn aan de verdediging van het christelijk geloof tegen de leer van de wederdopers. Hij wilde koning Frans I en alle mensen laten zien, dat de gereformeerden helemaal geen oproerkraaiers waren, maar trouwe volgelingen van Koning Christus.
In 1536 had Calvijn zijn boek af. In een aparte brief aan Frans I zet Calvijn uiteen, dat de volgelingen van de reformatie mensen zijn die gehoorzaam willen leven naar Gods Woord. Ze willen helemaal geen revolutie op politiek of maatschappelijk gebied. Het zijn gehoorzame onderdanen van de koning. Hij hoeft van hen niets te vrezen.
De oorspronkelijke titel luidt: 'Institutie of onderwijzing in de christelijke Godsdienst'. Het is ingedeeld in vier hoofdstukken: 1. Over de Schepper. 2. Over de Verlosser. 3. Over de Heilige Geest. 4. Over de kerk.
Het is bijna niet voor te stellen, dat dit indrukwekkende boek geschreven is door een nog jongeman van 25 jaar, die helemaal rooms was opgevoed. Zijn grote bijbelkennis blijkt op elke bladzijde. Als bijna niemand was Calvijn overtuigd van de fundamentele betekenis van Gods Woord voor vorsten en volken. Gods eer ging hem boven alles.

 







16. JOHANNES CALVIJN, HERAUT VAN GODS EER (2)

Inleiding
Een heleboel mensen vinden Calvijn onsympathiek. Hij kijkt zo streng op de portretten. Men noemt hem hard en heerszuchtig. Een echte scherpslijper.
Maar wat vindt men van ons als we tegen iemand zeggen: u mag niet vloeken of ik doe daaraan niet mee, want dat is gemeen of vies?

Bij de hertogin van Ferrara
Calvijn had veel contacten met de hertogin van Ferrara. Zij woonde in het noorden van Italië. Deze hertogin was van geboorte een Franse prinses. Het bijzondere van haar was, dat ze gekozen had voor de reformatie, dus voor de kerk van Christus.
Wanneer Calvijn in 1536 in het voor hem gevaarlijke noorden van Italië reist, stuurt deze hertogin gemaskerde ruiters op hem af. Ze 'ontvoeren' Calvijn naar haar kasteel. Precies zoals eerder met Luther gebeurd was, toen hij naar de Wartburg werd 'ontvoerd'. Met deze christin heeft Calvijn heel wat brieven gewisseld. Daaruit zijn we veel van zijn leven en zijn strijd te weten gekomen.

Terug in zijn woonplaats Noyon
Na een half jaar verlaat Calvijn het gastvrije Ferrara. Eerst gaat hij naar zijn geboorteplaats Noyon. Hier regelt hij enkele familiezaken. Belangrijk zijn de indringende gesprekken met zijn broer Anton en zijn zuster Marie. Wat een diepe blijdschap heeft hem vervuld, wat een dank aan de HERE heeft hij gebracht, toen deze twee zich bekeerden van de roomse dwalingen. Ze werden lid van de kerk van de reformatie: de gereformeerde kerk van die tijd!
Ondertussen was zijn leven vol gevaren. We hebben er geen voorstelling van, hoe vaak Calvijn door de dood bedreigd is, maar de verhoogde Christus wilde hem nog gebruiken in dienst van zijn koninkrijk. Als instrument in Gods hand mocht Calvijn nog heel wat werk verzetten.

De situatie in Genève
Wanneer Calvijn een nacht in Genève doorbrengt op doorreis naar Bazel, krijgt hij bezoek van Guillaume (Willem) Farel. Deze Franse balling was hier in 1532 gekomen. Hij verkondigde in Genève het Woord van God als predikant.
Farel stond voor de moeilijke taak om de bevolking van Genève te leren gehoorzamen aan het Woord. Hij ondervond echter veel tegenstand van een deel van de inwoners. Allerlei goddeloosheid werd bedreven. Verschillenden hadden helemaal geen zin om gehoorzaam te leven naar Gods Woord. Een jaar lang hield Farel vol. Maar het werk werd hem toen te machtig. Op een dag riep hij uit:"HERE, zend toch iemand die machtiger is dan ik ben".

Farel roept de hulp van Calvijn in
Wanneer Farel hoort dat de beroemde schrijver van de Institutie binnen de poorten van Genève is, bezoekt hij Calvijn. Hij smeekt hem in de stad te blijven om zich in dienst te stellen van de bekering van alle inwoners.
Calvijn voelt er niet veel voor. Hij vindt zichzelf nog veel te jong en te onervaren. Bovendien heeft hij plannen om nog meer boeken te schrijven zoals de Institutie. Daarvoor heeft hij rust nodig.
Farel spreekt dan de bekende woorden: "U spreekt van studie en rust. Welnu, ik verklaar u thans in de naam van de almachtige God: als u weigert u hier met ons aan het werk voor de HERE te geven, dan zal God u vervloeken, want u zoekt uzelf meer dan Christus!"
Dat waren grote woorden. Calvijn lag onder zwaar geschut. Misschien begrijp je, dat Calvijn nu moeilijk kon weigeren. Jaren later schreef hij naar aanleiding van deze gebeurtenis: "Door nameloze schrik bevangen, liet ik terstond alle weerstand varen".

Predikant te Genève (1536-1538)
Met grote ijver en energie ging Calvijn aan de slag, hoewel hij een zwakke gezondheid had. We zullen iets zeggen van zijn activiteiten.
Calvijn ontwierp een Kerkorde. Daarin kwamen allerlei bepalingen voor over tuchtmaatregelen voor inwoners die in leer of in leven tegen Gods Woord ingingen. Hij bepaalde, dat elke inwoner van Genève de geloofsbelijdenis ondertekende.
In de eredienst moesten psalmen gezongen worden. Calvijn zorgde daarvoor. Ook werd een nieuwe huwelijkswetgeving ontworpen. Kortom het hele leven moest komen onder de heerschappij van het Woord van God. Alleen op die manier kon iedereen zijn leven in dienst stellen van de eer en heerlijkheid van God.
Deze ingrijpende maatregelen sneden de inwoners van Genève teveel in het vlees. Steeds groter werd de tegenstand tegen Calvijn en Farel. In 1538 was de situatie zo gespannen, dat beiden de stad moesten verlaten. Dat moet je je eens indenken!
De strijd voor de eer van God werd Calvijn niet in dank afgenomen. Men had zelfs plannen om hem in de rivier te verdrinken. Maar hij werd samen met Farel verbannen. De dood volgde nog niet, want Christus achtte zijn taak nog niet voltooid. In zijn dienst wilde Hij Calvijn nog verder gebruiken.

Calvijn te Straatsburg (1538-1541)
Dus samen met Farel verliet Calvijn Genève. Farel zocht zijn toevlucht in een Zwitsers stadje. Hij kwam nooit meer binnen de muren van Genève. Calvijn trok verder naar Straatsburg. Hier had de HERE voor hem een nieuwe taak weggelegd.
Hij trouwde er met Idelette van Buren. Ze was weduwe. Hij is negen jaar met haar getrouwd geweest. Ze kregen drie kinderen, die allen jong stierven. Ook dat verdriet heeft Calvijn gekend. De HERE heeft hem de beproevingen niet gespaard.
Ondertussen onderhield Calvijn een intensieve briefwisseling met de gemeente van Genève. Dat was heel hard nodig. Want de roomse kerk stelde alles in het werk om de zogenaamde ketters terug te voeren onder het juk van de hiërarchie. De satan zit nooit stil. Het pakte gelukkig anders uit dan Rome had gehoopt. Het volk van Genève kiest weer hervormingsgezinden in de gemeenteraad. Het verzoekt om het opnieuw invoeren van de oude kerkorde van Calvijn.
Al in 1539 worden Calvijn en Farel uitgenodigd terug te keren. Calvijn blijft voorlopig liever in Straatsburg. Hij is hier predikant van een vluchtelingengemeente. Hij heeft hier tijd voor de broodnodige studie in de Schrift. Hij besteedt veel energie aan het zingbaar maken van de psalmen. Zelf berijmt hij er enkele. Andere neemt hij over van de Franse dichter Marot. De rest is berijmd door Beza.
Psalmen zingen in de kerk was iets heel nieuws. In de roomse kerk kende men dat niet. Zeker niet in de volkstaal. Alles ging daar in het kerklatijn. Sinds Calvijn is het zingen van berijmde psalmen niet meer uit de gereformeerde kerken weg te denken. De psalmzang is één van de middelen, waardoor de eer van God wordt bezongen. Denk maar aan Ps.22:4. Zingen is dubbel bidden, zegt men wel.

Terug naar Genève (1541-1564)
We zagen al dat de pogingen van de roomse kerk om Genève voor de paus te heroveren op een mislukking zijn uitgelopen. De gemeente verlangde naar de terugkeer van Calvijn. In september 1541 werd hij met gejuich door de overheid en de bevolking ingehaald.
Toch had het hem veel moeite gekost zich opnieuw aan deze gemeente te verbinden. Hij had naar Farel geschreven: "Liever wil ik honderd maal sterven, dan mij aan dit kruis te laten staan". Daaruit blijkt duidelijk, dat hij goed wist, dat hem daar geen gemakkelijke taak wachtte.
Met grote ijver vatte hij de draad van zijn werk te Genève weer op. Hij begon met het schrijven van een catechismus. Hij wist: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. En met jeugd zonder kennis van Gods Woord zou de toekomst er heel somber uitzien. Vandaar de catechismus.
Verder ontwierp hij allerlei wetten en regels voor de burgerij: hoe men zich moest kleden, hoe lang een feest mocht duren, hoe men de zondagsrust moest handhaven. Er was Calvijn heel wat aan gelegen, dat Genève een echt christelijke stad zou zijn in alle opzichten. Iedereen moest leven tot eer van God.

De stichting van een theologische hogeschool
Toch was in Genève niet alles pais en vree. Grote tegenstand ondervond Calvijn van de zogenaamde libertijnen. Dat waren mensen die niet zo streng naar Gods Woord wilden leven. Ze vonden dat Calvijn erg overdreef door het hele leven aan Gods eer ondergeschikt te maken. Ze hadden zo'n hekel aan Calvijn, dat sommigen hun valse waakhond de naam Calvijn gaven.
Hij liet zich echter niet van de wijs brengen. Hij stichtte een hogeschool. Daar werd de leer van Christus onderwezen. Uit alle delen van Europa trokken studenten naar Genève om daar hun kennis van het zuivere Woord van God te verbreden en te verdiepen.
Gaan studeren in Genève betekende een geloofsdaad. Het was een keus voor de hervorming, dus tegen de machtige roomse kerk. Het betekende in de praktijk vaak een breuk met de familie en vaak een gevaar voor eigen leven.
De edelman Marnix van Sint-Aldegonde (1540-1598) is één van de vele studenten aan de hogeschool van Genève geweest.

1. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van, zeg maar bij de geboorte van het gereformeerde kerkverband.
Dat is het contact tussen zusterkerken in een klein gebied (classis), in een provincie (provinciale synode), in het hele land (generale synode). Marnix had in Leuven rechten gestudeerd. Dan kwam hem nu goed van pas.

2. Verder heeft Marnix een belangrijke rol gespeeld bij de geboorte van Nederland als zelfstandige natie.
Hij was namens Prins Willem van Oranje bij de eerste vrije statenvergadering in Dordrecht in 1572. Daar verklaarden de steden zich achter de Prins te stellen in zijn strijd voor geloofsvrijheid.

3. Marnix is betrokken bij de geboorte van ons volkslied Het Wilhelmus.
Het werd door hem gedicht om de Nederlanders te laten zien dat de Prins geen lafaard en egoïst was, maar een biddende herder, die vanuit het geloof streed voor zijn arme schapen.

4. Ook is Marnix verantwoordlijke voor de geboorte van een belangrijke psalmberijming uit de grondtaal het Hebreeuws. Marnix had ook theologie gestudeerd en kende de grondtalen van de Bijbel uitstekend. Daarin toonde hij zich een goede leerling van Calvijn.

5. Hij maakte tevens een begin met een nieuwe bijbelvertaling in het Nederlands.
Maar door zijn sterven is dat bij een begin gebleven. Wel gaf hij de richting aan waarin het verder moest gaan. Later hebben de vertalers van de Statenvertaling daarvan dankbaar gebruik gemaakt.

Zo zie je, dat Marnix belangrijk is geweest voor ons land en voor onze gereformeerde kerken. Hij stond aan de wieg van de gereformeerde kerken in de wereld en van Nederland als zelfstandige natie. Dat is allemaal ondenkbaar zonder het stempel van Johannes Calvijn.

Het levenseinde van Calvijn (1564)
Heel veel heeft Calvijn mogen betekenen voor de kerk van Christus. Hij was een goede dienaar van de verhoogde Christus. Na de Institutie heeft hij van bijna alle bijbelboeken een uitleg geschreven. Honderden brieven zijn van hem bewaard gebleven. Talloze preken heeft hij gehouden. Niet alleen op zondag, maar ook in de week verschillende keren.
En dat met een erg zwakke gezondheid. Vaak nam hij genoegen met maar een paar uur nachtrust. Ook werd hij soms wekenlang gekweld door hevige hoofdpijn en ziekte. Maar hij heeft zich verteerd in de dienst van Christus. Calvijn wist dat hij niet voor zichzelf leefde. Hij wilde een trouw instrument zijn in de hand van zijn Meester. En Die had een gewichtige taak aan zijn knecht opgedragen. Een wereldwijde taak.
Tegenstanders hebben hem vaak afgeschilderd als een heerszuchtig en meedogenloos mens. Dat is een leugen. Calvijn had een zachtmoedig karakter. Maar wanneer Gods Woord werd aangevallen, kon hij hard zijn. Hij wist dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken. De eer van God ging hem boven alles. Waar die geschonden werd, vond men Calvijn tegenover zich.
In 1564 stierf deze reformator van Genève. Hij werd 55 jaar oud. Zijn taak op aarde was voltooid. God nam hem op in zijn heerlijkheid. Op zijn graf mocht geen steen worden geplaatst. Het ging hem niet om eigen eer en roem, maar om de eer van God, in wiens dienst hij mocht leven en sterven.

De betekenis van Calvijn
Het is natuurlijk onmogelijk in enkele zinnen de grote betekenis van het werk van Calvijn te schetsen. Uit het voorafgaande zal je wel duidelijk geworden zijn, dat Calvijn door de verhoogde Christus is gebruikt om zijn kerk te brengen onder het gezag van Gods Woord. Zijn geschriften hebben miljoenen lezers gevonden tot op de dag van vandaag.
De hogeschool van Genève heeft vele studenten gehad die later in hun land de opvattingen van Calvijn hebben uitgewerkt en uitgedragen. De psalmen van Calvijn worden over de hele wereld gezongen. De gereformeerde kerken zijn ondenkbaar zonder het werk van Johannes Calvijn. Hij was een goed instrument in de hand van Christus. Met Paulus kunnen we zeggen: Calvijn heeft geplant, maar Christus gaf de wasdom (1 Kor.3,4-9).

 







17. DE CONTRA-REFORMATIE

Inleiding
Er zijn in de loop van de eeuwen heel wat christenen vervolgd om hun geloof. Ook vandaag gebeurt dat. Waarom zou Christus dat toelaten? Hij heeft toch alle macht in de hemel en op de aarde!

De reformatie
Zelfs iemand die weinig van de kerkgeschiedenis afweet, kan wel een dwaling van de roomse kerk noemen. Bij de bespreking van Luther en Calvijn hebben we gezien hoe slecht het met de kerk in de middeleeuwen gesteld was. Gods Woord lag met een dikke laag stof vergeten in een hoek.
De geestelijken gaven niet het goede voorbeeld. De geestelijkheid van pastoor tot paus leefde erg ongeestelijk. In plaats van kerkelijke bloei was er kerkelijk bederf. Men had Gods Verbond verlaten en was eigen wegen gegaan.
Door Gods genade werd er een nieuw begin gemaakt. De Koning van de kerk gebruikte onder andere Luther en Calvijn als zijn instrumenten om de kerk te bewaren door reformatie. Alle aandacht moet zich daarbij richten op Christus, want het bewaren van de kerk is alleen zijn werk. Hij maakte daarbij gebruik van gewone, zondige mensen.
De mensen die trouw wilden leven naar Gods Woord werden vaak vervolgd en uit de kerk gebannen. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis staat het in artikel 29 zo:"Zij (de valse kerk) vervolgt hen die heilig leven naar Gods Woord en die haar bestraffen over haar zonden, hebzucht en afgoderij."
Op heel wat plaatsen werden gereformeerde kerken gesticht. De Reformatie groeide uit tot een machtige beweging in vele landen van West-Europa. Duizenden en nog eens duizenden gaven zich gewonnen aan het zuivere Woord van God.

De Contra-Reformatie
De Reformatie heeft de roomse kerk eerst bijna verlamd. De schuld lag vooral bij de pausen. Die hadden meer aandacht voor hun eigen positie in Italië dan voor de uitroeiing van de Reformatie. Langzamerhand begonnen ze in te zien, dat er iets moest gebeuren.
Er komt dan in de roomse kerk een ontzaglijke, doelbewuste reactie tegen de Hervorming. Deze goed-georganiseerde reactie noemt men wel de Contra-Reformatie (contra=tegen). Alle krachten moesten worden ingespannen om de Reformatie te stuiten. Als het enigszins mogelijk was, moest ze worden uitgeroeid.
Achter deze beweging zat de duivel, de oude slang. Hij streed ook hier zijn grote strijd tegen het vrouwenzaad, tegen de kerk van Christus. Het is de eeuwenoude, nooit ophoudende strijd, die zo duidelijk is samengevat in Openbaring 12.

Geen terugkeer naar Gods Woord
Je hebt wel eens gezien, dat oude, bouwvallige huizen soms worden gerestaureerd. Dan wordt alles in de oude stijl opnieuw opgebouwd. Zo ging het ook in de roomse kerk. Men zag daar heus wel in, dat het in verschillende opzichten gewoon een puinhoop was. De misstanden moesten worden opgeruimd, vond men.
Maar dwalingen bleven. Christus moest in de mis elke dag opnieuw geofferd worden. Dit is maar een voorbeeld. Er was geen terugkeer naar het Woord van God. Het was een vorm van restauratie. Een herstel van de oude roomse regels en wetten.

De rol van Ignatius van Loyola
Een eerste stap op weg naar de restauratie werd gezet in Spanje. Dat land ging voorop in de Contra-Reformatie. Daar was al heel lang een fanatieke roomse kerk. Dat kwam omdat die kerk voortdurend bestreden werd door mohammedaanse Moren. Daarom was er ook een inquisitie die iedere ketterse richting moest uitroeien.
In dit streng-roomse Spanje werd in 1491 uit een adellijk geslacht Ignatius de Loyola geboren. Toen hij dertig was, werd hij in een gevecht zwaar gewond. Het duurde heel lang, voordat hij weer een beetje op de been was. Hij zou nooit meer helemaal de oude worden. Strijd op het slagveld was voor hem voortaan niet meer weggelegd. Dat kon hij wel vergeten.
Tijdens dat lange herstel voltrok zich bij hem een verandering. Door het lezen van boeken over 'heiligen' groeide bij hem een nieuw ideaal. Hij wilde voortaan vechten als geestelijk ridder: hij wijdde zijn wapens aan Maria. Voor dat ideaal wilde hij alles opofferen. Hij was ontzettend streng voor zichzelf. Hij vastte geregeld. Ook geselde hij zich voortdurend. Hij beweerde dat Maria hem meer dan dertig keer verscheen.

De oprichting van de orde van de Jezuïeten
Op een gegeven ogenblik zei Ignatius een visioen gekregen te hebben. Daarin werd hem gezegd naar Jeruzalem te gaan. Hij zou daar meer bereiken dan tienduizenden voor hem. Maar de bisschop van Jeruzalem dacht eerder met een gek te doen te hebben dan met een geestelijk ridder. Van het bekeren van Mohammedanen kwam niets terecht. Daarom keerde Ignatius ontmoedigd naar huis terug.
Hij was toen 33 jaar oud. Hij besloot in Parijs te gaan studeren. In dezelfde tijd als Calvijn. Een wonderlijke gedachte, dat daar tegelijk twee mannen studeerden die betrokken zouden worden bij een kerkstrijd op leven en dood.
Hier in Parijs verzamelde Ignatius een kleine groep van geestelijke volgelingen om zich heen. Ze hielden dagelijks 'geestelijke oefeningen'. Daardoor probeerden ze hun begeerten helemaal te doden en hun wil volkomen te beheersen.
De paus werd al gauw van het bestaan van deze groep op de hoogte gebracht. Hij was er erg mee in zijn schik. Daarom werd in 1540 deze beweging van Ignatius uitgeroepen tot een orde. Hij had namelijk snel in de gaten, dat deze man van grote betekenis kon worden voor de roomse kerk.
Weet je hoe ze zich noemden? Compagnia de Jesu. In het Latijn Societas Jesu. De afkorting daarvan is S.J. De leden van de orde van de Jezuïeten dragen deze letters nog steeds achter hun naam.

De organisatie van de Jezuïetenorde
De orde was helemaal als leger georganiseerd. Ignatius was de eerste generaal. Alleen lichamelijk gezonde en geestelijk begaafde mannen konden in dit geestelijke leger ingelijfd worden.
De proeftijd was twee jaar. Daarin moesten ze bewijzen goede Jezuïeten te zijn. Als ze aangenomen werden moesten ze drie geloften afleggen. Ze beloofden gehoorzaamheid, armoede en kuisheid. Na een lange weg van geestelijke oefening was er de mogelijkheid nog een gelofte af te leggen: volstrekte onderwerping aan de paus van Rome.
De belangrijkste eis van de orde was blinde gehoorzaamheid. Een Jezuïet moet zich willoos onderwerpen aan zijn meerderen alsof hij dood is als een pier. Daarom spreekt men ook wel van kadaverdiscipline. De paus noemde hen:"De ijverigste roeiers in het schip van Petrus".

Het doel van de Jezuïetenorde
Het duurde niet lang of deze uiterst fanatieke lieden hadden alle sleutelposities in de roomse kerk in handen. Maar ook daarbuiten: ze zorgden ervoor dat ze invloed konden uitoefenen op de machtigen der aarde. Aan de hoven van de vorsten werkten ze als biechtvaders. Aan de universiteiten, in de inquisitie, in de zending, overal hadden de Jezuïeten een vinger in de pap.
Ondanks de geweldige uitbreiding van de orde deed men geen water in de wijn. Alles bleef even streng wat de gehoorzaamheid aangaat. Wanneer iemand niet werd vertrouwd, al was het een hoge piet in de orde, dan werd hij door de inquisitie onschadelijk gemaakt. Onderling bespioneerden de leden elkaar om te zien of de ander wel gehoorzaam was aan de regels van de orde.
Het doel van de orde was het vergroten van de invloed en de macht van de kerk van Rome. In de begin-periode ging het vooral om het bekeren de hervormde 'ketters' en het bekeren van de heidenen. Alle middelen waren toegestaan. Dat is kenmerkend voor deze mensen. Je kent misschien de spreuk: het doel heiligt de middelen. Die is van de Jezuïeten afkomstig. Je mag best zondigen, als je je doel maar bereikt.
Het Jezuïetenleger is buitengewoon belangrijk geweest als middel in de hand van de duivel. Ze dachten God een dienst te bewijzen, maar ze waren slachtoffer van een vreselijke dwaling. Zonder medelijden hebben ze ketters uitgeroeid. Waar zijn de gereformeerden in Spanje? Voor het grootste deel uitgeroeid. Waar zijn de gereformeerden in Frankrijk? Voor het grootste deel verdreven of vermoord. Waar zijn de gereformeerden in België? Voor het grootste deel weggejaagd of afgemaakt. In deze landen heeft de roomse kerk bijna alle macht!

Het concilie van Trente (1545-1563)
Voor het herstel of de restauratie van de roomse kerk is de grote kerkvergadering in Trente van groot belang geweest. Trente was toen de zuidelijkste stad van het Duitse rijk; nu ligt het in Noord-Italië (tegenwoordig heet het Trento).
Het concilie werd bijeengeroepen door de paus na aandringen van de keizer van Duitsland. Deze voelde zich bedreigd door de Turken, die steeds dichterbij kwamen met hun legers. Daarom wilde de keizer een eind maken aan de verdeeldheid in zijn rijk. De roomsen en luthersen moesten om de tafel gaan zitten om de breuk te herstellen. Daarvan is helemaal niets terecht gekomen. Integendeel.
Het concilie van Trente is drie keer bijeen geweest met grote tussenpozen. Het resultaat was een hele serie besluiten tegen de Reformatie. De ketters moesten worden uitgeroeid en hun leer werd vervloekt.

Enkele belangrijke besluiten van Trente
Het concilie van Trente heeft zich uitgesproken over uiterst belangrijke zaken van geloof. We willen enkele uitspraken kort noemen.

1.De Bijbel is op zichzelf niet duidelijk en helder. Zonder uitleg van de kerk gaat het niet. Dat betekent in de praktijk, dat de kerk uitmaakt, hoe de bijbel uitgelegd moet worden. De Schrift is een onduidelijk boek dat door de roomse kerk moet worden verduidelijkt. Dus zonder de roomse kerk kunnen wij de Bijbel niet begrijpen.
De kerken van de Reformatie leerden het tegenovergestelde: Sola Scriptura, het Woord alleen. Het Woord van God is doorzichtig en helder voor iedereen die biddend om leiding van de Heilige Geest, daarin de zaligheid zoekt. Zie art.7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

2. Trente leerde ook, dat de beslissing over de zaligheid onder andere ligt bij de goede werken. Daarmee kunnen we de hemel verdienen.
De kerken van de Reformatie leren, dat het geloof in Christus zaligmakend is. De mens wordt gerechtvaardigd door het geloof alleen. Met een moeilijk woord: Sola Gratia. Dat betekent: door genade alleen. Wat sprak Trente daarover uit? Deze leer is vervloekt.

De betekenis van Trente
We hebben maar enkele besluiten van het concilie van Trente genoemd. Over vele onderdelen van de gereformeerde leer werd de vloek uitgesproken. Daarmee heeft de roomse kerk definitief gekozen voor de afgoderij. Het was in de middeleeuwen nog mogelijk lid van de roomse kerk te zijn. Dat is nu voorbij. De kerk is door de uitspraken van Trente in de macht van de duivel gekomen. Wanneer er nog gelovigen zijn in de roomse kerk, is dat ondanks die kerk.
Sinds Trente was er geen twijfel meer mogelijk. Of men koos voor Rome of men koos voor de Reformatie. Eigenlijk was het nu voor of tegen Christus. De strijd die nu in alle hevigheid losbarstte, werd van roomse zijde vooral gevoerd door de Jezuïeten.
Na Trente gaan de brandstapels roken. Wie niet knielt voor de paus van Rome, wordt overgegeven aan het vuur. Het bloed van de martelaren zal gaan vloeien. De satan heeft zijn tegenaanval ingezet: de Contra-Reformatie.
Maar het bloed der martelaren zal het zaad der kerk zijn. Want Christus heeft iets geweldigs beloofd aan zijn vervolgde kerk: de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Hij heeft die belofte waargemaakt, tot op vandaag! Hij is trouw aan zijn beloften!

 







18. DE WEDERDOPERS


Inleiding
Er wordt gebeld. U doet de deur open. Daar staan twee mannen. De één neemt het woord: "Mogen we u iets vragen". U zegt: "Gaat uw gang". Dan wordt tegen u gezegd: "U moet zich bekeren, want binnenkort vergaat de wereld".
Melchior Hoffmann dacht dat het in 1533 zou gebeuren. Waarom dan? Dat was precies 1500 jaar na het sterven van Christus in het jaar 33. Zijn voorspelling ging niet op. Zoals zoveel volgende.

De naam wederdopers
In de tijd van de Hervorming hebben de gereformeerden een strijd letterlijk op leven en dood moeten voeren met de roomse kerk. Denk alleen maar aan de inquisitie, de brandstapels en de pijnbanken in de martelkamers.
Maar dat was niet de enige strijd. Uit de roomse kerk waren ook mensen getreden die helemaal niet gereformeerd wilden zijn. Ook zij moesten bestreden worden, want ze gingen in tegen het Woord van God. We noemen ze wederdopers.
De naam is wel duidelijk: ze verwierpen de kinderdoop. Eén van hen heeft zelfs gezegd: 'de kinderdoop is een hondebad'. De aanhangers van deze secte moesten opnieuw gedoopt worden, ook al waren ze als kind gedoopt. De tweede doop was de echte. Je moest als volwassene eerst laten blijken dat je echt bekeerd was. Pas dan mochten ze zich weder=opnieuw laten dopen.
Het vreemde woord voor wederdopers is anabaptisten. Ze worden ook wel dopersen of doopsgezinden genoemd. Zelf geven ze zich vaak een andere naam: broederschap of bondgenoten.

Verschillen tussen kinderdoop en volwassendoop
De meesten van jullie zijn als baby gedoopt. Daarbij viel alle nadruk op Gods genade en trouw. Voordat je als kind iets had gepresteerd, kwam God naar je toe en zei:'Je bent van Mij.' Dat is een onvoorstelbaar worden. Het gaat helemaal van de Here God uit. De verlossing van onze zonden door het bloed van onze Here Jezus Christus geldt ook voor de kinderen van de kerk. Eveneens is hun beloofd de Heilige Geest die het geloof werkt en het leven vernieuwt.
Bij de kinderdoop gaat dus alle aandacht naar de HERE en zijn verbond. Kinderen van gelovige ouders moeten gedoopt zijn, omdat ze net als hun ouders tot Gods verbond behoren. De beloften van het verbond gelden ook voor hen. Lees maar eens Gen.17:7; Marcus 10:14-16; Hand.2:39. Daarom mag niemand hun het teken en zegel van het verbond weigeren.
Bij de volwassendoop van de wederdopers valt veel meer de nadruk op de geloofsprestatie van de mens. Door de doop als volwassene wordt men eigenlijk dan pas lid van de kerk. Hier geldt dus: eerst laten zien dat je gelooft, dan pas kun je gedoopt worden.
Bij ons is dat andersom: wij zijn niet door de doop in het verbond gekomen. Nee, wij zijn in het verbond geboren. En daarom behoren we gedoopt te wezen. Al die heerlijke beloften van de HERE waren toen al voor ons.

De wederdopers vonden Gods Woord niet zo belangrijk
Een heel groot verschil tussen de wederdopers en de gereformeerden was de plaats die Gods Woord in hun leven innam. De wederdopers verachten het geschreven Woord van God. De bijbel was maar een 'dode letter'.
Naast en boven Gods Woord stelde men het inwendige licht. Daaronder verstaan de wederdopers de Geest die rechtstreeks in ons gemoed werkt. Dus ze hadden de bijbel eigenlijk niet nodig. God sprak rechtstreeks tot hen.
Aan allerlei ingevingen en inwendige stemmen afkomstig van de Geest werd veel meer waarde gehecht dan aan het Woord van God. Dit wordt geestdrijverij genoemd.
Uit deze gronddwaling komen allerlei andere dwalingen voort. Wanneer men de bijbel dicht laat of van minder belang acht, steken direct vele ketterijen de kop op.

Nog enkele dwalingen van de wederdopers

1. De wederdopers maken een scheiding tussen het gewone, alledaagseleven en het geestelijkeeven. Ze leren dat het gewone leven hoort tot het rijk van de zonde. Het huwelijk, het gezin, de maatschappij en de overheid behoren allemaal tot de zondige, boze wereld, waar de duivel regeert.
De mens moet daarom niet verlost worden van zijn zonden. Nee, hij moet verlost worden van deze wereld, die het terrein van de satan is. Als dat gebeurd is, is de wederdoper absoluut heilig. Hij kan dan niet meer zondigen; hij is volmaakt.

2. Wat de gereformeerden deden bij de kerkhervorming, vonden de wederdopers helemaal fout. De kerk moest niet hervormd worden. Er moest een hele nieuwe gemeente gesticht worden van zondeloze heiligen. Ze moesten wachten op het duizendjarig rijk.
Zolang dat er nog niet was, moesten ze breken met de kerk en de staat. De overheid erkenden ze niet als dienaresse van God. Daarom wilden ze ook geen eed zweren en weigerden ze als soldaat het vaderland te verdedigen. De gelovigen hebben geen roeping in staat en maatschappij. Die moeten ze mijden.

3. Omdat het gewone leven zondig is en verdorven, achten de wederdopers het onmogelijk dat Christus vlees en bloed heeft aangenomen uit de maagd Maria. Hij heeft zijn menselijke natuur meegenomen uit de hemel. Christus mocht niets van Maria ontvangen. Een leider sprak in dit verband: "Vervloekt is het vlees van Maria". Christus is alleen maar door haar heen gegaan, verder niet.

Revolutionaire en wereldmijdende wederdopers
De wederdopers geloofden in de komst van een heel nieuw rijk op aarde, een heel nieuw Godsrijk. De zondige wereld kon niet door het werk van Christus worden vernieuwd en herschapen. Nee, er moest een nieuw Godsrijk komen, dat helemaal los stond van deze wereld. Deze schepping moest vernietigd worden.
Als men zo afwijzend staat tegenover het leven van alledag, dan zijn twee houdingen mogelijk:
1. De revolutionaire houding. Men tracht deze oude wereld waar de duivel heerst, te vernietigen. De bestaande overheden moeten worden opgeruimd met het zwaard. Door geweld wordt zo een nieuw Godsrijk gesticht.
2. De wereldmijdende houding. In dit geval gaat men de bestaande zondige wereld mijden. Men trekt zich terug met een 'boekje in een hoekje'. De heilige gelovige heeft geen roeping in deze wereld; hij staat helemaal los van dit leven.
Beide houdingen hebben een gemeenschappelijke wortel: deze wereld is door en door zondig. Je kunt dan òf de totale oorlog verklaren aan deze wereld òf die wereld angstvallig mijden en uit de weg gaan. Het schijnt iets heel anders, maar in wezen hebben beide houdingen alles met elkaar te maken.

Het 'godsrijk' te Münster
Eén van de eerste invloedrijke wederdopers was Melchior Hoffmann. (1495-1543) Hij riep niet direct op tot revolutie, maar zijn prediking heeft er wel toe geleid. Hij noemde zichzelf Elia, die voor Christus uitging. Binnen 7 jaren zou Christus terugkomen en de zondige wereld vernietigen. Dan zou een duizendjarig vrederijk aanbreken, waarin de vijanden van de dopersen gestraft zouden worden. Dat vrederijk zou in Straatsburg in 1533 gevestigd worden. Maar Hoffmann stierf tien jaar later in gevangenschap!
Na zijn dood zien we de revolutiegeest onder de wederdopers de kop op steken. De man achter deze revolutie was een bakker uit Haarlem, Jan Matthijsz. Hij noemde zich Henoch, die met God wandelde. Twee aan twee zond hij zijn 'apostelen' het land door. In korte tijd ontstonden zo heel wat gemeenten.
In een visioen (door het inwendige licht) werd hem geopenbaard, dat het Godsrijk niet in Straatsburg, maar in Münster gevestigd zou worden. De Lutherse dominee van Münster liet zich gauw tot de wederdoperij bekeren. De volgende stap was, dat de dopersen de leiding van de stad in handen namen.
In februari 1543 werd ieder die niet wilde meewerken, de stad uitgegooid. Jan Matthijsz. werd onbeperkte alleenheerser. Hij voerde gemeenschap van goederen in. Zijn aanhangers hadden een grotere bekeringsdrang. Ze werden naar alle windstreken uitgezonden om de aanhang te vergroten.

De ondergang van het 'godsrijk' in 1533
Vooral in ons land had de zendingsijver van de dopersen veel resultaat, met alle nare gevolgen van dien. De regering trad gelukkig krachtig op. Daardoor werd een uittocht naar Münster tegengehouden. Overal werden massaal dopersen gevangen genomen. Bij Kampen bv. werden 3000 mensen gearresteerd.
Met Jan Matthijsz. liep het slecht af. Hij sneuvelde bij de verdediging van Münster, dat door de bisschop werd belegerd. Hij werd opgevolgd door Jan Beukelszoon uit Leiden, een kleermaker.
Deze liet zich tot koning kronen over de gehele aarde. Hij leefde in onvoorstelbare weelde. Hij had er lol in rechtzittingen te houden op de markt. Hij droeg dan een koningskroon en een gouden ketting om de hals, waaraan een wereldbol hing. Hij beschouwde zich als een nieuwe koning David. Op elke overtreding van 'Gods wet' stond zonder pardon de doodstraf.
Ondertussen ging de belegering van de bisschop door en werd de toestand steeds nijpender. In de zomer van 1535 ging het rijk van 'het nieuwe Israël' ten onder. Wreed werden de dopersen afgemaakt. Jan van Leiden werd met twee medewerkers in drie ijzeren kooien aan de toren van de kerk gehangen, waar ze verhongerden.
Aan de revolutie was een eind gekomen. De val van Münster werd het sein tot een algemene vervolging. Duizenden dopersen werden vermoord.

De betekenis van Menno Simons (1496-1561)
Na de vernietiging van de revolutionaire stroming kreeg de tweede richting (die van de wereldmijding) haar kans. De leider werd Menno Simons, geboren in Witmarsum in Friesland. Hier legde hij ook zijn priesterambt neer in 1539. Dat deed hij onder de indruk van de heldenmoed van de doopsgezinde martelaren.
Menno Simons heeft ontzettend zijn best gedaan om de dopersen in rustige banen te leiden. Na Münster trokken de doopsgezinden zich terug in hun gemeenten. Hun geestelijk kenmerk was niet meer veroveringszucht, maar mijding van de wereld. We hebben al gezien dat de wortel van de beide richtingen hetzelfde is. In wezen is er geen verschil. In praktijk wel.
Door strenge kerkelijke tucht wist Menno Simons in zijn kring een sobere leefwijze te bevorderen. Naar hem werden de wederdopers ook wel Mennonieten of Mennisten genoemd.



De gereformeerden contra de dopersen
In de begintijd van de Hervorming werden allen die de roomse kerk hadden verlaten over één kam geschoren. De contra-reformatie en de inquisitie beschouwden alle niet-roomsen als ketters. De gereformeerden waren daar niet blij mee. Ze vonden het erg belangrijk, dat iedereen wist wat ze geloofden en beleden. Ze wilden zich graag heel duidelijk onderscheiden van de dopersen.
Het is ook onjuist de wederdopers te beschouwen als een reformatorische groep naast Luthersen en gereformeerden. De leer van de dopersen sloot juist iedere mogelijkheid tot reformatie uit.
In de Nederlandse geloofsbelijdenis en in de Heidelbergse Catechismus worden de dwalingen van de wederdopers dan ook herhaaldelijk genoemd en bestreden. In art.34 van de Nederlandse geloofsbelijdenis lezen we: "Hierom verwerpen wij de dwaling van de wederdopers en andere oproerige mensen, die niet tevreden zijn met de eens ontvangen doop en die bovendien de doop van kleine kinderen der gelovigen veroordelen."
Ook in art.36, dat over de overheid gaat, worden de dopersen bestreden: "Op dit punt wijzen wij de wederdopers en andere oproerige mensen af en in het algemeen allen die de overheid en het gezag verwerpen, de rechtsorde omver willen werpen door de invoering van gemeenschap van goederen, en die de goede zeden die God onder de mensen heeft ingesteld, verstoren". Dat laatste slaat op de veelwijverij, die vooral in Münster veel voorkwam.

De dopersen vandaag
Tot vandaag toe hebben we te strijden tegen doperse dwalingen in ons land.
Het verzet tegen het leger, het antimilitarisme heeft vaak een doperse achtergrond. De PPR (Politieke Partij Radicalen, tegenwoordig een onderdeel van Groen-links) gesteund door revolutionaire theologen deinsde er niet voor terug de wettige overheid aan te vallen en te ondermijnen door het steunen van kraakacties, stakingen en blokkades.
De term radicaal is niet nieuw. Al in de zestiende eeuw werd de opvatting verkondigd, dat Luther en Calvijn maar halve hervormers waren. De dopersen wilden een zeer radicaal nee laten horen tegen het aardse. Alleen de ziel kan gered worden, maar het aardse, natuurlijke leven is reddeloos verloren.

We komen de doperse dwaling heel duidelijk tegen bij de evangelische beweging en bij Pinkstergroeperingen. Ook de de zogenaamde charismatische beweging die binnen gereformeerde kerken actief is, kan als een doperse dwaling worden beschouwd. Door eenzijdig de nadruk te leggen op het werk van de Heilige Geest, scharen de sympathiserende predikanten zich onder de Geestdrijvers uit vroegere eeuwen. Ze kenmerken zich door doorgaande profetie: naast de Bijbel ontvangen charismatici nieuwe openbaringen rechtstreeks van God. Die moeten dan wel getoetst worden, maar toch.
Daarnaast wordt geijverd voor ziekenzalving en gebedsgenezing, terwijl tongentaal door verschillende predikanten wordt beoefend. Hiermee heeft niet alleen in evangelische kringen, maar ook binnen kerken die Schriftgetrouw willen zijn, opnieuw de oude doperse dwaling de kop opgestoken.
We hebben al gezien dat het anabaptisme en Geestdrijverij niets met hervorming te maken hebben. Vandaar dat de dopersen en de gereformeerden fel tegenover elkaar stonden, en staan tot op de dag van vandaag.

Dopen wat mondig is

In een spreuk van 4 regels wordt de leer van de Doopsgezinden goed weergegeven. De spreuk is van een Doopsgezinde dominee:

Dopen wat mondig is
Spreken wat bondig is
Vrij in het christelijk geloven
Daden gaan woorden te boven

Dopen wat mondig is. Deze regel is wel duidelijk: men is voor de doop van volwassenen en dus tegen de kinderdoop.

Spreken wat bondig is. Voor Doopsgezinden geldt: mijn ja is ja en mijn nee is nee. Doopsgezinden zweren daarom geen eed, maar leggen indien noodzakelijk een belofte af.

Vrij in het christelijk geloven
Er wordt van bovenaf niet opgelegd wat ze moeten geloven. Dit komt ook naar voren in de belijdenis die een ieder die lid wordt zelf schrijft.

Daden gaan woorden te boven
Een sober en dienstbaar leven leiden, door de daad bij het woord te voegen. Eigenlijk geen woorden maar daden.

Zo is deze spreuk kenmerkend voor de Doopsgezinde geloofsgemeenschap in de wereld.



 









19. GUIDO DE BRÈS, OPSTELLER VAN DE NEDERLANDSE GELOOFSBELIJDENIS

De tijd waarin Guido de Brès leefde
Als we nu ongestoord bij elkaar zitten om een Schriftgedeelte of een stukje kerkgeschiedenis te bespreken, kunnen we ons bijna niet voorstellen, dat er een tijd is geweest, dat daarop de doodstraf stond. Dat was het geval in de tijd van Guido de Brès.
We willen daarvan een voorbeeld geven. We hebben bij de behandeling van Calvijn gezien, dat hij eerst in Genève werkte. Toen het leven hem daar onmogelijk werd gemaakt, vluchtte hij samen met Farel naar Straatsburg. Toen Genève hem in 1541 vroeg terug te komen, werd zijn opvolger in Straatsburg Pieter Brully. Over hem wil ik iets vertellen.
Pieter Brully bleef daar niet lang predikant. Al gauw trok hij naar de Zuidnederlandse stad Doornik, waar later De Brès predikant werd. Door de roomse inquisitie werd Brully gezocht. Evenals Calvijn (en ook als Paulus) probeerde hij in een mand de stad te verlaten. Toen hij uitstapte, werd hij getroffen door een groot stuk steen uit de muur. Hierdoor werd zijn been verbrijzeld. De vlucht was mislukt en Brully werd gevangen gezet. Vier maanden lang werd hij op de pijnbank gemarteld. Men wilde hem zover krijgen dat hij zijn geloof zou verloochenen. De HERE gaf Brully kracht om zware folteringen te doorstaan.
In 1545 werd hij veroordeeld tot de dood door verbranding. Langzaam werd hij boven en klein vuur verbrand onder de vreselijkste pijnen.

Tijd van martelaren, maar ook van dwaalleraars
Zo ging dat in die dagen. Voor ons bijna niet voor te stellen in een vrij land. Duizenden werden op deze manier door de valse kerk ter dood gebracht om hun trouw aan het Woord van God. Met alle middelen probeerde de satan de Hervorming tegen te gaan. Eén van die middelen was geweld. Daarom was het de tijd van de martelaren.
Maar de satan heeft meer dan één pijl op zijn boog. Hij kan ook dwaalleer heel goed gebruiken om de mensen van het rechte spoor af te trekken. Daarom wierp hij ook dit middel in de strijd.
Vooral de wederdopers waren actief. Zij leerden dat Gods Woord maar een dode letter was. Niet het Woord was belangrijk, maar het inwendige licht. Daaronder verstonden ze de regelrechte werking van de 'Geest' in hun hart.
Voor de vervolgers uit de Roomse Kerk was alles één pot nat. Wederdopers en gereformeerden werden over één kam geschoren. Omdat de wederdopers vaak revolutionair optraden, barstten steeds weer vervolgingen los.
Het was een uiterst gevaarlijke en verwarrende tijd. Als de HERE zijn volk niet had bewaard en geleid, dan was er van de Reformatie helemaal niets terecht gekomen. Bij het bewaren van zijn kerk heeft hij Guido de Brès willen gebruiken als zijn instrument.

Iets over het leven van Guido de Brès
Van zijn jeugd weten wij heel weinig. Hij werd in Bergen in Henegouwen geboren in 1522. Hij kreeg een opleiding als glasschilder. Hij moest dus gebrandschilderde ramen ontwerpen en vervaardigen. Doordat in Bergen ook ketterse geschriften werden verspreid, kwam de jonge Guido in aanraking met de 'nije leer'. Hij werd daarvan een enthousiast belijder.
Toen in 1548 de vervolgingen steeds heviger werden, stak hij over naar Engeland. Daar voegde hij zich bij de gereformeerde vluchtelingengemeente in Londen. Hier kreeg hij zijn opleiding tot predikant, vooral van de Poolse edelman Johannes a Lasco. Deze heeft veel gedaan om een ordelijk kerkelijk leven te krijgen.
Op ongeveer dertigjarige leeftijd keert De Brès terug uit Londen naar zijn geboortestreek. Nu niet meer als glasschilder maar als prediker van het evangelie. Hij werd predikant te Rijssel. Hier woonden wel enkele aanhangers van de nieuwe leer, maar het kerkelijk leven was nog niet georganiseerd. Dat werd één van zijn taken. In diep geheim gaf hij ook catechisatie aan groepjes gelovigen.
Toen de vervolgingen in hevigheid toenamen, werd hij opnieuw genoodzaakt te vluchten. Nu ging hij naar Duitsland. Daar ontmoette hij heel wat kennissen uit zijn Londense tijd. Het is wel zeker, dat hij in deze periode naar Genève is gereisd om Calvijn zelf de Schrift te horen uitleggen.
In deze tijd trouwde Guido de Brès met Catharina Ramon. Dat was een geloofsdaad van deze vrouw, want ze wist hoe de inquisitie het op haar man gemunt had. Ze stond hem in alles trouw ter zijde. Ze kregen vijf kinderen die hun vader minder zagen dan normaal. Zo eiste de zaak van de Hervorming hem op.

Naar Doornik in 1559
Na een ballingschap van drie jaren kwam de Brès in de gemeente van Doornik. Met grote ijver werkte hij aan het verklaren van het Woord van God. En onder Gods zegen droeg het gezaaide zaad vrucht. Vooral onder de overheidspersonen van Doornik kreeg De Brès trouwe aanhangers.
Ondertussen was hij begonnen met het schrijven van een aantal artikelen, die nu bekend zijn als de Nederlandse geloofsbelijdenis (afgekort NGB). Het was zijn bedoeling de eenheid onder de gelovigen te bevorderen door duidelijk te vertellen wat het gereformeerd-zijn inhield.
Hij wilde met de 37 artikelen de roomse leiders duidelijk maken, dat de gereformeerden heel andere mensen waren dan de wederdopers die door hun revolutionaire optreden overal opschudding veroorzaakten.

Het beroemde pakje over de muur
De satan zat echter niet stil. Ditmaal kwam zijn aanval niet van buitenaf door geweld, maar van binnen uit. Een deel van zijn gemeenteleden trok in optocht door de stad (een soort demonstratie), terwijl luidkeels psalmen werden gezongen. Ze vonden dat De Brès te weinig reclame maakte voor de nieuwe leer. Bovendien waren er toch aanhangers onder het stadsbestuur? Wat kon hun gebeuren?
Maar het was vragen om moeilijkheden. De roomse geestelijken gaven dit optreden haastig door aan landvoogdes Margaretha. Zij stuurde een paar mannen, die opdracht kregen orde op zaken te stellen. Het was voor De Brès duidelijk, dat ze de gereformeerden nu zeker zouden beschuldigen van wederdoperij. Wat kon De Brès doen om dat te verhinderen?
Hij wist dat de onderzoekers van Margaretha logeerden op een kasteel. Plotseling kreeg hij een goed idee. Zijn geloofsbelijdenis was klaar. Als hij die eens aan die mannen zou kunnen laten lezen! Dan zou het hun duidelijk zijn dat ze niet met wederdopers te doen hadden. In die geloofsbelijdenis stond dat de gereformeerden de overheid willen gehoorzamen (zie art.36 NGB). Ze waren geen ongeregelde lieden die op relletjes uit waren.
Eerst schreef De Brès een brief aan de koning. Die indrukwekkende brief wordt verderop helemaal opgenomen. Samen met de Nederlandse geloofsbelijdenis maakte hij daarvan een klein pakje. In de nacht van 1 op 2 november 1561 gooide hij dat pakje over de muur van dat kasteel. Hij hoopte dat het gevonden zou worden en aan de afgevaardigden van de landvoogdes gegeven.
De Here heeft het zo geleid dat dit inderdaad gebeurde. Het gevolg was anders dan De Brès gehoopt had. Op 4 november verscheen er al een plakkaat, waarop stond dat het bezit van dit boekje de doodstraf tot gevolg had.
De inquisitie ging al gauw tot enkele arrestaties over. Van De Brès werd het volgende signalement: een man van ongeveer veertig jaar, hoog van gestalte, bleek van kleur, mager en lang gezicht, rosachtige baard en slecht gekleed in een zwarte mantel met een versleten kraag.

Opnieuw in ballingschap
Het is De Brès al gauw duidelijk geworden, dat hij niet langer in Doornik kon blijven. Dan begint een tijd van zwerven van de éne naar de andere plaats, als een opgejaagd stuk wild. Ondertussen schreef hij een dik boek tegen de wederdopers, die meer en meer invloed wonnen. Hij zwierf door Frankrijk, was daarna weer in verschillende plaatsen in Vlaanderen. En overal waar hij opdook predikte hij het onvermoeide het zuivere Woord van God.
Je moet het leven van De Brès niet als een uitzondering beschouwen. Zo werkten heel wat gereformeerden predikanten en gemeenteleden. Velen hebben voor hun geloof hun leven over gehad. Maar het bloed der martelaren was het bloed der kerk. Het lukte de satan niet de kerk uit te roeien!

Guido de Brès gearresteerd
Een belangrijke stad voor de gereformeerden was Valenciennes. Hier hadden de gereformeerden de leiding. Geen wonder dat op een bepaald ogenblik het Spaanse leger het beleg rond de stad sloeg. Na korte tijd moest men zich overgeven. De Brès werd hierbij gevangen genomen.
Vanuit een donker hol (heel anders dan tegenwoordig) slaagde hij er toch nog een bemoedigende brief aan de gemeente van Valenciennes te schrijven, hoewel zijn handen geboeid waren.
Dan moet je eens lezen hoe hij de gemeenteleden bemoedigt:
"Vergeet vooral de eer niet, die God u bewezen heeft door u een man te geven, die niet alleen dienaar van God is, maar die ook zozeer door God bevoorrecht wordt, dat Hij hem verwaardigt de martelaarskroon te verkrijgen. Ik ben vrolijk en mijn hart is opgewekt. Mij ontbreekt niets in mijn droefenissen. Ik ben vervuld van de overvloedige rijkdom van mijn God".
Niet alleen aan zijn gemeente schreef hij brieven, ook aan zijn vrouw. Uit al die brieven bleek hoe de HERE hem kracht gaf om zijn martelaarschap als een eer te beschouwen.
Het zal je niet veel moeite kosten te begrijpen, hoe vertroostend en bemoedigend die brieven geweest zijn voor de vervolgde kinderen van God.

Guido de Brès als martelaar
Op 31 mei 1567 werd hij met enkele andere gemeenteleden te Valenciennes ter dood gebracht. Hij heeft nog gelegenheid zijn medegevangenen toe te spreken:
"Mijn broeders, heden ben ik ter dood veroordeeld om de eer van de Zoon van God. Geloofd zij daarom zijn Naam! Ik ben zeer verheugd. Nooit had ik gedacht dat God mij zulk een eer zou schenken".
Wanneer hij boven op de ladder staat met de strop om de hals, spoort hij het volk aan de overheid te gehoorzamen. De gelovigen vermaant hij te volharden in de leer van Christus die hij hun heeft mogen verkondigen.
Daarop wordt de ladder weggetrokken. Enkele ogenblikken later is Guido de Brès bij Christus, wiens trouwe dienstknecht hij mocht zijn. Zijn aardse taak was beeindigd.

De betekenis van Guido de Brès
Nadat het pakje met de Nederlandse Geloofsbelijdenis over de muur van het kasteel te Doornik was gegooid, werd het ook in het geheim verspreid onder de gereformeerden. Sinds 1566 werd ze door de vervolgde gereformeerde kerken aanvaard als belijdenisgeschrift. Op de Synode van Emden van 1571 werd vastgesteld, dat deze belijdenis door alle predikanten moest worden ondertekend.
Zo leeft de naam van Guido de Brès voort tot op vandaag. De Koning van de kerk heeft deze predikant willen gebruiken als een instrument in zijn dienst om zijn gemeente te vergaderen en te beschermen tegen de aanvallen van de satan.
Tot op vandaag probeert de satan dit belijdenisgeschrift van de gereformeerde kerken af te nemen. Dat mag nooit gebeuren. Want het is een geschrift met bloed geschreven, waarin de kerk uitspreekt wat ze op grond van Gods Woord gelooft.

   







Begeleidende brief van Guido de Brés aan koning Philips de Tweede

Begeleidend schrijven aan Philips II

De gelovigen in de Nederlanden die willen leven naar de ware reformatie van het Evangelie van onze Here Jezus Christus, aan de onoverwinnelijke Koning Philips, hun hoogste Heer.  


Door middel van deze brief willen wij U op de hoogte stellen van het lijden van Uw volk. Graag hadden wij ons persoonlijk bij U verdedigd tegen de beschuldigingen die men tegen ons inbrengt. Onze vijanden hebben echter zoveel valse aanklachten bij U ingediend, dat wij de kans niet krijgen voor U te verschijnen om onze zaak te bepleiten. Wij worden zelfs verbannen, vermoord en verbrand. Nergens zijn we veilig.

Daarom vragen wij U of U naar onze klachten wilt luisteren.

Wanneer men ons immers alleen maar hoeft te beschuldigen en wij de gelegenheid niet krijgen ons te verdedigen, is vrijspraak uitgesloten. U mag, mijnheer de koning, als U ons na het aanhoren van onze klachten schuldig bevindt, de brandstapels en andere straffen in Uw koninkrijk vermeerderen. Wanneer echter blijkt dat wij onschuldig zijn, wilt U ons dan tegen de macht van onze vijanden beschermen.

Onze vijanden beweren dat wij ongehoorzame opstandelingen zijn, die er alleen maar op uit zijn elk overheidsgezag te vernietigen en verwarring in de wereld te brengen. Zij beweren dat wij niet alleen onszelf van Uw heerschappij willen bevrijden, maar U ook van Uw troon willen stoten. Misdaden, die in strijd zijn met onze belijdenis, ons christen-zijn en zelfs met ons mens-zijn! Misdaden, die terecht het oude spreekwoord van de Romeinse tirannen zouden doen herleven: de christenen voor de leeuwen.

Maar beschuldigen alleen is niet voldoende. Het gaat om het bewijs. De profeten, de apostelen en ook de leden van de eerste christelijke gemeente zijn aangeklaagd en met dergelijke laster schijnbaar in het nauw gebracht. Maar net als zij dat in hun tijd gedaan hebben, verklaren wij nu uitdrukkelijk voor God en Zijn engelen dat wij niets liever willen dan, gehoorzaam aan de overheid, met een zuiver geweten te leven, God te dienen en ons leven te richten naar Zijn Woord.

Bovendien kunnen onze rechters getuigen dat zij nooit bij ons iets opgemerkt hebben wat op ongehoorzaamheid wees jegens U of de openbare orde verstoorde. Zij zullen daarentegen gemerkt hebben dat wij in onze bijeenkomsten bidden voor koningen en andere overheidspersonen en in het bijzonder voor U, Majesteit, en voor hen die U hebt aangesteld om Uw rijk te besturen. Wij weten immers uit Gods Woord en ook door het onderwijs van onze predikanten, dat koningen en andere gezagsdragers door God zijn aangesteld, en dat wie zich tegen de overheid verzet, Gods gebod overtreedt en Zijn oordeel over zich haalt. Wij belijden dat door Gods eeuwige wijsheid koningen heersen en overheidspersonen rechtspreken.

Kortom, zij zijn niet door onrecht tot hun gezag gekomen, maar door God zelf aangesteld.

Dit alles belijden wij niet alleen met de mond, maar ook met ons hart. Niemand onder ons heeft immers ooit geweigerd U belasting te betalen. Ieder heeft gehoorzaam betaald, zodra er een aanslag kwam. Ook is er bij ons nooit wapenbezit of een samenzwering ontdekt, zelfs niet toen wij door hen die zich met een beroep op U aan alle mogelijke wreedheid te buiten gaan, zo wreed gemarteld werden. Zelfs het geduld van de zachtmoedigste zou daardoor toch veranderen in woede en wanhoop.

Wij danken echter onze God dat het bloed van onze broeders, voor onze zaak, of liever voor de zaak van Jezus Christus vergoten, tot God roept. De verbanningen, gevangenisstraffen, pijnbanken, verbeurdverklaringen, martelingen en andere verdrukkingen bewijzen wel dat het ons niet om onszelf te doen is. Wij zouden het immers veel gemakkelijker kunnen hebben, als wij deze leer niet verdedigden.

Wij vrezen echter God, verschrikt door het dreigende woord van Jezus Christus, die zegt dat Hij ons verloochenen zal voor God Zijn Vader, als wij Hem voor de mensen verloochenen. Omdat wij weten dat wie Christus wil volgen, zijn kruis op moet nemen en zichzelf moet verloochenen, ondergaan wij al deze martelingen geduldig. Een normaal mens zal hen die land, familie en vrienden verlaten om in vrede te leven, daarom nooit van oproer kunnen verdenken. Evenmin zal hij hen die voor het Evangelie sterven, ervan kunnen verdenken dat zij de koning van zijn macht willen beroven. In dat Evangelie staat immers: geeft aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is. Als zij dus hun lichaam en bezit aan de koning prijsgeven, vragen zij U of zij aan God mogen geven wat Hij van hen eist. Dat mogen wij God niet weigeren, omdat Hij ons gekocht en duur betaald heeft en ons tot Zijn eigendom heeft gemaakt.

Voorts menen wij dat onze vijanden misbruik maken van Uw goedheid en geduld, als zij U dwingen naar hun misleidende woorden te luisteren. Zij zeggen namelijk dat wij alleen wegens ons kleine aantal niet tegen U opstaan. Alsof ieder van ons in zijn hart een opstandeling is en wij slechts op het meedoen van de massa wachten om U aan te vallen en onze woede te koelen. Maar wij verzekeren U, mijnheer de koning, dat er in de Nederlanden meer dan honderdduizend mannen zijn die de godsdienst waarvan wij U de belijdenis aanbieden, aanhangen. Bij niemand van hen is er iets van voorbereiding van een opstand te merken. Er is zelfs nog nooit over gesproken.

Wij noemen U dit grote aantal van onze broeders niet, mijnheer de koning, om al Uw ambtenaren en dienaren bang te maken. Wij willen daarmee de lasterpraatjes weerleggen van hen die ons alleen door leugens gehaat kunnen maken, en een beroep doen op Uw barmhartigheid. Want als U van plan bent zoveel mensen om te brengen, zal dat rampzalige gevolgen hebben voor Uw onderdanen. U zult ontzettend veel verdriet veroorzaken bij vrouwen, kindeen, verwanten en vrienden.

Iedereen zal ontdaan zijn, als hij ziet hoe zoveel aanzienlijk en geliefde burgers na martelingen en een verschrikkelijke gevangenschap op zo'n schandelijke en ongehoord wrede manier worden gedood. En hun vrouwen, als zij tenminste kunnen ontsnappen, zullen in vreemde landen moeten rondzwerven en met hun kinderen op de arm om brood moeten bedelen.

Wij hopen, mijnheer de koning, dat het nageslacht Uw bewind niet als bloedig en wreed zal typeren. Laat men niet zeggen dat de eer van Uw vader en voorvader en Uw eigen deugden door deze wreedheid overschaduwd zijn. Zo'n wreedheid is toch een mens onwaardig en past zeker niet bij een vorst, van wie zachtmoedigheid juist de belangrijkste deugd is. Zachtmoedigheid is toch wat een echte koning onderscheidt van een tiran.

Men vervolgt ons niet alleen als vijanden van U en van de samenleving, maar ook als vijanden van God en van Zijn kerk. Daarom vragen wij U of U ons wilt beoordelen naar onze geloofsbelijdenis die wij U hierbij aanbieden. Wij zijn bereid deze belijdenis zonodig met ons eigen bloed te bekrachtigen. Hopelijk zult U erkennen dat men ons ten onrechte scheurmakers, opstandelingen en ketters noemt. Want wij belijden niet alleen de hoofdpunten van het christelijk geloof, vervat in de apostolische geloofsbelijdenis, maar de gehele leer die Jezus Christus ons geopenbaard heeft tot leven, gerechtigheid en behoud.

Deze leer is door de evangelisten en apostelen verkondigd, bezegeld met het bloed van vele martelaren, en zuiver bewaard door de eerste christelijke gemeenten.

Maar door de onkunde, hebzucht en eerzucht van predikers, en door menselijke verzinsels en instellingen - volkomen in strijd met het zuivere Evangelie -, is zij totaal verminkt.

Onze tegenstanders ontkennen op onbeschaamde wijze dat dit Evangelie de kracht van God tot behoud is voor ieder die gelooft. Dat ontkennen zij namelijk als zij ons veroordelen en vermoorden, omdat wij ons niet houden aan wat niet in het Evangelie staat. Daarmee lasteren zij de Heilige Geest. Zij ontkennen immers dat heel Gods wijsheid en alles wat voor onze zaligheid nodig is, in het Oude en Nieuwe Testament staat. Zij zeggen dat hun verzinsels daarbij noodzakelijk zijn en dat degene die deze niet van dezelfde of hogere waarde dan het Evangelie acht, vervloekt is, verbannen en gedood moet worden, en zelfs de helse straf verdient.

Wij beven bij deze woorden en schrikken van de dreigementen van hen die macht hebben ons lichaam te verbranden. Maar anderzijds horen wij de apostel zeggen: "Ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een Evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!" Ook horen wij hoe Johannes zijn profetie als volgt besluit: "Ik betuig aan een ieder die de woorden der profetie van dit boek hoort: indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen die in dit boek beschreven zijn". Kortom, wij horen dat ons verboden wordt iets toe te voegen aan Gods geboden of daarvan iets weg te laten. Jezus Christus zegt ons dat Hij ons alles wat Hij van Zijn Vader gehoord heeft, te kennen heeft gegeven.

Nu heeft Christus terwille van de zwakheid van de apostelen hun nog iets verzwegen. Maar Hij heeft beloofd hun dat te openbaren door de Heilige Geest die Hij hun zou zenden. En omdat Hij de Waarheid zelf is, zijn wij er zeker van dat Hij die belofte aan hen gehouden heeft. Daarom staan die "verborgenheden" in het Evangelie en in de brieven van de apostelen die na die belofte en na het ontvangen van de Heilige Geest geschreven zijn. Degenen die onder de "verborgenheden die de apostelen niet konden dragen" hun ceremoniën en bijgeloof, die in strijd zijn met Gods Woord, verstaan, misbruiken dus de woorden van de evangelisten. Wij zouden dit gemakkelijk kunnen bewijzen door het getuigenis van de Schrift.

Wij moeten in een brief echter kort zijn en willen U niet lastig vallen. Wel verzoeken wij U in de naam van Hem die U tot koning heeft aangesteld, niet toe te laten dat onze vijanden uit eerzucht en met kwade bedoelingen Uw macht gebruiken om hun snode plannen uit te voeren. Door onze geloofsijver als oproer en schandaal te bestempelen stoken zij U tegen ons op.

Maar, mijnheer de koning, U moet wel bedenken dat de wereld altijd het licht heeft gehaat en tegen de waarheid in opstand is gekomen. Maar is dan hij die de waarheid spreekt, een oproerkraaier, omdat de mensen zich daartegen verzetten?

Integendeel! Het is de duivel, de onverzoenlijke vijand van God en van de mensen, die oproer en schandaal veroorzaakt. Om zijn rijk, dat bestaat uit afgoderij, valse eredienst, hoererij en andere zonden die het Evangelie verbiedt, niet te verliezen, komt hij in opstand en probeert hij de voortgang van het Evangelie te verhinderen.

Hierbij komt de ondankbaarheid van de wereld. In plaats van Gods Woord dankbaar aan te nemen, verzet zij zich daartegen, waarbij ze zich alleen beroept op de lange tijd die zij al in haar dwaling leeft. Door die lange tijd als norm te stellen probeert zij zich te verzetten tegen Hem die de tijden heeft geschapen en voor wie alle dingen "heden" zijn.

Het is Uw plicht, mijnheer de koning, van dit alles kennis te nemen en U tegen de dwaling te verzetten, ook al is zij door de lange tijdsduur diep ingeworteld. Ook is het Uw plicht om hen te beschermen die tot nog toe door de rechters eerder verdrukt zijn dan verhoord. Moge de Here U zegenen en behoeden, moge de Here Zijn aangezicht over U doen lichten en U bewaren in alle voorspoed, amen.


 











20. HET ONTSTAAN VAN DE HEIDELBERGSE CATECHISMUS

Altijd letten op wat de Here doet in de kerkgeschiedenis
Wanneer we ons bezig houden met kerkgeschiedenis, komen we allerlei mensen tegen, die iets gezegd of gedaan hebben. Daaraan moesten we nauwkeurig aandacht besteden.
Maar we moeten altijd allereerst letten op de HERE. Want Hij deed allerlei dingen door middel van mensen. Hij leidt de geschiedenis van de kerk! Niets gaat er buiten Hem om. De HERE bepaalt telkens weer opnieuw welke mensen iets voor Hem mogen doen, en wanneer ze dat mogen doen.
Wanneer we ons gaan verdiepen in het ontstaan van de Heidelbergse Catechismus, komen we heel wat mensen tegen: koningen en onderdanen, jongeren en ouderen, geleerden en eenvoudigen, rijken en armen. Van de woorden en de daden van deze mensen moeten we goed kennis nemen. Om daarin te zien wat de HERE deed. Hoe hij zorgde voor zijn kerk.
Op 19 januari 2013 werd in Gouda een nieuw Handboek Heidelbergse Catechismus gepresenteerd. Op die datum was het precies 450 jaar geleden dat de Heidelberse Catechismus verscheen. Lees daarover:
het interview met dr.Arnold Huijgen in het Nederlands Dagblad van 18 januari 2013.

Troostbezoek gedurende meer dan vier eeuwen
Meer dan 450 jaar heeft de catechismus invloed kunnen uitoefenen. Wat omvang betreft is het een klein boekje. Maar het heeft een onvoorstelbare rijke inhoud. In de tijd van de Reformatie heeft geen enkel boekje zo'n duidelijk stempel gezet op de gereformeerden als de Heidelberger.
Velen hebben er als martelaar troost uit mogen putten. Op de pijnbank, op de brandstapel en op het schavot wisten de bloedgetuigen zich het eigendom van hun trouwe Heiland Jezus Christus in leven en sterven.
De eeuwen door, jaar in jaar uit, hebben de kinderen van de kerk zich over dit boekje gebogen. Ze zullen wel eens gezucht hebben bij het instampen van de lange antwoorden. Maar bij het ouder worden zijn ze de HERE dankbaar geweest. Door dit troostboek mochten ze Hem beter leren kennen en liefhebben.
Niemand zal de grote invloed van de Heidelbergse Catechismus kunnen peilen. Het is een kostbaar geschenk van God aan zijn kerk. Een onderwijsboekje: onderwijs in de leer van Jezus Christus. Voor de catechisatie en kerkdienst. Voor leven en sterven.

Frederik III van de Palts kiest voor de gereformeerde belijdenis
Het ontstaan van de catechismus is ondenkbaar zonder het optreden van de vrome vorst Frederik III. Het centrum van zijn rijksgebied was Heidelberg. In 1559 kwam hij aan de regering. In de Palts hadden velen toen al grote belangstelling voor het belangstelling. In 1561 bleek Frederik III uit volle overtuiging de gereformeerde leer te belijden.
Deze publieke keus van de vorst had verstrekkende gevolgen. De Duitse vorsten hadden namelijk het recht te bepalen, welke godsdienst in hun gebied werd beleden. Dat was overeengekomen in Augsburg. Daar was in 1555 een godsdienstvrede gesloten de roomsen en de luthersen. Gereformeerden vielen er buiten.
Daarom was het besluit van Frederik om de Palts de gereformeerde belijdenis in te voeren een daad van geloof. Van alle kanten werd zijn besluit heftig bestreden. Hij was een vreemde eend in de bijt. Niet Rooms en niet Luthers. Hij ondervond nog meer verzet van luthersen dan van roomsen. Ongekend fel waren de aanvallen. Maar Frederik mocht staande blijven.

Hoe Frederik III de gereformeerde belijdenis invoerde
Dat invoeren van de gereformeerde belijdenis ging niet bepaald gemakkelijk. Daarvoor moest heel wat werk verzet worden. Heidelberg had een van de oudste universiteiten van Duitsland, gesticht in 1386. Voordat Frederik in 1559 de regering aanvaardde, was er binnen de muren van deze universiteit een felle strijd losgebarsten over de richting waarin onderwijs moest worden gegeven.
De strenge luthersen gingen met veel ijver en vuur te werk. Volgens hen moest het gereformeerde geloof verdwijnen. Ook de minder strenge luthersen wilden ze eruit hebben. Frederik heeft nog geprobeerd de partijen tot elkaar te brengen.
Toen dat niet lukte heeft hij uiteindelijk de theologische afdeling helemaal door gereformeerde hoogleraren laten leiden. Onder hen waren Caspar Olevianus en Zacharias Ursinus.
Voor de verbreiding van de hervorming in de Nederlanden is de Heidelbergse universiteit van groot belang geweest. Heel wat Nederlandse predikanten werden hier opgeleid.
Nog belangrijker dan het gereformeerd worden van de universiteit was de reformatie van de kerk. Op bevel van Frederik werden de altaren en de kruisbeelden verwijderd. Maar dat was de buitenkant. Frederik begreep heel goed dat het ging om de reformatie van leer en leven. Daarom gaf hij de stoot voor het opstellen van de Heidelbergse Catechismus. Zie over over Frederik de Vrome het boeiende artikel door ds.M. van Kooten in het RD van 17 februari 2015.

Het doel van de Heidelbergse Catechismus
Wat wilde Frederik met zijn catechismus? Heel eenvoudig: onderwijs in de christelijke leer. Daartoe gaf hij aan de hoogleraren Ursinus en Olevianus opdracht een leerboekje samen te stellen. In het voorwoord van de uitgave van 19 januari 1563 heeft Frederik zijn bedoeling verder uiteen gezet.
Het gaat hem aan het hart, dat de jeugd in zijn vorstendom zo slordig in de christelijke leer wordt onderwezen, zowel op school als in de kerk. Iedere leermeester doet wat goed is in eigen ogen.
Dit heeft tot gevolg, dat de jongeren vaak opgroeien zonder liefde voor God en zonder kennis van zijn Woord. Soms worden ze lastig gevallen met dwaalleer en ketterijen.
Dat is de reden waarom een catechismus van onze christelijke leer uit het Woord van God zo broodnodig is. Wanneer de jeugd niet vanaf het begin zorgvuldig wordt opgeleid in de zuivere leer van het heilig evangelie en de rechte kennis van God, gaat het mis met de maatschappij.
Waarom? Dan komt er namelijk niets terecht van kerkelijke en wereldlijke ambten. Ook de gehoorzaamheid en andere deugden bij de onderdanen kunnen alleen toenemen, wanneer de jongelui steeds worden geoefend in de leer van Christus

Het gebruik van de Heidelbergse Catechismus
Het doel van de catechismus was dus, dat de jeugd in kerk en school schriftuurlijk onderwijs zou krijgen in de gereformeerde leer. Het was bij de predikanten en de onderwijzers een vaste handleiding bij het onderwijzen in de goede leer. Tenslotte moest een ieder door de prediking uit de catechismus in deze leer vlijtig onderwezen worden.
Hoe moest dat laatste plaats vinden? De predikanten moesten elke zondag voor de morgenpreek een groot stuk uit de catechismus 'duidelijk en verstaanbaar' voorlezen. In negen zondagen moesten ze er mee klaar zijn. Dan begon het weer van voren af aan.
In de middagdienst moest uit de catechismus gepreekt worden, zoals dat nu bij ons nog steeds het geval is. Alleen de manier waarop het gebeurde verschilt met onze tijd. De jongelui moesten de vragen in de kerk opzeggen, waar heel de gemeente bij zat. Daarna moest de dominee de volgende vraag en antwoord bespreken en verduidelijken. Op die manier moest men eenmaal per jaar de hele catechismus doorkomen.

De opstellers van de Heidelbergse Catechismus
De professoren Ursinus en Olevianus waren beiden leerlingen van Calvijn. Ze waren nog jong toen ze door de HERE geroepen werden hun krachten te geven aan de catechismus: 28 en 26 jaar! Ze hebben dankbaar gebruik gemaakt van al het goede, wat er aan leerboeken bestond. Ze kozen gedeelten uit allerlei catechismussen uit Straatsburg, Bazel, Zürich, Genève, Emden en Londen.
Het belangrijkste aandeel heeft Ursinus gehad. Hij had al eerder een grote catechismus samengesteld in het latijn met totaal 323 vragen. Later maakte hij een kortere daarnaast met 108 vragen.
Het is niet zo, dat men alles wat Ursinus had opgesteld klakkeloos overnam. Van 11 tot 17 januari 1563 werd een speciale synode samengeroepen. Hier liet Frederik III het onderwerp uitvoerig toetsen. Heel wat verwijzingen zijn nog aangebracht. Olevianus heeft een belangrijke rol gespeeld bij de uiteindelijke vaststelling.
Het resultaat was het beste uit allerlei catechetische boekjes, samengevoegd met het beste uit het werk van Ursinus. Zo werd het een catechismus met voortreffelijke eigenschappen.
Hij heeft in de loop der eeuwen zijn betekenis en waarde duidelijk bewezen. De 'vader' van de Heidelbergse catechismus, Frederik de Vrome, is daardoor niet allen belangrijk geweest voor zijn eigen vorstendom, maar voor talloze gereformeerden in vele landen. Ook in Nederland.

Verzet tegen de Heidelbergse Catechismus
Vooral na de invoering van Frederik de Vrome in 1563 neemt het verzet tegen hem toe. Wanneer in 1566 een rijksdag bijeenkomst in Augsburg is, moet hij zich daar verantwoorden. Zijn tegenstanders eisen afschaffing van de catechismus. Men had zelfs plannen de keurvorst af te zetten en tot de doodstraf te veroordelen.
Vrienden raden hem aan, niet te gaan. Maar Frederik vertrouwt op God. Te midden van zijn vijanden verdedigt hij zijn catechismus: "Deze is gegrond op Gods Woord en kan daarom niet omvergestoten worden". De Markgraaf van Baden riep uit: "Wat vechten wij tegen deze man? Hij is vromer dan wij".
Sindsdien wordt de keurvorst Frederik de Vrome genoemd. Besloten wordt dat geen stappen tegen de Heidelbergse Catechismus worden ondernomen. Het verzet wordt gestaakt.

De betekenis van de Heidelbergse Catechismus
Meteen na de uitgave van 1563 werd de catechismus uit het Duits vertaald in het Nederlands door Ds. Petrus Datheen. Op het convent van Wezel werd hij in 1568 aanvaard als belijdenisgeschrift.
Wanneer iemand predikant wilde worden, moest hij op kerkelijke examens instemmen met de leer van de gereformeerden kerken. Deze leer was samengevat in de Nederlandse Geloofsbelijdenis en in de Heidelbergse Catechismus.
Het Convent van Wezel dringt erop aan, dat de predikanten de catechismus de jeugd van de kerk zullen laten leren. De volgende synodes gaan in dezelfde lijn verder.
Zo is de Heidelbergse Catechismus een van de formulieren van Enigheid geworden, zoals onze belijdenisgeschriften worden genoemd.
Meer dan vier eeuwen heeft hij zijn zegenrijk werk mogen doen. Niet alleen in een deel van Duitsland en in ons land. Maar ook in Hongarije, Zuid-Afrika, Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en in Indonesië, om enkele landen te noemen.
Frederik de Vrome is een prachtig instrument geweest in de hand van de Koning der kerk. Voor de tot standkoming van de Heidelbergse Catechismus is de kerk aan de HERE grote dankbaarheid verschuldigd.

 







21. HET ONTSTAAN VAN DE DORDTSE LEERREGELS

Doorgaande reformatie
Het was alleen te danken aan de HERE, dat in de Nederlanden gereformeerde kerken werden gesticht. Dat wilde helemaal niet zeggen, dat alle leden op slag veranderden van rooms in volbloed gereformeerd. Nee, heel wat roomse gewoonten en gebruiken moesten worden afgeleerd en uitgeroeid.
Het belangrijkste middel daarvoor heeft de HERE geschonken in de prediking. Maar hoe kwamen we aan trouwe predikanten? Dat was een van de verdiensten van Marnix van Sint Aldegonde. Op zijn advies had Willem van Oranje aan de stad Leiden een theologische hogeschool geschonken als dank voor de dappere tegenstand bij het beleg. Daar moesten voortaan jonge predikanten worden opgeleid. Marnix had gezorgd voor professoren die gereformeerd waren in leer en leven.
Door de kerkeraden werd er bovendien op toegezien, dat er gereformeerde schoolmeesters kwamen. Zo waren de gereformeerde kerken bezig de reformatie te laten doorwerken in het hele leven. Dat kostte veel geduld en volharding, maar ze streden ervoor vanuit het geloof, dat de HERE dit van hen vroeg: Christus was Koning over alle terreinen van het leven.

Verzet tegen de doorwerking van de gereformeerde belijdenis
Tegen deze doorwerking van de reformatie in het hele leven kwam van twee kanten verzet.
Daar waren allereerst de aanhangers van Erasmus van Rotterdam. Zij wilden helemaal niet gebonden worden aan de gereformeerde belijdenis. Dat vonden ze beknotting van hun vrijheid. Ook wilden ze niet weten van de kerkelijke tucht. Weet je waar ze wel warm voor liepen? Dat was voor verdraagzaamheid of tolerantie. Dat hield voor hen in, dat ze een ander vrij wilden laten in zijn kijk op Gods Woord.
Een tweede groep die de doorwerking van de gereformeerde belijdenis wilden tegenhouden, was die van de regenten. Dat waren bijv. burgemeesters en andere bestuurders van steden en provincies. Over het algemeen wilden ze niet weten van een gehoorzaam leven naar Gods Woord. Ze vonden het prima, dat de dominees preekten over gehoorzaamheid aan de overheid. Maar o wee, wanneer de dominees de overheden wezen op hun verantwoordelijkheid.
De regenten waren er helemaal niet blij mee, dat in art.36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zo duidelijk over de taak van de overheid werd gesproken. Ze wilden zich wel met de kerk bemoeien, maar de kerk moest hen met rust laten.

Samenwerking in het verzet tegen de gereformeerde belijdenis
We zien nu, dat de volgelingen van Erasmus samengaan met de regenten. Ze kunnen zich dan beter gaan verzetten tegen de gereformeerden. Die twee groepen samen werden de Libertijnen genoemd. Daar zit het woord vrijheid in. Ze wilden vrij zijn van de gereformeerde belijdenis en de kerkorde. Ze worden ook wel rekkelijken genoemd. De gereformeerden waren dan de preciesen.
Tussen de gereformeerden van de libertijnen zien we de tegenstellingen scherper worden. Het kon bijna niet uitblijven, dat het tot een hevige botsing zou komen. De satan zette zijn aanval in tegen de doorwerking van het Woord van de HERE in het hele leven. We zullen zien op wat voor listige manier dat gebeurde.

Arminius tegenover Gomarus
De tegenstelling tussen de gereformeerden en de libertijnen kwam pas op gang toen Jacobus Arminius tot professor werd benoemd aan de theologische hogeschool te Leiden. Van gereformeerde kant vertrouwde men Arminius al niet helemaal. Als predikant had hij blijk gegeven van ontrouw aan de belijdenis.
Toen hij benoemd werd tot hoogleraar, beloofde hij echter zich aan de gereformeerde belijdenis te onderwerpen. Maar al gauw bleek, dat hij op dit punt niet te vertrouwen was. Vooral als hij debatteerde met Franciscus Gomarus, werd dat de toehoorders duidelijk.
Ze verschilden vooral van mening over de uitverkiezing. Dat is moeilijk te begrijpen. Het betekent, dat God ons heeft uitgekozen als zijn kinderen, opdat wij zouden geloven. Voor opdat kun je ook lezen met de bedoeling dat we zouden geloven.
In dat uitverkiezen is God soeverein. Dat betekent dat de beslissing helemaal van God uitgaat. In zijn kiezen is Hij van niets en niemand afhankelijk.
Dus Gomarus leerde op grond van Gods Woord, dat het geloof een gave is van Gods vrije verkiezing, van zijn vrijmachtig of soeverein welbehagen. Dat zijn moeilijke woorden. Maar in dit verband worden ze altijd gebruikt. We kunnen er niet omheen.

De dwaling van Arminius
Arminius en zijn aanhangers waren het totaal oneens met Gomarus. Hij leerde dat God ons heeft uitverkoren, omdat wij zouden geloven. Nu ligt de beslissing niet bij God, maar bij de mens. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de volgende spreuk van de Arminianen:"De mens is de smid van zijn eigen heil". Een andere luidt:"Als de mens niet wil, staat Gods genade stil."
Deze leer van Arminius is een dwaling, waarbij eigenlijk de mens in het middelpunt staat. We zien dan ook, dat deze leer heeft geleid tot vrijzinnigheid. Dan gaat het niet meer om geloof in God, maar om geloof in de mens. De mens maakt uit, wat hij wil of niet wil.
In 1609 sterft Arminius. Iemand zou kunnen denken: "een geluk bij een ongeluk, want nu is het afgelopen met zijn valse leer". Maar dan vergis hij zich in de kracht van een dwaling. Als het verkeerde zaad gestrooid is en wortel schiet, doet het er niet meer toe wie de zaaier was. Na de dood van Arminius woekert het kwaad van de dwaling voort.
De nieuwe leider van de arminianen werd Johannes Uytenboogaert. Samen met veertig predikanten en regenten bood deze in 1610 aan de Staten van Holland een remonstrantie aan. Hierin waren de denkbeelden van Arminius duidelijk uiteengezet.
Sinds die tijd worden de aanhangers van Arminius ook wel remonstranten genoemd. In 1611 kwamen de gereformeerden met een antwoord, genoemd contra-remonstrantie. Vandaar de naam contra-remonstranten.

Oldebarneveldt tegenover Maurits
De strijd tussen remonstranten en contra-remonstranten had al dadelijk een gevaarlijke kant, omdat de regenten erbij betrokken waren onder leiding van het hoofd van de regering Oldebarneveldt. Op vele plaatsen grepen de regenten in om de arminiaanse minderheid te steunen. Het gevolg was, dat de gereformeerden apart gingen vergaderen met eigen voorgangers. Als dat niet mogelijk was, liepen ze op zondag grote afstanden over de slechte modderwegen om trouwe Woordbediening te horen. Vandaar hun naam slijkgeuzen.
Door het ingrijpen van de regenten ontstond in verschillende plaatsen een gespannen toestand. Dat verergerde toen Oldebarneveldt aan de burgemeesters toestemming gaf om eigen soldaten in dienst te nemen, die waardgelders werden genoemd. Deze huursoldaten moesten de gereformeerden onder de duim houden. Dat betekende in de praktijk onderdrukking, vervolging en gevangenschap.
Zo ver is het gelukkig niet gekomen door het ingrijpen van stadhouder prins Maurits. Hij koos openlijk partij voor de gereformeerden. Hij gaf de waardgelders ontslag. In Utrecht bijvoorbeeld benoemde hij een heel nieuw stadsbestuur. Uytenboogaert werd door Maurits als hofpredikant ontslagen. Regenten die tegenstand boden werden achter slot en grendel gezet. Hetzelfde lot trof Oldebarneveldt. Deze werd in 1619 wegens hoogverraad onthoofd. Uytenboogaert ontkwam ternauwernood naar het buitenland.

De grote synode van Dordrecht 1618-1619
De gereformeerde kerken hadden verschillende keren gevraagd om een nationale synode waar de leer van de remonstranten moest worden beoordeeld. Maar de regenten hadden zo'n synode steeds tegengehouden. Ze wisten dat de remonstranten geen schijn van kans zouden maken.
Nu Maurits had ingegrepen, was eindelijk de weg vrij voor een landelijke synode. Hier konden de leergeschillen worden behandeld. De laatste synode was gehouden in 1586, zodat er in 1618 heel wat op de agenda stond.
Op 13 november 1618 werd de generale synode op plechtige wijze te Dordrecht geopend. Niet alleen de provincies hadden afgevaardigden gestuurd. Op verzoek van de regering waren er uit heel wat Europese landen afgezanten aanwezig. Tot voorzitter werd gekozen Johannes Bogerman, predikant te Leeuwarden. Hij is van grote waarde geweest voor de gereformeerde kerken van die tijd.
Op deze synode moest nu een belangrijke beslissing worden genomen. Zouden de Nederlandse kerken gereformeerd blijven of niet? Zouden ze blijven roemen in Gods soevereine genade of in de menselijke wil?
De remonstranten kregen uitgebreid de gelegenheid om hun standpunt te verdedigen. Maar ze maakten daarvan misbruik door hun uitdagende houding en het steeds maar rekken van de bespreking.
Op 14 januari 1619 had het voor Bogerman lang genoeg geduurd. Hij stuurde de remonstranten de vergadering uit. Hij vond dat de synode lang genoeg geduld had gehad. De zaak werd verder schriftelijk behandeld, wat veel sneller ging.

Belangrijke besluiten op de Dordtse synode
In april 1619 kwamen 'De vijf artikelen tegen de remonstranten' gereed. Ze worden ook wel de Dordtse Leerregels genoemd. Samen met de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse geloofsbelijdenis vormen ze de drie formulieren van eenheid van de gereformeerde kerken in Nederland.
De strijd om de waarheid was ten gunste van de gereformeerde leer beslecht. De aanvallen van de satan waren met Gods hulp afgeslagen. De kerken waren bewaard bij de zuivere leer van de Schrift.
Nog allerlei zaken werden op deze synode afgehandeld. Onze formulieren voor doop en avondmaal werden er oa. vastgesteld en aanvaard. Verder werd de Dordtse kerkorde opgesteld. Daarin wordt het samenleven van de gereformeerde kerken geregeld. Een belangrijk artikel is, dat geen enkele kerk mag heersen over een andere kerk. Iedere vorm van hiërarchie wordt daardoor de kop ingedrukt. Marnix heeft ook voor deze kerkorde de grondslag gelegd.
Heel belangrijk is het besluit geweest, de bijbel opnieuw te vertalen, maar dan uit de grondtalen. De bestaande vertaling beviel niet meer, omdat ze voornamelijk een vertaling was van de Lutherbijbel. De nieuwe vertaling wordt statenvertaling of statenbijbel genoemd. De kosten werden namelijk gedragen door de regering of de staten.
Lang is eraan gewerkt. Ook hier kon men gebruik maken van pionierswerk van ook weer Marnix, die Genesis vertaalde uit het hebreeuws. Pas in 1637 kon het eerste exemplaar aan de Staten worden aangeboden. Eeuwenlang is de statenvertaling door de gereformeerden gebruikt.
Zo zien we hoe de HERE de synode van Dordrecht niet alleen heeft willen gebruiken om de kerk te bewaren bij de zuivere leer, maar ook om de kerk te bouwen.

Wat er verder met de remonstranten gebeurde
Nu de gereformeerde kerken de dwalingen van de remonstranten hadden verworpen, moest tegen hun dominees worden opgetreden, zo was de algemene opvatting. Wanneer ze beloofden, dat ze verder hun mond zouden houden, mochten ze in ons land blijven. Zo niet, dan werden ze verbannen naar een land van eigen keuze. Velen weken uit naar Antwerpen.
Ruim 200 (remonstrantse) predikanten verloren hun ambt. Van deze 200 tekenden bijna 70 direct de 'Acte van Stilstand' waarin zij beloofden zich van nu aan stipt van elke kerkelijke dienst te onthouden en geen propaganda voor hun gevoelens te zullen voeren. Voorts kregen van deze ruim 200 er ongeveer 80 het vonnis van 'ontpoortering' (verbanning), omdat zij de Acte van Stilstand niet wilden ondertekenen. Een 40-tal werd na ondertekening van de Leerregels in ere hersteld.
Na de dood van prins Maurits in 1625 konden ze zich weer zonder veel moeilijkheden in ons land vertonen. Sinds 1631 mochten ze weer kerkdiensten houden.
Het verloop van de kerkgeschiedenis heeft aangetoond, dat de gereformeerden het bij het rechte eind hebben gehad. Ze hebben zich gelukkig niet laten misleiden door de 'vrome' taal van de Arminianen. Het komt er in zo'n kerkstrijd op aan nauwkeurig te onderscheiden. Het was namelijk zo, dat de remonstranten vaak gereformeerde woorden en begrippen gebruikten, waaraan ze een andere inhoud gaven. De HERE heeft de ogen van de gereformeerden willen openen voor de geweldige dreiging van deze satanische aanval.
Vandaag is er van de remonstrantse kerken niet veel over. Ze zijn puur vrijzinnig. Gods Woord wordt er niet meer gepreekt. De geest van Erasmus heeft er gezegevierd. Het gaat daar allemaal om de mens, die zelf bepaalt hoe hij zijn leven zal inrichten.
Door Gods genade zijn de gereformeerde kerken bewaard gebleven bij de zuivere leer. Dat is van het grootste belang gebleken. De geschiedenis van de synode van Dordt is ook jullie geschiedenis. Zonder Gods genade en bewaring waren de gereformeerde kerken toen ten onder gegaan. Nu mochten ze door Hem staande blijven.

Het arminianisme vandaag in de evangelische beweging
Zoals we in de vorige paragraaf zagen: De remonstranten stichtten een eigen kerkgenootschap, dat nooit tot grote bloei kwam. Het bleef klein. Het arminianisme kreeg echter grote invloed in het protestantisme sinds de Verlichting. Dat was niet alleen het geval onder liberale, vrijzinnige theologen, maar juist veel meer onder hen die een radicaal christendom voorstonden. Een krachtige impuls kreeg het arminianisme door John Wesley die zich in het begin van de achttiende eeuw openlijk voor Arminius uitsprak: een mens moet zelf kiezen voor Jezus in plaats van uit te gaan van Gods verkiezing. God wil geëngageerde en zelfbewuste christenen. Zij moeten actief zijn om ook anderen te overtuigen dat zij hun hart en leven aan de Heer moeten geven.

De invloed van Wesley is groot geweest, eerst in het methodisme, maar ook in de latere opwekkingsimpulsen die net als Wesley de nadruk leggen op de persoonlijke geloofskeuze, zoals de baptisten en de pinkstergemeenten. Door evangelische invloeden denken veel mensen in de klassieke gereformeerde kerken niet anders, wat versterkt wordt door een piëtistische inslag met persoonlijk geloof in orthodoxe kringen.

Hoezeer hier ook gesproken wordt over de gaven en de vruchten van de Geest, deze kunnen pas verworven worden nadat de mens persoonlijk voor Jezus heeft gekozen. Zo wordt de Geest een gevangene van de menselijke beslissing. Dat is niet de Geest die als God Here is en levend maakt, maar menselijke spirituele expressie. De menselijke activiteit gaat aan Gods handelen vooraf en is daar voorwaarde voor. Zoals je ziet: wat een levensgrote dwaling. (We maakten dankbaar gebruik van LICHAAM EN GEEST VAN CHRISTUS, door dr. A. van de Beek, pag 457vv)





VANDAAG NOG ACTUEEL: STRIJD TEGEN ARMINIANIMSE


In het Reformatorisch Dagblad van 10 augustus 2015 kwam ik een boeiend artikel tegen van de hoofdredacteur W.B.Kranendonk. Hij is een oud-leerling van me op de GSR. Ik kreeg van hem toestemming om het over te nemen. Wim, heel veel dank daarvoor. Ik acht het fundamenteel, juist voor vandaag. Daarom heb ik het ook als apart hoofdstuk opgenomen als hoofdstuk 32.


"Gereformeerde leer biedt perspectief"

tekst W. B. Kranendonk

Reformatorisch Dagblad van 10 augustus 2015, jaargang 45, nr 108.

Zie ook het laatste hoofdstuk 32


Met een brede grijns zegt de Afro-Amerikaanse voorganger uit Atlanta: "Ik ben BRC'er", als hem wordt gevraagd naar zijn theologische positiebepaling. "Ik ben Black -zwarte huidskleur-, Reformed -volgeling van Calvijn- en Christian -kind van Christus, dat is het belangrijkste!"







Met gevoel voor understatement voegt Carter er direct aan toe: "Mijn soort is uniek." Daarmee doelt hij erop dat binnen de zwarte, protestantse kerken in Amerika de reformatorische theologie nog betrekkelijk weinig aanhang heeft. "De interesse groeit wel, maar dat gaat langzaam. In mijn ogen veel te langzaam."

De vaste overtuiging dat de gereformeerde leer heel zegenrijk is voor de zwarte bevolkingsgroepen in Amerika, deed Carter zo'n zeven jaar geleden besluiten een gemeente te stichten in het zuidelijk deel van de stad Atlanta, de hoofdstad van de staat Georgia. De meeste wijken in die stadsregio staan bekend als de ergste achterstandswijken. De criminaliteit is daar hoog en veel mensen hebben geen enkel perspectief. "Die mensen hebben behoefte aan geestelijk voedsel met een hoge voedingswaarde", zo dacht Carter met enkele vrienden. "De gereformeerde leer is gedegen kost en biedt perspectief."

Precies aan de andere kant van het sociale spectrum zag hij overigens een vergelijkbare behoefte. "Jongvolwassenen die het gemaakt hebben in het leven, materieel alles bezitten wat ze maar kunnen bedenken, gaan hun geestelijke armoede voelen zodra alles op hun verlanglijstje is afgestreept. Ze snakken naar een inhoudsvolle boodschap."

Gemengd karakter

De plaats waar de East Point Church iedere zondag samenkomt, is daarom strategisch gekozen. Sinds tweeënhalf jaar houdt de gemeente iedere zondag diensten in de aula van een school die ligt op de grens van rijkere en straatarme wijken. De gemeente heeft een gemengd karakter: blank en zwart zitten door elkaar.

Anthony Carter en zijn kerkenraad houden met die gemengde achtergrond van de kerkbezoekers zeker rekening. Bijvoorbeeld bij de liedkeuze. Sommige liederen hebben een typisch Afro-Amerikaanse herkomst; zij onderscheiden zich door het soms opzwepende ritme. Andere liederen die tijdens de dienst worden gezongen, komen uit liedbundels die in de traditioneel blanke kerken gangbaar zijn.

Voor Carter is de liedkeuze bespreekbaar. Dat is de preek voor hem niet. "De verkondiging van het Woord van God is het centrale deel van de eredienst. Daar gaat het om", zegt hij met overtuiging. "Dat heb ik van Calvijn geleerd." Een preek duurt bij de voorganger in Atlanta meer dan een uur. Carter wil een goede uitleg verbinden met de toepassing van de tekst voor het dagelijks leven.

In zijn prediking is Carter een typisch vertegenwoordiger van de New Calvinists, die inmiddels een aantal jaren binnen de Amerikaanse evangelicale wereld opgang maken. Hij onderschrijft van harte de bekende vijf punten van de calvinistische leer. "Al mijn geestelijke vrienden zijn overtuigd van de leer van verkiezing, zonde en genade zoals die in de gereformeerde belijdenisgeschriften is geformuleerd."

Gospel Coalition

Zijn theologische vrienden vindt Carter vooral binnen de Gospel Coalition, het theologisch netwerk dat via een website en conferenties het gedachtegoed van de Reformatie in Amerika probeert te verspreiden.

Bij de ontdekking van de waarde van het gereformeerde gedachtegoed heeft de bekende voorganger dr. R. C. Sproul uit Orlando een belangrijke rol gespeeld in het leven van Carter. Anthony groeide op in een gezin waar de moeder trouw meelevend kerkganger was. In zijn kinderjaren ging hij iedere zondag mee naar de kerk. Hij besloot op zeventienjarige leeftijd zijn leven te geven aan Jezus. "Ik deed dat om mijn moeder te plezieren, niet uit overtuiging." Later brak Anthony met de kerk, maar na enkele jaren kwam er een omkeer. "Ik gedroeg me als een banale hedonist."

Carter schreef zich als student in bij het Atlanta Christian College. Daar ontdekte hij tot zijn verbijstering dat veel studenten alleen op het college waren om vrij te zijn van de controle van hun ouders. Carter studeerde ijverig, ook in boeken van reformatorische theologen. Zo kwam hij in botsing met de docent dogmatiek die op het college zeer gezien was. "De discussie ging over heilszekerheid. Ik kon niet geloven dat wanneer God iemand redt, Hij die vervolgens weer tussen Zijn vingers door kon laten doorglippen naar het eeuwige verderf. Die afwijkende opvatting bezorgde mij de bijnaam "De Campus Calvinist"."

Na afloop van de Bijbelschool ging Carter naar Orlando om te studeren aan het Reformed Bible College van dr. Sproul. Helaas voor hem besloot Sproul zijn docentschap te beëindigen, juist toen hij als student aankwam. Maar het lesprogramma bleef onveranderd. "Ik heb Calvijn en de puriteinen leren lezen en waarderen. Ik ben geen groot theoloog, maar heb wel leren zien hoe zegenrijk de boodschap van de verkiezing is. De predestinatie is geen barrière, maar juist een opening in de dikke muur die wij zelf met onze zondige keuze om ons heen hebben gebouwd. Alleen omdat God Zelf mensen kiest, is er zaligheid te krijgen. Dat is geweldig. Ik preek hier aan arm en rijk dat onze prestaties niks helpen. Alleen God moet het doen."

Arminiaanse invloed

Carter rekent het tot zijn persoonlijke opdracht om de waarde van de reformatorische leer onder de aandacht te brengen van voorgangers van zwarte kerken. "Zij zijn in het algemeen sterk beïnvloed door de arminiaanse leer. Dat betekent: het verkrijgen en behouden van het heil hangt van jezelf af; van jouw inspanningen. Zo van: doe je best, anders is het niet best. Voor ons zwarten is dat feitelijk een nieuwe vorm van slavernij; je moet dit en je moet dat. Calvijn leert dat je als zondig mens niks moet. Het enige is dat je mag vluchten tot Jezus. Hij heeft alles gedaan en doet alles. Dat is enorm bevrijdend, zeker voor mensen die weten uit hun eigen geschiedenis wat slavernij is."




 







22. DE KERK IN DE ACHTTIENDE EEUW

Inleiding
Er is een tijd geweest dat een prins van Oranje moest vluchten, terwijl een deel van ons volk de vijand met gejuich binnenhaalde. Die prins was Willem V. Toen hij vertrok, zei hij: "De ware bron van ongelukken ligt niet in de kwade trouw van onze bondgenoten, maar in onze nationale zonden en ongerechtigheden: God heeft een twist met Nederland."
Vandaag gaat het in geestelijk opzicht ook heel slecht met ons volk. Moeten wij er nu op rekenen, dat God opnieuw ons volk zwaar zal straffen, nu zo weinigen de HERE willen dienen?

De Pruikentijd
De 18de eeuw wordt ook wel de Pruikentijd genoemd. Vooral bij mannen was het mode om een pruik te dragen. In het begin grote met lange haren, later kleine met alleen wat krulletjes opzij. Denk eraan, dat het dragen van pruiken beperkt bleef tot een kleine groep rijke lieden. Ze droegen een kniebroek, een vest en een halflange jas. De dames droegen als dagelijkse dracht vaak een rok met een los jasje. Op het hoofd droegen ze een klein mutsje. Net als de mannen droegen ze kleine gepoederde pruiken. In de naar Franse stijl ingerichte, ruime huizen werd voornamelijk Frans gesproken. Al wat rijk en deftig is, ging op de Franse toer.
De burgerij teerde op de rijkdom van het voorgeslacht uit de gouden eeuw. Men vond het niet nodig die rijkdommen te vergroten. Ze stelden zich tevreden met het besturen van stad en land. Ze verdeelden onderling de baantjes. Zo had een kleine groep rijken grote invloed op het beleid van de overheid in ons land.
Economisch ging het niet goed met ons land. De grondstoffen die werden ingevoerd werden steeds duurder en de handel ging achteruit. Er werd niet energiek gewerkt. Het teren op je rijkdommen heeft eens een eind. In 1794 viel na de Franse revolutie, Frankrijk ons land binnen. De stadhouder prins Willem V vluchtte. Engeland pikte onze koloniën in. De Oostindische en Westindische Compagnie werden opgeheven. Nederland was geen toonaangevende natie meer. De tijd van luxe is dan voorbij.
De gewone man leed vaak onder armoe. Soms kwam het tot protest. Maar oproer en gemor werden niet op prijs gesteld door de rijke heren. Daarom was het voor de werkman raadzaam 'om te prijzen, wat de heren wijzen'. Er werd door de rijke regenten wel aan liefdadigheid gedaan. In die functie lieten ze zich graag portretteren. Maar vaak was de liefdadigheid voor de armen nogal vernederend.

De toestand in de kerk
Men zou zich kunnen vragen: "Wat heeft dit met kerkgeschiedenis te maken"? Nou dat is gauw verteld: diezelfde regenten en rijke burgers, waarvan hierboven een beeld werd geschertst, zaten op de beste, speciale banken in de kerk. Ze maakten de dienst uit in de gereformeerde kerk van de 18de eeuw.
Is hun manier van leven in overeenstemming met Gods Woord? Nee, daar mankeert heel wat aan. Hun hoogmoed en hun weelderigheid waren niet bepaald gereformeerd. Hoe kon dat dan? Hoe was het mogelijk dat van een gehoorzaam leven naar Gods Woord weinig over was? Daarvoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen, waarvan we enkele willen behandelen.

De mens in het middelpunt
In Gods Woord wordt ons duidelijk gemaakt, dat we niet in staat zijn iets goeds te doen uit onszelf. We worden van nature aangetrokken tot het verkeerde en zondige. Maar in de kerkgeschiedenis steekt steeds weer de dwaling de kop op, dat de mens zo slecht nog niet is, waardoor we zelf een steentje aan onze zaligheid kunnen bijdragen. Het hart zondig? En het vlees zwak? Dat kan allemaal waar zijn, maar wat we willen, bepalen we zelf. We kunnen volgens deze dwaling zelf uitmaken of we God willen dienen of niet.
De Schrift leert ons echter, dat de HERE het geloof in ons werkt naar zijn vrijmachtig welbehagen (zie maar Filippenzen 2,13). Op de bekende synode van Dordrecht was de dwaling verworpen, dat de mens smid zou zijn van zijn eigen heil. Maar de dwaling was daarmee nog niet uitgeroeid. Ze zit namelijk in elk mensenhart. Alleen Schriftuurlijke Woordverkondiging en een gehoorzaam luisteren van de gemeente, gepaard met een biddend leven dicht bij de Schrift, kan die dwaling eronder houden.
Het is de dwaling van de hoogmoedige mens, die zichzelf in het middelpunt stelt en niet het Woord van God. Helaas leefde in de 18de eeuw het grootste gedeelte van de kerk niet meer dicht bij de Schrift.

De gereformeerde kerk werd staatskerk
Eén van de oorzaken van het verval in de kerk is, dat de gereformeerde kerk van na de Reformatie zich niet voldoende weet los te maken van de invloed van de overheid. Deze overheid heeft tot taak de vrijheid van de kerk te beschermen en te waarborgen. Maar zij mag zich niet mengen in kerkelijke zaken. Dat was bij de gereformeerde kerken wel het geval. Dit kwam onder andere doordat de regenten het in de kerk ook voor het zeggen hadden.
Iedereen die een overheidsbetrekking wilde hebben, moest lid zijn van de bevoorrechte kerk. Het gevolg was, dat er nogal wat hooggeplaatste lieden slechts in schijn gereformeerd waren. Ze gingen naar de kerk, omdat dit voor hun boterham voordelig was. Maar dat waren geen echte verdedigers van de gereformeerde belijdenis.
Verder was de tucht vaak moeilijk toe te passen tegen hoge overheidspersonen. Regenten hadden soms geld geschonken om jongens uit minder draagkrachtige gezinnen voor dominee te laten studeren. Ze wensten daardoor met dankbaarheid te worden behandeld.
De overheid had ook een grote vinger in de pap als het ging om het houden van synodes. Van 1618 tot 1816 is er geen landelijke synode gehouden.
Steeds wezen de overheden een verzoek voor een generale synode van de hand. Ze willen geen onrust in de kerk en staat. Als er iets veranderen moest, dan werd dat door de overheid aan de kerken opgelegd. Zo werd in 1773 een psalmberijming ingevoerd met overheidsdwang.


Verstandshoogmoed
Tenslotte komen we bij één van de belangrijkste oorzaken van het verval en de Woordverlating. De kerk van de 18de eeuw had haar levend geloof ingeruild voor het verstand. Men probeerde achter de waarheid te komen door verstandelijk, logisch redeneren en door uit te gaan van de ervaring. Men wilde niet voetstoots aannemen wat de Schrift leerde. Men wilde zelf onderzoeken, zelf nadenken en zelf bepalen wat waar is.
Zo ontstonden allerlei nieuwe denkbeelden op het gebied van de godsdienst, rechtspraak, opvoeding en politiek. Vooral de ontwikkelde burgerij en vooruitstrevende adellijke figuren werden beheerst door de afgoderij van het verstand. Dat was de geest van de tijd. Men wist zich verlicht door hun verstand. Vandaar de naam Verlichting, die men aan deze periode geeft.
Die geest hield niet halt voor de kerkdeur. Professoren op de hogescholen leerden de aanstaande predikanten, dat ze alleen moesten geloven, wat ze met hun hersens konden begrijpen. Dat had tot gevolg, dat een streep werd gehaald door bijv. De wonderen uit de bijbel. Verder werd in het dagelijks leven steeds minder rekening gehouden met de HERE. De hoofdoorzaak lag in de prediking. Die was louter een kwestie van het hoofd geworden en was niet meer een zaak van het hart.

Het piëtisme van de Nadere Reformatie
Was er dan van de kerk helemaal niets goeds te zeggen? Jazeker. Daar waren de aanhangers van Gijsbertus Voetius. Hij was 40 jaar professor in Utrecht. Hij was een oud-leerling van Gomarus en zelf lid van de synode van Dordrecht. Hij leefde van 1589-1676. Voetius was de leider van de Nadere Reformatie.
In de Nadere Reformatie werd de nadruk gelegd op een 'godzalige levenswandel'. Je ziet daar piëtistische trekken. De oorsprong van het piëtisme ligt in Duitsland. Het gaat daarin vooral om de geloofsbeleving. Er wordt dus meer nadruk gelegd op het leven als christen dan op de leer van de kerk. Dat is juist de zwakte van het piëtisme: het minder belangrijk vinden van de belijdenis van de kerk. Niet dat men de gereformeerde leer totaal onbelangrijk vond, maar men richtte zich vooral op het vrome leven. Daarin was men erg streng.
Een kenmerk van de Nadere Reformatie is de grote aandacht voor de bekering. Het mooiste was, wanneer je precies kon vertellen, waar en wanneer je bekeerd was. Kon je dat niet, dan moest je maar afwachten of de bekering nog kwam. Op huisbezoek werd aan de onbekeerden (vooral ook aan de jongelui) gevraagd: Zou u wel bekeerd willen worden? Het was dus maar afwachten. Dit werkte lijdelijkheid in de hand.

Bevindelijkheid
We spreken in dit verband wel van bevindelijkheid. Alle aandacht kwam te liggen op de levenservaring en innerlijke gesteldheid van de mens. Men speurde in eigen gevoelsleven om bepaalde kenmerken te ontdekken, die je moest hebben en ervaren, voordat je jezelf een echt kind van God mocht noemen.
Deze vorm van bevindelijkheid staat niet op de vaste basis van Gods gegeven belofte, maar op de wankele grond van eigen ervaring vol kwellende onzekerheid over de vraag: Is mijn doop een echte doop of niet?
De nadruk op een strenge, vrome levenswandel leidde gemakkelijk tot wetticisme. Het leven als christen ontaardde dan in het houden van allerlei regeltjes. In plaats van een blij leven als verlost christen zien we een vermoeiend houden van talloze regeltjes die men zichzelf had opgelegd. Denk aan de zondagsheiliging.
De Nadere Reformatie heeft niet geleid tot reformatie van de kerk in de 18de eeuw. De vrome mens trok zich steeds meer terug in zogenaamde conventikels. Dat zijn samenkomsten van de vromen bij iemand aan huis; huissamenkomsten dus. Deze mensen leefden als christen heel serieus. Daar kunnen we best nog veel van leren.

Verlating van Gods verbond
Hoe verder we in de 18de eeuw komen, hoe zwakker het verzet wordt tegen de vergoddelijking van het verstand. Dat kwam ook omdat men verdraagzaam wilde zijn. Redelijk denkende mensen piekerden er niet over een godsdienststrijd te voeren, zoals in de dagen van Dordtse synode. Verdraagzame mensen verzetten zich niet. Zij gunden de ander zijn vrijheid om er anders over te denken.
Er waren, zoals we zagen, nog wel trouwe christenen die vasthielden aan heel Gods Woord. Maar zij trokken zich terug in huissamenkomsten. Ze zochten troost bij de 'oude schrijvers'.
Maar de overgrote meerderheid van de kerkleden voelde zich veilig bij het menselijk verstand. Een voorbeeld zien we in de opvoeding. Men geloofde dat een kind als een ongeschreven blad ter wereld kwam. Wanneer je het goede voorbeeld voorhield, zou het opgroeien tot een brave burger. Het ging in de opvoeding om deugd. Wanneer het mis ging, lag dat niet het kind maar aan de slechte omstandigheden. Een leus uit die tijd was:"Bouw scholen, dan kun je de gevangenissen wel afbreken". Je ziet daaruit, hoe optimistisch men over de mens dacht. De meesten geloofden niet in de erfzonde en in de verdorvenheid van het menselijk hart.
Het was niet best met de kerk gesteld. Het zoutend zout was krachteloos geworden. Er werd in de kerk niet meer geloofd en vertrouwd, maar geredeneerd en nagedacht. De kerk leefde niet meer naar Gods verbond.
Dan komen in 1795 de Fransen in ons land. Zij brachten de patriotten aan de macht. De meesten van hen waren vrijzinnig. Ze waren sterk voor beperking van de invloed van het Oranjehuis, dat gesteund werd vooral door bijbelgetrouwe gereformeerden.
De prinsen van Oranje waren al lang in een hevige strijd gewikkeld met de regenten. De stadhouders beschermden vooral het lagere volk en de kleine burgers. In die kringen kwamen de meeste gereformeerden voor.
De trouwe kerkleden zagen de Fransen als de gesel in Gods hand om het volk te straffen voor hun afvalligheid. Zo zag ook Prins Willem V het. Hij moest het land als balling verlaten. Hij zei toen:"God heeft een twist met Nederland". Dat geeft goed weer wat het gereformeerde volksdeel ervan vond.

De kerk na de Franse tijd
En na de Franse tijd, als in 1813 Napoleon verslagen is en Oranje weer in het land, heeft ons volk zich dan bekeerd? Is er weer echt geloof in de levende God? Verrijst de kerk dan weer als pijler en fundament van de waarheid? (1 Tim.3,15).
Geen sprake van. Voortaan zal koning Willem I de dienst uitmaken in de kerk. Op 7 januari 1816 wordt "Het algemeen reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk" aan de kerken opgelegd. Daarin staat dat de officiële naam niet meer is gereformeerde kerk, maar Nederlands-Hervormde kerk.
Het bestuur wordt de synode, waarvan de koning de praeses en de scriba benoemt. De kerkeraad is voortaan het laagste bestuursorgaan in de kerk. Daarmee is de schriftuurlijke kerkregering vervangen door een onschriftuurlijke. Van de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk is niets opnieuw haar intrede gedaan.
Het Reglement stelde ook iets vast over toekomstige predikanten. Ze hoefden geen eed van trouw aan het Woord van God meer af te leggen. Als ze maar beloofden trouw te zijn aan de bijbel voorzover deze overeenkwam met hun verstand. Daarmee was de deur opengezet naar vrijzinnigheid en leervrijheid.
Maar Christus bewaart zijn kerk, hoewel zij soms een tijdlang tot niet schijnt gekomen te zijn in de ogen der mensen. Later zullen we zien hoe de HERE zijn kerk terugvoert naar de zuivere Woordbediening. Maar de gevolgen van de Woordverlating zijn verschrikkelijk geweest. Gelukkig is de HERE barmhartig. Hij is een God van ontferming. Daarvan is de kerkgeschiedenis vol.
Ook die van vandaag!

 







23. HET RÉVEIL IN DE NEGENTIENDE EEUW

Inleiding
Je komt vandaag christenen tegen die zeggen:"Het belangrijkste is voor mij de band aan Christus. Ik ga ook wel naar de kerk, maar uiteindelijk is dat bijzaak."
Dus er zijn mensen die best wel christen zijn, maar zich afzetten tegen de kerk. Ze vinden bijv. een bekeringsverhaal minstens zo belangrijk als een gereformeerde preek.

Christus bewaart zijn kerk
In de geschiedenis van de kerk is het vaak voorgekomen, dat grote afval niet veel overliet van de kerk van Christus. We komen daarvan voorbeelden tegen in het Oude Testament. Maar ook in de tijd na Christus komt het voor. De kerk verbreekt dan het verbond met de HERE. Gehoorzaamheid heeft plaats gemaakt voor het gaan van eigen wegen. Gods Woord heeft niet meer het laatste woord, maar de mens. Het is niet meer: "De HEER is mijn Herder", maar "Ik ben mijn eigen herder."
Maar onthoud dit goed: hoe groot de afval en wereldgelijkvormigheid ook is, de Here blijft getrouw. Hij bewaart altijd een kleine groep trouwe schapen. Deze kerkleden zijn niet trouw gebleven, omdat ze zelf zo goed waren. Nee, door genade werden ze vastgehouden. In de Schrift worden deze getrouwen een overblijfsel genoemd. In Rom.11,5 zelfs: een overblijfsel naar de verkiezing der genade.

Het Réveil
Ook in de 19de eeuw was er zo'n overblijfsel. Het waren vaak schapen zonder herders. De predikanten en ouderlingen waren meestal valse herders. Want ze hielden zich niet aan het Woord van God. Toen de Franse soldaten Nederland binnenvielen over de bevroren ijsvlakten, sprak stadhouder Willem V de bekende woorden: "God heeft twist met Nederland en toont het in de mislukkingen van alle pogingen. En nu ook door felle vorst, die de wateren tot een gebaande weg heeft gemaakt."
Er waren ook afvallige, vrijzinnige dominees die God dankten voor de bevroren rivieren die een prachtige toegangsweg vormden voor de soldaten van de revolutie.
Maar de schapen waren niet zonder de goede Herder. Die laat zijn kudde nooit alleen. Hij heeft ze toch duur betaald met zijn eigen bloed. Hij deed mannen opstaan die hun stem durfden verheffen tegen de grote afval.
In het buitenland, vooral in Zwitserland en Frankrijk, kwam er een geestelijke opleving. Dat wakker worden, dat herleven, noemen we met een Frans woord Réveil. Het betekent letterlijk: ontwaking, herleving.

Het ontstaan van het Réveil
In 1816 arriveerde in Genève een calvinistische Engelse koopman om zaken te doen. Hij heette Richard Wilcox. Hij ging op zoek naar wat er van het werk van Calvijn was overgebleven. Hij schrok toen hij merkte, dat er eigenlijk niets was. De hogeschool die Calvijn gesticht had voor de opleiding van predikanten, werd druk bezocht door studenten. Maar de bijbel werd er niet gelovig bestudeerd. Het Oude Testament werd per week één uur gebruikt onder de les Hebreeuws. Het Nieuwe Testament werd heel kritisch gelezen. Men geloofde alleen wat men kon begrijpen.
Nu waren er gelukkig een paar studenten die wel gehoorzaam de HERE wilden dienen. Ze kregen in de kerk stenen voor brood. Daarom sloten ze zich aan bij de geestelijke nazaten van Johannes Huss: de Moravische broeders. Dat waren oprechte gelovigen. Toen hun professoren dat in de gaten kregen, werd hun dat verboden. En wie niet wilde gehoorzamen, moest maar van de school af.
In die moeilijke dagen voor die studenten kwam Richard Wilcox met hen in aanraking. Hij gaf hun echt onderwijs in Gods Woord. Hij wees hen op de rijke beloften van God en op kracht van het gebed. Hij was een instrument in Gods hand om de vervolgde studenten te bemoedigen. Je kunt dit zien als het begin van het Réveil.

De ontwikkeling van het Réveil
Zo werd Genève opnieuw een plaats van waaruit Gods Woord Europa doorging. Eén van de vrijzinnige predikanten in Genève was Cesar Malan. Wat heerlijk dat ook hij tot bekering kwam en tot gelovig inzicht in Gods Woord. Natuurlijk kon hij daarover niet zwijgen. Zondag op zondag hield hij het zijn gemeente voor: "Uit genade zijt gij zalig door het geloof. Bekeert u tot de levende God".
Groot was het verzet tegen zijn preken. Hij werd beschouwd als een soort misdadiger. Malan kreeg gelukkig een medestander in andere predikant Merle d'Aubigné. Eerst was hij één van de felste bestrijders van de gereformeerde leer. Nu werd hij met Malan samen een vurig verkondiger van Gods genade voor zondaren.
Deze ontwaking uit de zondeslaap, dit Réveil, leidde in Genève tot geloofsvervolging. Kerkdiensten werden verstoord. Trouwe gelovigen werden mishandeld en met stenen bekogeld. Al werden de gelovigen door de overheid beschermd, in de kerk wilde men ze niet meer hebben. De trouwe predikanten werden afgezet en verbannen door mensen die het woord verdraagzaamheid in de mond hadden.
Het Réveil bleef niet tot Zwitserland beperkt. Vooral ook in Frankrijk kwam een opleving. Daar waren het o.a. De broers Monod die Gods Woord preekten tegen de afval en de revolutie. Ook in Duitsland, Engeland en België kreeg het Réveil vele aanhangers. In het donkere Europa ging het licht van Gods Woord weer schijnen.

Bilderdijk, de vader van het Réveil in Nederland
Willem Bilderdijk was in Nederland de man die erg veel voor de Réveil heeft betekend. Hij werd in 1756 geboren. Al heel vroeg bleek, dat hij griezelig goed kon leren. Door een open wond aan zijn voet kon hij vanaf zijn zesde jaar nooit buiten spelen. Zijn hele jeugd bracht hij door tussen de boeken. Dat was bepaald niet bevorderlijk voor een normale karakterontwikkeling. Hij ging in Leiden rechten studeren. Ondertussen had hij zich ook in veel andere wetenschappen bekwaamd.
Bilderdijk was een fel strijder van de Franse Revolutie. Toen de Fransen hier de baas werden, moesten alle advocaten een eed zweren. Daarmee spraken ze uit, dat de rechten van de mens moesten worden geëerbiedigd. Verder dat de macht in het land eigenlijk lag bij het volk. Bilderdijk piekerde er niet over deze eed af te leggen. Hij schreef er zelfs een heel fel boekje tegen. Het gevolg was dat hij als enige Nederlander werd verbannen.
Een moeilijke tijd volgde eerst in Engeland, later in Duitsland. Dag en nacht moest hij werken om aan de kost te komen. Verschillende van zijn kinderen moest hij al heel jong naar het graf brengen.
In 1806 keerde Bilderdijk terug naar het vaderland. Zijn ideaal was professor worden. Maar dat ideaal is niet in vervulling gegaan. Hij was vreselijk knap. Maar men wilde zo'n 'lastige' man liever niet. Als hij wat minder fel tegen de revolutie had gestreden, had men hem misschien wel als hoogleraar willen hebben.
Toch heeft Bilderdijk in Leiden college gegeven. Niet officieel als professor, maar privé bij hem aan huis. Van 1817 tot 1827 gaf hij aan een kleine groep studenten les in geschiedenis en rechten. In die tien jaar zijn er ongeveer veertig studenten regelmatig onder zijn gehoor geweest. Dat is niet erg veel. Maar hun invloed is later wel heel groot geweest. Velen van hen bekleedden heel belangrijke functies in de kerk, staat en maatschappij.
Via die studenten verbreidden de ideeën van Bilderdijk zich door heel het land. Hij leerde hen de geest van de eeuw, de tijdgeest te onderkennen en ertegen te strijden in het geloof. Hij gaf daarin zelf het goede voorbeeld door niet met de massa mee te gaan, maar tegenover de revolutie het evangelie van Christus te plaatsen. Zo werd Bilderdijk de geestelijke vader van het Réveil in Nederland.

Uitbreiding van het Réveil in ons land
We willen enkele leerlingen van Bilderdijk noemen. Daar zijn allereerst Isaac da Costa en zijn vriend Abraham Capadose. Beiden waren Joods. Mee door Bilderdijk kwamen ze tot geloof in Jezus Christus. Het was voor hem een ontroerende dag, toen ze in 1823 werden gedoopt. Vooral Da Costa heeft als dichter en schrijver de strijd van Bilderdijk tegen de geest van de eeuw voortgezet. Ook hij verklaarde de oorlog aan het ongeloof en de revolutie. Hij riep de mede-christenen op te strijden tegen de goddeloze tijdgeest. Groot was natuurlijk de tegenstand, want de satan laat zich niet zonder slag of stoot overwinnen.
Een andere bekende leerling van Bilderdijk was Groen van Prinsterer.
Mee onder invloed van zijn leermeester werd hij calvinist. De lessen in de geschiedenis die hij van Bilderdijk kreeg, heeft Groen verder uitgewerkt in zijn Handboek der Geschiedenis van het Vaderland. Vandaag is dit boek nog actueel. De gedachten van Bilderdijk over de revolutie vinden we terug in Groens boek Ongeloof en Revolutie.
Jarenlang heeft Groen in de Tweede Kamer gezeten als éénling. Ook daar vocht hij tegen de geest van de eeuw. In de Kamer en daarbuiten streed hij voor het christelijk onderwijs, dat achtergesteld werd bij het openbaar onderwijs. Verder werd Groen de grondlegger van de gereformeerde politiek, zoals die nu door het GPV wordt uitgedragen. Enkele bekende uitspraken van hem zijn: 'in het isolement ligt onze kracht' en 'tegen de revolutie - het evangelie'.
Veel aanhangers van het Réveil hebben iets gedaan voor de zwakken in onze samenleving. Zo stichtte ds. O.G.Heldring te Zetten de bekende Heldringstichtingen oa. voor verstandelijk gehandicapten. Hier werd de christelijke liefdadigheid in praktijk gebracht.

Beoordeling van het Réveil
De betekenis van het Réveil is geweest, dat de aanhangers zich met grote kracht hebben verzet tegen de geest van ongeloof en revolutie. Ze hebben opgeroepen tot geloof in Christus tegenover de grote afval. Ze hebben in hun daden dat geloof ook in praktijk gebracht. Het waren over het algemeen rijke mensen. Maar ze hebben hun kapitaal niet voor zich zelf gehouden. Veel is er geofferd voor de christelijke tehuizen en inrichtingen.
De zwakke plek van het Réveil is geweest, dat het niet tot reformatie heeft geleid. De aanhangers bleven lid van Hervormde kerk. De gereformeerde belijdenis werd door de meesten van hen niet van het allergrootste belang gevonden. In hun persoonlijk leven probeerden ze goede christenen te zijn, maar ze zagen niet de betekenis van de kerk. Toen de Réveilaanhangers waren gestorven, was ook het Réveil afgelopen.
Dat is ook vandaag een groot gevaar, dat velen steeds maar praten over hun persoonlijk geloof en zich afzetten tegen de kerk en de prediking. Het gaat om de band aan christen en de rest in minder belangrijk, zo sprak men bij het Réveil en zo spreekt men vandaag. Maar vergeet nooit dat de kerk het lichaam van Christus is en de werkplaats van de Heilige Geest. Wanneer men een tegenstelling gaat maken tussen persoonlijk geloof in Christus en de plaats van de kerk in het leven van een christen, zit men volkomen fout. In de prediking worden de schatten van Christus uitgedeeld. We moeten niet bidden om een réveil, maar om doorgaande reformatie van de kerk.
Het is te betreuren, dat de Réveilaanhangers niet met de Afscheiding zijn meegegaan. Dat was reformatie. Daarbij was de hele gemeente betrokken, ook de jeugd. Dat was ook een kerkelijk beweging, waarbij de gereformeerde belijdenis in ere werd hersteld. We kunnen ons dus afvragen of het Réveil in Nederland de zaak van Christus niet eerder heeft tegengewerkt dan bevorderd.

 







24. VOORGESCHIEDENIS VAN DE AfSCHEIDING

De kerk in het begin van de 19de eeuw
In de vorige schetsen hebben we gezien hoe de kerk van Christus in ons land niet meer een gereformeerde kerk was, maar een gedeformeerde kerk. Het leek er veel op, dat de strijd van de synode van Dordrecht verloren was. Toen waren de dwalingen van de remonstranten met kracht bestreden. De kerken kozen voor de gereformeerde belijdenis.
In het begin van de 19de eeuw lag die belijdenis onder een dikke laag stof.
Er was geen trouw aan de gereformeerde belijdenis, maar leervrijheid. Eeuwenlang moesten de aanstaande dominees in de gereformeerde kerken plechtig beloven in te stemmen met de gereformeerde leer, die overeenkomt met Gods heilig Woord. Dit werd vervangen door instemming met de leer, voorzover die overeenkomt met Gods Woord.
Ze mochten dus zichzelf uitmaken wat ze van de Bijbel wilden geloven en wat niet. Dat was hun geleerd door de moderne richting die vanuit de universiteit van Leiden werd gepropageerd. Je begrijpt wel dat dit de doodsteek is voor de zuivere verkondiging van Gods Woord. Niet de Schrift had het laatste Woord, maar de hoogmoedige mens. Deze ging zelf uitmaken wat hij de moeite waard vond om te geloven. Van kerkelijke tucht kwam zo natuurlijk niets meer terecht.

De Groninger Richting
Als voorbeeld van de deformatie van de kerk in het begin van de 19de eeuw bespreken we de Groninger Richting. Vanuit de universiteit van Groningen werd een valse leer verbreid onder leiding van professor Hofstede de Groot. Deze valse leer hield in, dat Christus niet moest worden aanvaard als de zoon van God.
Dat is al een heel oude ketterij. Arius had eeuwen geleden ook al geloochend, dat onze Heiland echt God was. De mensen die deze dwaling van Arius aanhingen, werden gerekend tot de Groninger Richting.
Deze Groninger Richting wilde niet geloven, dat Christus aan het kruis zijn bloed had vergoten voor onze zonden. Dat vonden ze een verschrikkelijke bloedleer. Ze vonden het afschuwelijk te geloven dat God eerst bloed wilde zien, voordat de zonden vergeven konden worden. God was volgens hen geen God van bloed, maar een God van liefde.

Christus als voorbeeld, niet als Verlosser
De dood van de HERE Jezus werd door hen niet geloofd als betaling voor onze zonden. Ze vonden dat Hij gestorven was voor een prachtig ideaal. Hij was voor hen niet de Verlosser, maar een voorbeeld van een voortreffelijk mens. Van Hem kon men leren hoe de mens alles zelf doen. Hij kon zijn eigen verlossing zelf bewerken door te leven naar het voorbeeld van Christus en door zijn liefde na te volgen.
Van vele kansels werd iedere zondag deze dwaalleer gepreekt. Hofstede de Groot had heel wat aanhangers. Het waren vaak erg vriendelijk mensen: erg verdraagzaam en beschaafd. Maar je moest bij hen niet met het Woord van God aankomen.
Wanneer tegen hen werd gezegd: daar staat geschreven, en daar hebt u voor te buigen in gehoorzaamheid, dan was hun verdraagzaamheid ineens verdwenen. Hun ware aard kwam dan boven. Tegen de trouwe Schriftgelovigen waren ze keihard en meedogenloos. Dat is wel gebleken uit de levensgeschiedenis van Hendrik de Cock.
Het verlaten van het gereformeerde spoor gaat altijd geleidelijk. Stap voor stap. Dat heeft Hofstede de Groot ook geweten toen hij zei: "Eerst heb ik de mensen teruggeroepen van de Formulieren (belijdenis-geschriften) naar de Bijbel, nu roep ik ze terug van de Bijbel naar het evangelie in de Bijbel".

De HERE bewaart zijn kerk
Het is vertroostend om te zien hoe de HERE in het begin van de negentiende eeuw heel eenvoudige mensen en dominees ging gebruiken om een klein deel van zijn afdwaalde verbondsvolk terug te brengen naar gehoorzaamheid Woord.
De belangrijke posities werden ingenomen door de zogenaamd vrome aanhangers van de Groninger School. Maar God heeft belangrijke mensen helemaal niet nodig. Hij wil gehoorzame en nederige kinderen gebruiken en die vasthouden aan zijn betrouwbare Woord.
Hij gaat soeverein zijn weg in de verlossing van zijn volk. Dat deed Hij de eeuwen door, ook vandaag. De HERE is daarbij actief betrokken. Hij gebruikt wie Hij wil, als zijn instrument. Maar Hij doet het, Hij alleen. Daarom is de kerkgeschiedenis vol. Het is één grote demonstratie van Gods trouw en van zijn ontferming tegenover de hoogmoed en de ontrouw van mensen.

Groningen tegenover Dordrecht
Zo'n eenvoudige dominee die God wilde gebruiken, was Ds. Nicolaas Schotsman uit Leiden. In 1819 verscheen er een boekje van hem met de titel: 'Eerezuil ter gedachtenis van de voor tweehonderd jaren te Dordrecht gehouden Nationale Synode, opgericht door Nicolaas Schotsman'.
Wat is tegen dit boekje een stroom van kritiek losgebarsten! Hoe haalde die man het in zijn hoofd over de synode van Dordrecht van 1618-1619 een 'eerezuil' op te richten? Dat was volkomen belachelijk en ergerlijk.
De strijd tussen 'Dordrecht en Groningen' was losgebarsten. Het was een strijd om het hart van het evangelie. Een strijd tussen het geloof in de mens die zichzelf wil verlossen en het geloof in Christus die aan het kruis stierf om ons te verlossen. In wezen was dit weer de oude strijd tussen de remonstranten en de contra-remonstranten, al hadden ze nu andere namen.

Hendrik de Cock predikant te Ulrum
In 1826 werd in het Groningse dorp Ulrum een dominee in het ambt bevestigd. Zijn naam was Hofstede de Groot. We zijn deze naam al eerder tegengekomen. Zijn preken waren niet gereformeerd. Het kruis van Christus stond niet in het middelpunt. Jezus als voorbeeld werd de gemeente voorgehouden. Lang bleef deze dominee niet in Ulrum. In 1829 werd hij professor aan de universiteit van Groningen. Daar moest hij jongemannen opleiden tot predikant. Je begrijpt: een gevaarlijk man voor de kerk. Toen kreeg de gemeente van Ulrum een nieuwe dominee. Een vriend van Hofstede de Groot. Zijn naam was Hendrik de Cock. Hij preekte net als zijn voorganger. Toch was het deze man die door de HERE was voorbestemd om zijn volk uit het diensthuis van de Hervormde Kerk te leiden. God wilde hem gebruiken als instrument om zijn volk terug te voeren naar gehoorzaamheid aan het Woord van God.

Hendrik de Cock keert zich af van de Groninger Richting
Door een opmerking van een eenvoudig kerklid, Klaas Kuipenga, werd hij erg getroffen. Deze had gezegd: "Indien ik ook maar één zucht tot mijn zaligheid moest toebrengen, dan was ik voor eeuwig verloren". Anders gezegd: het is louter genade. Wij moeten het alleen hebben van het werk van Christus.
De opmerking van Klaas Kuipenga herinnerde aan de tijd van de synode van Dordrecht. Maar daarvan was De Cock helemaal niet op de hoogte. Het beroemde boek van Calvijn, De Institutie, had hij nog nooit gelezen. De drie Formulieren van Enigheid kende hij niet. Via Klaas Kuipenga en andere trouwe kerkleden kwam hij in aanraking met de reformatie van de zestiende eeuw.
Nu liet de HERE hem zien wat de leer van de kerk was, namelijk het Woord van God. Hij begon ook in te zien, dat de HERE zijn weg naar Ulrum had geleid om hem via Klaas Kuipenga en anderen terug te voeren naar de belijdenis van de kerk. Dat ging niet van de ene op de andere dag. Jaren heeft het geduurd voordat De Cock volledig de denkbeelden van de Groninger Richting losliet en verwierp.

Het boekje van dominee Molenaar
Op dertigjarige leeftijd in 1831 begon Hendrik de Cock de Institutie van Calvijn te bestuderen. Het viel hem op dat Calvijn al eeuwen geleden zo duidelijk had geschreven over dingen die voor hem pas korte tijd geleden helder waren geworden uit het Woord van God.
Ook las hij opnieuw een boekje van ds. Molenaar uit Den Haag. Het was verschenen in 1827. Het had als titel: 'Adres aan alle mijne Hervormde Geloofsgenoten'. Hierin werd duidelijk aangetoond, hoe men bezig was de kerk los te maken van de belijdenis.
Velen werden door dit boekje wakker geschud. In 1827 werd het negen keer herdrukt, zo groot was de belangstelling. Uit angst voor maatregelen van de Koning en de minister van Justitie heeft ds. Molenaar helaas zijn spijt betuigd over het schrijven en uitgeven van zijn boekje. Intussen had het zijn werk gedaan. Ook bij De Cock.
Hendrik de Cock bekeerde zich tot gereformeerde belijdenis.
De gemeenteleden in Ulrum hadden al gauw in de gaten, dat er in de preken van hun dominee iets veranderde. Steeds duidelijker sprak hij van genade en van vergeving van zonden; van Christus als de Heiland der wereld en niet meer als voorbeeld voor een goed leven.
Niet alleen in Ulrum werd deze verandering bekend, maar ook in de wijde omtrek. Van heinde en verre kwamen de gelovigen die hunkerden naar Schriftgetrouwe prediking, naar de eenvoudige dorpskerk, waar De Cock de Christus der Schriften predikte.
Veelzeggend was, dat hij in 1834 een boekje deed verschijnen. Hij had het niet zelf geschreven. Nee, het was een heruitgave van de Dordtse Leerregels. Ook hierin zie je, hoe bij hem 'Dordrecht' triomfeerde over 'Groningen'. In een Voorrede stelde hij scherp en duidelijk dat de hele kerk bijna remonstrants was geworden.
De kracht van De Cock is geweest dat hij niet met eigen vrome stokpaardjes op de proppen kwam, maar met de belijdenis van de kerk. Hij bekeerde zich van vrijzinnigheid naar de gereformeerde belijdenis. Zo wilde de HERE zijn kerk tot reformatie voeren.
Daarbij ging Hij De Cock als zijn instrument gebruiken.

 







25. DE AFSCHEIDING VAN 1834

Honger naar het Woord
De satan was erin geslaagd bijna heel de gereformeerde kerk in het begin van de 19de eeuw in zijn macht te krijgen. Hij zette dan ook alles op alles om terugkeer tot Gods Woord te verhinderen. Dat zien we duidelijk bij ds.Hendrik de Cock. Toen die zijn gemeente opriep zich te bekeren tot Schrift en belijdenis, had de satan maar één doel: die dominee moet zo snel mogelijk monddood gemaakt worden.
Groot was de honger naar de trouwe verkondiging van het Woord. Dat blijft altijd weer een wonder. Want van nature wil de mens helemaal niet graag doen wat de HERE wil. Het was de Heilige Geest die werkte in de harten van de trouwe kinderen van God. Zelfs uit Friesland en Drenthe reisde men naar het Groningse Ulrum. Meestal te voet. (Auto's of treinen waren er nog niet). Vaak ging men op zaterdag al op pad. Wanneer het weer goed was, hield men soms kerkdiensten in de open lucht, zo groot was de belangstelling.
Voor de kerken in de buurt was de trek naar Ulrum bepaald geen vreugde. Vooral niet toen ds.De Cock op verzoek van de ouders kinderen ging dopen uit andere gemeenten.

De schaapskooi van Christus aangetast
De druppel die de emmer deed overlopen, was een boekje van ds.De Cock tegen twee predikanten ds. Brouwer en ds. Reddingius. Deze dominees hadden een boek geschreven, waarin ze de gereformeerde leer hadden aangevallen.
Ds.De Cock gaf hun antwoord. De titel loog er niet om 'Verdediging van de ware gereformeerde leer en de ware gereformeerden, bestreden en tentoongesteld door twee zogenaamde leraars, of, De schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven en verdedigd door Hendrik de Cock, gereformeerd leraar te Ulrum'. Een lange titel. Dat was men toen gewoon.
Er was tegen De Cock al een aanklacht ingediend wegens het dopen van kinderen uit andere gemeenten. Toen dit boekje van hem verscheen, was de maat vol. Hij werd door het bestuur van de classis geschorst als scheurmaker.
De vergadering waarin hij werd geschorst, had geen recht om dat te doen. Volgens de regels van toen mocht dat niet, omdat vijf van de negen leden tegen waren. Tegen zijn boekje was geen aanklacht ingediend. Toch speelde dat bij de schorsing de belangrijkste rol.

De Cock als predikant afgezet
Zo werd een predikant gevonnist, die niets anders had gedaan dan het verdedigen van de gereformeerde leer tegen aanvallen van twee collega's. De trouwe herder die de bazuin van Gods Woord weer zuiver deed klinken, werd in een onwettige vergadering in zijn ambt geschorst. Al was het met behoud van salaris.
Tegen dit besluit ging ds. De Cock in beroep. Ook namens de kerk van Ulrum, die door classicale bestuur totaal was gepasseerd. Dat bezwaarschrift leverde niets op. Integendeel. Het vonnis werd verzwaard. Hij werd twee jaren geschorst met verlies van tractement.
Dat was nog het einde niet. Een gemeentelid schreef een geschrift tegen het zingen van de vele Evangelische Gezangen in de kerk. Ds. De Cock schreef het voorwoord en gaf het uit.
Het Provinciaal Kerkbestuur was woedend. Zo'n man die wegens het stichten van wanorde al was geschorst, verdiende niet langer dominee te zijn. Hij moest eruit. Op 29 mei 1834 werd ds. Hendrik de Cock als predikant afgezet!

De Cock probeert recht te verkrijgen
Het leek erop of de satan in zijn opzet was geslaagd. De 'beroerder Israëls' was monddood gemaakt. Als een rot lichaamsdeel was hij afgesneden. Daarmee was de Nederlands Hervormde Kerk tot valse kerk geworden. Lees maar het slot van artikel 29 van de Ned. Geloofsbelijdenis. Letterlijk staat daar over de valse kerk, o.a.: 'zij vervolgt degenen die heilig leven naar het Woord Gods, en die haar bestraffen over haar gebreken, gierigheid en afgoderijen'.
Zo ging het bij De Cock. Als trouwe dienstknecht van Christus werd hij aan de kant gezet. Het preken was hem onmogelijk gemaakt. Daarmee was het Woord van God tot zwijgen gebracht, althans zo scheen het. Maar wat voor mensen het einde leek, was voor de HERE een nieuw begin.
Dominee De Cock probeerde bij de synode recht te verkrijgen. Dat mislukte volkomen. Hij weigerde een stuk te ondertekenen, waarin stond dat hij berouw had van zijn optreden. Hij bleef afgezet. Heel belangrijk is, dat de gemeente van Ulrum achter haar dominee bleef staan. De kerkeraad schreef aan de synode, 'dat zij De Cock steeds zouden blijven erkennen als haren wettigen leraar'.

Acte van Afscheiding en Wederkeer
In het gezin van ds. De Cock was het droevig gesteld. De dominee was geschorst en afgezet. Hij was zonder inkomsten. Bovendien was zijn geliefde dochtertje in deze dagen gestorven. De HERE stelt hem zwaar op de proef.
Dan komt er hulp en troost. Vanuit het Brabantse Doeveren kwam naar Ulrum een vriend van De Cock. Zijn naam was ds. H.P. Scholte. Via brieven was deze volledig op de hoogte van de toestand in Ulrum.
Op verzoek van de kerkeraad ging ds.Scholte op een vrijdagavond voor in een kerkdienst. Toen de zondag daarop de kerk niet beschikbaar werd gesteld, kwam de gemeente samen op een weiland achter de pastorie. Daar diende ds. Scholte in de open lucht Gods Woord.
Op dinsdag 14 oktober 1834 werd door de kerkeraad de Acte van Afscheiding en Wederkeer voorgelezen en door 144 personen ondertekend. In het nieuwe notulenboek schreef ds. De Cock: "Dinsdagavond hebben wij na biddend en knielend opzien tot den Heer ons afgescheiden van de valsche kerk".
De Hervormde Kerk werd met de woorden van de belijdenis valse kerk genoemd. De HERE had zijn kerk tot reformatie gebracht. Het was een klein begin, dat spoedig zou uitgroeien.

Geen verdraagzaamheid, maar vervolging
Je zou verwachten, dat in een verdraagzaam land als Nederland aan de afgescheidenen geen strobreed in de weg zou worden gelegd. Maar het tegenovergestelde gebeurde. Op zondag 19 oktober wordt De Cock door de politie tegengehouden voor de kansel. De kerk is afgeladen vol. Men staat in de gangpaden. Een dominee uit de omgeving die zou voorgaan, kan er niet door. Van alle kanten wordt deze ongewenste predikant toegeroepen, dat hij beter kan verdwijnen.
Dan klimt ds. De Cock op de ouderlingenbank en leidt vandaar af de dienst. Hij preekt over Efeze 2,8-10. Wanneer de dienst afgelopen is en de mensen vertrokken zijn, wordt het kerkgebouw door de politie afgesloten en bewaakt.
Op zaterdag 25 oktober marcheren 150 soldaten het dorp binnen. Ze hebben opdracht gekregen de afscheiding de kop in te drukken. Ds. De Cock krijgt 12 soldaten ingekwartierd: gevangene in eigen huis. Op zondag lijkt het wel of Ulrum door vijandelijke troepen is bezet. Een zondag om nooit te vergeten!

Christus maakte een nieuw begin
Op 31 oktober staat ds. De Cock voor de rechter. Hij wordt beschuldigd van verstoring van de orde op zondag 19 oktober. Hoe goed hij zich ook verdedigde door gewoon de feiten weer te geven, hij werd toch veroordeeld tot de hoogste straf: f 150,- boete en drie maanden gevangenisstraf.
Ds. De Cock ging tegen dit vonnis in beroep. Op 27 november 1834 bevestigde de rechtbank te Groningen het vroegere vonnis. In de winter van 1834/35 zat deze trouwe dienstknecht van God in de cel!
Hoe de satan woedde, hij kon dit werk van Christus niet tegenhouden. Op verschillende andere plaatsen in ons land kwamen eveneens kerken die zich afscheidden van het Hervormde kerkverband. We noemen Doeveren waar ds. Scholte vandaan kwam. Ook in Hattem waar ds. A.Brummelkamp stond. Verder te Drogeham onder leiding van ds. S. van Velzen en op verschillende andere plaatsen.
Het zuivere Woord van God klonk weer vanaf een aantal kansels in ons land. De HERE had een nieuw begin gemaakt. Maar de moeiten bleven de kerken van de Afscheiding niet bespaard.
De dichter Willem de Mérode heeft een mooi gedicht geschreven over de volgelingen van ds. De Cock: de kocksianen

AFGESCHEIDENEN

Niemand spreekt meer van koksianen;
van fijnen en motregen weet men wèl.
De glans van een scheldwoord gaat gauw tanen,
maar de haat is nog laaiend als de hel.

Men vormde een kring om ze neer te beuken.
Dat is een prettig en gevaarloos spel.
Men hoeft zijn kleren niet eens te kreuken.
Weerloze mensen sterven wondersnel.

Men stal hun brood en dwong hen te luieren,
ze werden gevangen en uitgezet.
"Gaan jullie maar naar de hemel kuieren,
met zijn vele woningen, goed en net."

God hoort de hoon, belacht des vijands spot,
laat toe dat dood en duivel hen bedot,
maar 't volk dat toevlucht zocht in het gebed
heeft Hij als vorsten in het land gezet.

Willem de Mérode


Strijd binnen de kerken van de Afscheiding
We hebben er al verschillende keren op gewezen, dat de satan het werk van Christus niet alleen bedreigt door vervolging, maar ook door strijd van binnen uit. Dat probeerde de duivel nu door het zaaien van verdeeldheid onder de broeders.
Vele oorzaken zijn aan te wijzen die geleid hebben tot onderlinge strijd. Men had verschillende gedachten over de kerkorde, over her ambtsgewaad van predikanten, over de doop enz. Ook persoonlijke tegenstellingen tussen predikanten gingen een rol meespelen.
We kunnen nu niet op al die tegenstellingen ingaan. Eén ding is zeker: als de HERE zijn kerk niet had bewaard, dan was er van de Afscheiding helemaal niets terecht gekomen. Hij heeft de kerken van de Afscheiding zo geleid, dat in 1854 een Theologische Hogeschool te Kampen kon worden gesticht. Eindelijk kon na veel strijd en moeite een begin worden gemaakt met de opbouw van het kerkelijk leven.
Ds. Hendrik de Cock was al in 1842 overleden. Onder de naam Christelijk Gereformeerd Kerk mochten de kerken van de Afscheiding verder tegen de stroom van de tijd oproeien. Door Gods genade had de geest van Christus, zoals die doorwerkte op de synode van Dordrecht, gezegevierd over de geest van de vrijzinnige richting.

 







26. DE OPRICHTING VAN DE THEOLOGISCHE SCHOOL TE KAMPEN IN 1854

Voor de kerk en door de kerk
Jullie weten waarschijnlijk wel, wat we bedoelen met 'onze theologische universiteit' in Kampen. Daar komen onze dominees vandaan. Ze zijn opgeleid door hoogleraren en lectoren die door de synode van onze kerken zijn benoemd.
Eén van de bijzonderheden van deze universiteit is, dat ze helemaal betaald wordt door de kerken. Er zit geen cent subsidie in. Onze afgescheiden vaderen waren ervan overtuigd, dat de opleiding tot dienaars van het Woord van God voor de kerk moest uitgaan van de kerk. Daarom spraken ze van een opleiding voor de kerk door de kerk.

De predikantenopleiding vlak na de Afscheiding
Weet je hoeveel dominees er waren in de kerken van de Afscheiding in 1834? Maar zeven. Later kwamen daar nog drie bij uit de Hervormde Kerk. Tien dominees waren natuurlijk veel te weinig voor meer dan honderd gemeenten. Vandaar dat al direct na de Afscheiding er grote behoefte bestond aan een theologische opleiding.
Waar kon men jonge dominees laten opleiden? Misschien in het buitenland. Als proef werden een paar studenten naar Genève gestuurd. Maar dat was natuurlijk geen ideale situatie. Net zo min als het laten studeren aan een niet-gereformeerde opleiding. Al met al een moeilijk probleem.
Het beste was zelf de opleiding ter hand te nemen. De eerste die zich hiermee bezig hield was ds. Hendrik de Cock. Al in 1835, na zijn ontslag uit de gevangenis, stelde hij de predikantenopleiding aan de orde. Vanuit zijn nieuwe woonplaats Smilde reisde hij elke week naar Dwingelo. Daar gaf hij les aan studenten in de pastorie van ds. F.A. Kok.
Het waren niet allemaal aanstaande dominees die hij opleidde. Er waren ook zg. oefenaars bij. Dat waren mannen met buitengewone gaven. Ze hoefden geen examen te doen in de oude talen, omdat er zo'n gebrek aan voorgangers was. Het moesten vrome mannen zijn; en ze moesten bekwaam zijn 'om de tegensprekers de mond te stoppen'.

Verdere regeling van de opleiding
Als eerste besloot de provinciale synode van Groningen dit onderwijs in vastere banen te leiden. Op 13 maart 1839 werd een opleidingsschool opgericht. Ook hier werden de lessen gegeven door ds. Hendrik de Cock. In Drenthe werd het onderwijs eveneens aan hem opgedragen.
Aan de kerkeraden werden brieven gestuurd met het verzoek nauwkeurig na te gaan of er in de gemeente mannen waren die geschikt en bereid waren om opgeleid te worden tot predikant. Het resultaat was in Groningen 20 man en in Drenthe 11.
De studenten waren meest heel eenvoudige mannen die alleen lager onderwijs hadden genoten. Overdag verdienden ze de kost met vaak zware lichamelijke arbeid. De avond was voor de studie. Wat hebben ze gezwoegd! Vooral de oude talen; Latijn, Grieks en Hebreeuws kostte hen hoofdbrekens.

De opleiding na de dood van Hendrik de Cock
Ambtsdragers sterven, maar het werk gaat onder Gods zegen toch door. Zo ging het ook na het sterven van De Cock in 1842. Zijn werk in Groningen werd voortgezet door ds. T.F. de Haan, een man van algemeen erkende bekwaamheid. In Dwingelo namen ds. F.A. Kok en ds. W.A. Kok het werk van De Cock over. Ze waren leerlingen van hem. Inmiddels was er ook een opleiding voor Overijssel en Gelderland van start gegaan. Daar gaf ds. A. Brummelkamp les. Dan was er ook nog een opleiding in Zuid-Holland.
Er is niet veel fantasie voor nodig om te begrijpen dat zoveel verschillende opleidingen niet bepaald gunstig waren voor de eenheid van de afgescheiden kerken. Tegenstanders van de gereformeerde kerken hoopten dat de Afscheiding zich door gebrek aan eenheid zou verteren.
Niet alleen op het punt van de opleiding dreigden de kerken uit elkaar te groeien. Ds. Scholte bijv. voelde niet erg veel voor de kerkregering, zoals die geregeld was in de Dordtse Kerkorde. Zo waren er nog wel meer punten, waarover men het niet eens was.
Door het wonder van Gods genade is de Afscheiding niet doodgelopen. In zijn ontferming heeft de verhoogde Christus zijn kerk in stand gehouden. De geschiedenis na de Afscheiding leert ons, dat we het niet van mensen hoeven te verwachten. Christus alleen komt de eer toe, dat 'de braambos niet verteerde'.

Niet meer dan één opleiding noodzakelijk
Meer en meer kwam men in de afgescheiden kerken tot inzicht, dat het met de opleiding tot predikant de verkeerde kant opging. In bijna elke provincie werd een aparte cursus gegeven. Dat kwam nog bij dat in de éne provincie door de opleiders hogere eisen werden gesteld dan in de andere.
Je begrijpt: er moest één school komen, waar de aanstaande predikanten degelijk werden opgeleid. Dat zou de broodnodige eenheid bevorderen. Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad voor het zover was. Er is nogal onenigheid geweest over de plaats waar die moest komen. In Franeker was de beroemde universiteit opgeheven. Dat leek velen een geschikte plaats. Op de synode van 1849 werd daartoe besloten, maar het besluit werd niet uitgevoerd.
Wat was het geval? In Noord-Holland was men het helemaal niet eens met de keus van Franeker. Amsterdam, dat was de beste plaats, vond men. De school van de kerken hoorde in de hoofdstad. En niet ergens in een provinciestadje. Het gevolg was, dat de oprichting mislukte.

Eerst de gelederen sluiten
Achteraf kunnen we zeggen, dat de Here door de kleinzieligheid van de mensen heen het goede voor zijn kerk bewerkte. De tijd was nog niet rijp voor de oprichting van een gemeenschappelijke school. Waarom niet?
In een deel van de afgescheiden kerken in Overijssel en Gelderland leefden bezwaren tegen ds. Brummelkamp. Men vond ds. Brummelkamp te ruim in het preken van Gods beloften en zijn genade voor ieder die zich vol berouw tot God wendt. Ook vonden ze ds. Brummelkamp niet afwijzend genoeg staan tegenover de hervormden.
Gelukkig kwam het tot een hereniging. Want ds. Brummelkamp was een overtuigd aanhanger van de gereformeerde belijdenis. Met liefde en volharding heeft hij gewerkt aan de verbreiding daarvan naar binnen en naar buiten. De eenheid van de afgescheidenen was gelukkig bereikt. Nu was dan wel de tijd rijp om een landelijke opleiding voor predikanten te starten.

De oprichting van de Theologische School in 1854
In 1854 werd de synode van Zwolle gehouden. Na uitvoerige bespreking werd op 15 juni besloten tot het oprichten van de theologische school. Een moeilijk punt bleef de plaats van vestiging. De volgende steden kwamen in aanmerking Amsterdam, Groningen, Zwolle, Meppel, Kampen, Franeker, Amersfoort en Leiden.
Van deze plaatsen bleef na bespreking een drietal over: Zwolle, Kampen en Groningen. Nu was een spannend moment aangebroken: de definitieve keus. Na een lange discussie werd besloten te stemmen. Eerst werd gezongen Ps.131,4 Daarna werd gebeden om de leiding van de Here. De stemming wees Kampen aan.
De volgende stap was het benoemen van nieuwe hoogleraren, een heel verantwoordelijk werk. Het werden ds. T.F. de Haan, ds. S. van Velzen, ds. A. Brummelkamp en later ds. Helenius de Cock, een zoon van ds. Hendrik de Cock. Het waren de knapste mannen uit de afgescheiden kerken, van wie bekend was dat ze voluit gereformeerd waren.
Op 6 december 1954 werd de theologische school te Kampen officieel geopend. De leiding van de bijeenkomst berustte bij de plaatselijk predikant, Ds. De Moen. Hij wees de pas-benoemde hoogleraren op hun verantwoordelijk taak met de volgende woorden:
"De Here Jezus ziet op u. De gemeente Gods ziet op u. De kwekelingen der school zien op u. De bezorgers dezer school zien op u. De vader der leugen ziet op u". Daarna sprak ds. S. van Velzen een rede uit over: "Het groot gewicht van het werk van Evangeliedienaar". Het aantal studenten bedroeg 37.

De Theologische School: een genadegeschenk
Zo werd het jaar 1854 voor de kerken van de Afscheiding een jaar om nooit te vergeten. Na jaren van onenigheid was er eindelijk een periode van opbouw aangebroken. Er was een eind gekomen aan al die verschillende opleidingen voor predikanten. Maar dat niet alleen. Er werden ook verschillende stromingen in de kerken in één bedding geleid. Denk bv. aan de groep rond ds. Brummelkamp. Dat was alleen een gevolg van de werking van de Geest van de verhoogde Christus. Hij bewerkte die eenheid van zo heel verschillende mensen.
Opvallend is dat men in 1854 niet van mening verschilde over de vraag of de kerk wel geroepen was te zorgen voor de predikantenopleiding. Algemeen was men het eens met wat ds. Van Velzen eerder had geschreven: "Zelfs de eenvoudigste zal antwoorden: dit is de plicht, de roeping en het werk der kerk."
De Here heeft de kerken van de Afscheiding rijk gezegend met een eigen theologische opleiding. De kerken konden zich gaan ontplooien. De verschillende richtingen hadden gelegenheid elkaar beter te begrijpen en te waarderen. Men wist zich gebonden aan het éne Woord en aan de daarop gegronde belijdenis. Men was zich er ook heel goed van bewust, dat alles wat men in de theologische school ontvangen had, een genadegeschenk van de verhoogde Christus was. Een gave die tegelijk een opgave was om daarmee aan het werk te gaan tot eer van God en tot opbouw van de gemeente.

 







27. DE DOLEANTIE VAN 1886

De situatie in de hervormde kerk na de Afscheiding
Jullie weten uit de vorige schetsen, wat er in 1834 bij de Afscheiding gebeurde. De verhoogde Christus gebruikte ds. Hendrik de Cock als zijn instrument om de kerk terug te brengen naar het zuivere Woord. Door de gemeenteleden te Ulrum werd de Acte van Afscheiding of Wederkeer ondertekend. Opvallend in dit stuk is, dat de hervormde kerk daarin valse kerk wordt genoemd.
De ondertekenaars wilden geen gemeenschap meer hebben met de hervormde kerk. Nooit meer? Nee, "totdat deze terugkeert tot de waarachtige dienst des HEEREN". In deze schets zullen we zien, dat daarvan helaas niets terecht gekomen is. Het ging zelfs van kwaad tot erger.
De Groninger Richting van prof. Hofstede de Groot (een ex-vriend van De Cock!) was oppermachtig. Er waren heel wat dominees die niet meer geloofden in de Here Jezus Christus als onze Verlosser. Er was zelfs een predikant die alleen wilde dopen in de naam des Vaders. Weer anderen doopten in de naam van geloof, hoop en liefde.
De Moderne Richting ging nog verder dan de Groningse loochening van het Woord van God. Het verstand van de mens was de enige maatstaf. Wat het 'gezonde' verstand niet begrijpen kon, werd als fantasie niet helemaal serieus genomen. Op die manier bleef er van de wonderen in de Bijbel helemaal niets over. Een belangrijk man van deze Moderne Richting was de Leidse prof. J.H. Scholten. Eén van zijn leerlingen was de jonge Abraham Kuyper. Deze zou later door de Here gebruikt worden om opnieuw een grote groep gelovigen terug te voeren naar het Woord van God.

Ongehoorzaam in de kerkkeus
Helaas waren niet alle gelovigen dadelijk bij de Afscheiding gehoorzaam in hun kerkkeus. Er waren velen in de door hen zo genoemde moederkerk achter gebleven. Ze hoopten dat ze de afval tot staan konden brengen. Een van de belangrijkste figuren van deze groep was mr. Guillaume Groen van Prinsterer.
Voortdurend heeft deze Groen, zoals hij kortweg genoemd wordt, gestreden tegen de revolutie. Steeds riep hij op te buigen voor Gods Woord. Groen was een leerling van Willem Bilderdijk, de vader van Réveil. De ouderen onder jullie herinneren zich misschien nog de schets van vorig jaar over het Réveil.
Het Réveil was een internationale beweging, vooral onder rijke en vooraanstaande mensen, die weer nauwgezet wilden leven overeenkomstig het Woord van God. De aanhangers van het Réveil hebben veel goeds gedaan, vooral onder langdurig zieken en gehandicapten. Het waren echt christenen van de daad. Ze bleven jammer genoeg in gebreke toen het op de kerkkeus aankwam. Ze bleven lid van de 'vaderlandse kerk', zoals ze de hervormde kerk ook wel noemden.
Een man als Groen heeft veel voor de afgescheiden mogen betekenen. Hij heeft ook wel bij ze gekerkt. Maar als het op kerkkeus aankwam, bleef Groen ongehoorzaam.
Samenvattend kunnen we zeggen, dat in de Nederlandse Hervormde Kerk de satan min of meer vrij spel had. Allerlei richtingen kregen vaste voet aan de grond, die zich helemaal niet onderwierpen aan Gods Woord. Vandaag is er op die plaatsen dan ook nauwelijks een gemeente meer over. Tallozen zijn slachtoffer geworden van de ontrouw van hun voorouders!
Maar niet allen bogen hun knieën voor de afgod van de dwaalleer. Ze wilden zich houden aan de Schrift en de geformeerde belijdenis. Ze sloten zich echter niet aan bij de afgescheidenen. Ieder zal daarvoor wel een reden gehad hebben, maar goed te keuren is het niet. In onze belijdenis staat immers dat de gelovigen zich moeten afscheiden van diegenen die niet van de kerk zijn (zie art. 28 NGB).

Het optreden van Abraham Kuyper
De gelovigen in de hervormde kerk kregen een heel knappe leider in Abraham Kuyper. Over deze veelzijdige man is veel te vertellen. We zullen ons nu beperken tot een paar hoofdzaken uit zijn leven.
Zijn eerste gemeente was Beesd (bij Leerdam) aan de prachtige Linge in de Betuwe. Hier deed hij zijn intrede als vrijzinnig predikant! Hoe kan het bijna anders. Hij was immers een leerling van de beruchte prof. Scholten, één van de leiders van de vrijzinnigen.
Kuyper kwam in Beesd in aanraking met een jonge vrouw Pietje Baltus. Zij was één van die eenvoudige gelovigen die vasthield aan de waarheid van Gods Woord. De Bijbel was toch het betrouwbare Woord van God Zelf! Door Pietje Baltus kwam Kuyper eigenlijk tot bekering. Hij las de Schrift met andere ogen. Hij ging opnieuw de werken van Calvijn bestuderen. Maar nu als predikant die zich in alles wilde onderwerpen aan de Bijbel.
Evenals Hendrik de Cock indertijd ging hij inzien dat de gereformeerde belijdenisgeschriften een zuivere samenvatting geven van Gods Woord. Dit inzicht gaf hem de kracht om te gaan strijden voor Gods eer op alle gebieden van het leven, ook op het terrein van de kerk.
Zo hadden de gesprekken met de eenvoudige Pietje Baltus Kuyper teruggevoerd naar Schrift en belijdenis. Toen hij een beroep naar Utrecht had aangenomen vroeg hij in zijn afscheidspreek vergeving, als hij in onwetendheid iemand de verkeerde weg had gewezen!

Kuyper via Utrecht naar Amsterdam
In Utrecht werd het voor dr. Kuyper steeds duidelijker, wat Gods Woord van hem vroeg, ook voor de kerk. In deze stad heeft Kuyper voor het eerst Groen van Prinsterer ontmoet. Groen was één van de leiders van de schoolstrijd. In verband met die schoolstrijd werd Utrecht in de Domkerk een vergadering gehouden. Groen was voorzitter en Kuyper sprak een rede uit, waarin hij de toehoorders opwekte de strijd voort te zetten!
De hervormde kerk te Utrecht stond bekend om haar rechtzinnigheid. Toch heeft Kuyper in zijn strijd om kerkherstel hier nogal wat tegenwerking ondervonden. Men heeft er zelfs over gedacht hem te schorsen als dominee. Zover is het niet gekomen.
Dr. Kuyper werd te Amsterdam beroepen. Hij besloot dat beroep aan te nemen. In Amsterdam wilde de kerkeraad voor het grootste deel getrouw zijn. Dat bleek o.a. hierin, dat er weer ernst werd gemaakt met het handhaven van de belijdenis. Dat kwam met name naar voren, toen jonge mensen openbare belijdenis van hun geloof wilden afleggen.
Er waren doopleden die niet duidelijk wilden zeggen, dat ze Christus aanvaarden als hun Verlosser. Ook geloofden ze niet in de opstanding. Door de kerkeraad van Amsterdam werden deze doopleden niet toegelaten tot het doen van openbare geloofsbelijdenis. Dat was een gehoorzame daad van de hervormde kerk te Amsterdam onder leiding van dr. Kuyper.

In botsing met de reglementen
Door deze weigering kwam de kerkeraad in botsing met de reglementen van de hervormde kerk. Daarin stond dat zulke doopleden niet geweigerd mochten worden. Tot nu toe was dat ook niet gebeurd. Dergelijke vrijzinnige belijdeniscatechisanten uit Amsterdam gingen dan naar een vrijzinnige kerkeraad in de buurt. Hun eigen kerkeraad moest dan een attest van goed zedelijk gedrag afgeven. Op grond daarvan mochten ze dan ergens anders belijdenis doen. Nu de kerkeraad van Amsterdam aan dit onwaarachtige gedoe niet meer mee wilde doen, werd door de classis opdracht gegeven de attesten toch af te geven voor 8 januari 1886.
Het ging nu hard tegen hard. De kerkeraad wist dat het zou uitlopen op een schorsing. De kerkeraadsleden maakten zich helaas nogal zorgen over de kerkelijke gebouwen en goederen. Wat zou daarmee gebeuren als ze zouden worden geschorst?
Aan de kerkvoogdij (commissie van beheer) werd opgedragen, dat de kerkeraad over de kerkelijke goederen de zeggenschap zou behouden. Tachtig kerkeraadsleden stemden voor dit besluit. Toen de Amsterdamse classis hiervan op de hoogte werd gesteld, werden de tachtig kerkeraadsleden geschorst en afgezet. Bovendien werd aan de vrijzinnige belijdeniscatechisanten een goed getuigenis afgegeven.

De doleantie van 1886
De geschorste kerkeraadsleden en predikanten, waaronder dr. Kuyper, gingen in beroep bij de landelijke synode. Maar dat liep op een teleurstelling uit, deze synode keurde hun schorsing en afzetting goed. Toen kon een breuk niet langer uitblijven. De kerkeraad had al het mogelijke gedaan om recht te krijgen.
Op 16 december 1886 brak de kerkeraad van de hervormde kerk te Amsterdam met het hervormde kerkverband. Toen was er dus een nieuwe kerk ontstaan, met de naam: Nederduits Gereformeerde Kerk. Tussen haakjes stond daarachter dolerend. Dolerend betekent klagen. Waarom koos men voor deze toevoeging? De dolerenden klaagden over het verval en het ongeloof binnen de hervormde kerk. Ze beklaagden zich ook bij de rechter, dat hun kerkgebouwen en goederen waren afgenomen.
Bleef de doleantie beperkt tot Amsterdam? Nee, ook in Voorthuizen en Kootwijk waren de kerkeraden tot een breuk gekomen. Op vele andere plaatsen volgde men het voorbeeld van de genoemde kerkeraden.
Door te breken met de hiërarchie en zich af te scheiden van het hervormde kerkverband keerde men terug tot de Schriftuurlijke kerkregering. Daarbij was de plaatselijke kerk zelfstandig en niet ondergeschikt aan de synode. De kerken van de Doleantie wilden alleen buigen voor het Woord van God en de daarop gegronde belijdenis. Opnieuw had Christus binnen een eeuw kerken tot reformatie gebracht tot zijn eer en tot zegen voor vele geslachten.
Het ging in 1886 net als in 1834 uiteindelijk om de heerschappij van Christus over het hele leven die men weer mocht zien en erkennen. Het Woord had weer het laatste woord. Er waren dus nu in ons land kerken van de Afscheiding en kerken van de Doleantie, die allebei Schrift en belijdenis wilden handhaven. Contact tussen die beide kerken mocht niet uitblijven. Hoe het verder ging zien we de volgende keer.

 







28. DE VERENIGING VAN 1892

Inleiding
De kerkelijke gemeente is geen club van gelijkgezinden, maar ze is gesticht door God. Die heeft mensen samengebracht, die elkaar nooit hadden uitgezocht. Dat maakt de kerk tot een wonder van Gods verkiezing.

De toestand na de Doleantie van 1886
Ook in de 19de eeuw zijn er belangrijke dingen gebeurd in kerkelijk Nederland. In 1834 heeft de Afscheiding plaats gevonden in Ulrum. Onder leiding van ds.Hendrik de Cock scheidden trouwe gelovigen zich af van de hervormde kerk. Ze keerden terug naar Gods Woord, naar de gereformeerde belijdenis en naar de gereformeerde kerkregering.
Het was maar een nietig begin: 136 gemeenteleden zetten hun handtekening (ook soms alleen een kruisje) onder de Acte van Afscheiding of Wederkeer. Ondanks verdeeldheid en ruzie hield de verhoogde Heiland door zijn genade deze kerken in stand. In 1854 kwam er zelfs een eigen theologische school te Kampen. Deze school was broodnodig om trouwe predikanten te geven aan de kerken. Bovendien was één opleiding belangrijk voor het samengaan van de kerken.
Groot was ook de dankbaarheid toen in 1869 een breuk tussen de zogenaamde kruisgemeenten en de afgescheiden kerken werd geheeld. Vanaf die tijd werd de officiële naam: Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland.
In 1886 had een tweede uittocht plaats uit de hervormde kerk onder leiding van dr.Abraham Kuyper. Het was na de Afscheiding opnieuw een reformatie. Op verschillende plaatsen scheidden zich opnieuw gelovigen af. Ze keerden terug naar de drie Formulieren van Eenheid en de Dordtse Kerkorde. Precies zoals de afgescheidenen vijftig jaar geleden. Ze noemden zich Nederduits Gereformeerde Kerk.
Hoe was nu de toestand na de Doleantie van 1886? Er waren twee kerkgemeenschappen die zich wilden binden aan Gods Woord en de gereformeerde belijdenis en kerkorde. Zij moest nu naar de opdracht van Christus samengaan. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad voor het zover was. Voorlopig was het belangrijk dat beide kerken zich wilden onderwerpen aan het gebod van Christus om de eenheid te zoeken.

Problemen bij de éénwording
Wanneer er geen verschillen waren geweest, dan had de vereniging natuurlijk geen zes jaar op zich laten wachten. Verschillen waren er wel degelijk. Geen wonder want de afgescheiden hadden al 50 jaren achter de rug als zelfstandige kerken met een eigen ontwikkeling. De dolerenden kwamen bij wijze van spreken 'pas kijken'.
Het oplossen van de verschillen is geen kwestie geweest van alleen maar goede onderhandelaars. Het is alleen te danken aan de genade van de verhoogde Christus, dat het tot eenheid kon komen. Als Hij door zijn Geest de eenheid niet had geschonken, hadden de kerkelijke vergaderingen vergeefs daaraan gezwoegd.
Dat moeten we altijd voor ogen houden. Het is alleen Christus die zijn kerk beschermt, bewaart en onderhoudt. Dat is geen mensenwerk, maar Gods werk. Hem komt daarvoor alle dank en aanbidding toe!

Hoofdprobleem: is de hervormde kerk valse kerk?
Het moeilijkste punt in de besprekingen was dit: hoe moeten we staan tegenover de hervormde kerk? De afgescheidenen hadden vanaf het begin in de Acte van Afscheiding of Wederkeer gesproken van valse kerk. Dat hadden ze niet zelf bedacht. Ze spraken daarin de gereformeerde belijdenis na (zie art.29 NGB). Bovendien hadden de afgescheidenen steeds de gelovigen in de hervormde kerk opgeroepen zich van de valse kerk af te scheiden en zich bij hen te voegen. Alweer: helemaal volgens de belijdenis (zie art.28 NGB).
De dolerenden dachten daar anders over. Zij vonden alleen het bestuur of de leiding van de hervormde kerk vals of onwettig. Plaatselijk konden de kerken best ware kerken zijn. Pas wanneer er alleen maar goddelozen waren overgebleven in een kerk, dan mocht je die vals noemen. Op dit punt waren de dolerenden het dus niet eens met de Acte van Afscheiding of wederkeer.

Hoe werd dit probleem opgelost?
De oorzaak van het verschil lag bij Abraham Kuyper. Wanneer hij zich gewoon had onderworpen aan de gereformeerde belijdenis, was er niets aan de hand geweest. Jammer genoeg heeft Kuyper op dit punt de belijdenis niet willen aanvaarden. Wanneer de dolerenden aan hun standpunt hadden vastgehouden was het menselijk gesproken nooit tot een vereniging gekomen.
Toen het op dit punt dreigde mis te gaan hebben de dolerenden aan de afgescheiden kerken gevraagd om een voorstel. Daarover werd op de Christelijke Gereformeerde synode te Leeuwarden in 1869 het volgende uitgesproken: de afgescheiden bleven ervan overtuigd dat de Afscheiding een werk van God was, geheel naar Schrift en belijdenis. De opvatting van de dolerenden over de kerk lieten zij voor hun rekening.
Ondanks de duidelijke verschillen wilden de afgescheiden graag samengaan met de dolerenden. Noodzakelijk vonden ze, dat ze elkaar erkenden als ware kerken, zonder enige beperking. En dan komt het: zowel afgescheidenen als dolerenden moesten uitspreken dat men niet alleen moest breken met het bestuur van de hervormde kerk, maar ook met de plaatselijke hervormde kerken. Men mocht dus niet zeggen: ik breek met het landelijke bestuur, maar ik blijf rustig lid van de kerk van mijn woonplaats. Dat is door Gods Woord en door de belijdenis verboden. Deze voorwaarden van de afgescheidenen worden het Beding genoemd (Beding is voorwaarde).
Op een synode van de dolerenden te Den Haag 1891 werd het Beding met algemene stemmen aanvaard. Afgevaardigden van de synode van Leeuwarden konden de dolerenden de broederhand reiken. Het belangrijkste geschilpunt was uit de weg geruimd. Dat was een groot wonder. Want in de praktijk blijkt het samengaan van verschillende kerken heel moeilijk. Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. Daarom is het een wonder van zijn genade!

Een tweede probleem: de theologische opleiding
In 1854 hadden de afgescheidenen na veel moeite en strijd te Kampen een eigen theologische school gesticht. Je weet nog wel: een school voor de kerk, door de kerk (zie schets 26). In 1880 had Abraham Kuyper in Amsterdam de Vrije Universiteit opgericht (de VU). De dolerenden wilden de VU als opleiding voor predikanten.
De theologische school te Kampen moest volgens hen alleen nog dienen voor praktische vorming. Dit zou bijna zeker op den duur opheffing van de school van de afgescheiden betekenen.
Ook over het probleem van de opleiding tot predikant werd in het Beding iets gezegd: de kerk was geroepen een eigen inrichting tot opleiding van haar predikanten te hebben. En 'die eigen inrichting' stond in Kampen. En die moest daar blijven.
Gelukkig ondervond deze voorwaarde bij de dolerenden geen tegenstand. In Kampen bleef de school van kerken, terwijl de VU een veel lossere band met de gereformeerde kerken had.

De Vereniging van 1892
Niets stond toen meer een samengaan in de weg.
Op 17 juni 1892 kwam te Amsterdam de eerste Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland bijeen. Een wonder van God. Voorzitter of praeses was de afgescheiden predikant ds. W.H.Gispen. Hij liet zingen Ps. 106:25 en 26. Daarna las hij Ps.126.
In het openingswoord werd in het bijzonder welkom geheten ds. S. van Velzen. Hij was de enig overgeblevene van de predikanten van 1834. Eén van de vaders van de Afscheiding, nu 82 jaar oud. Hij moest naar de kerk gedragen worden om deze feestdag mee te kunnen maken.
Ook Abraham Kuyper, de tweede voorzitter, begroette de oude professor Van Velzen met vreugde: "De Simeon in ons midden roep ik met u toe: Laat nu, HERE Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw Woord, want de wens van zijn ziel hebt Gij hem gegeven. Van Velzen, gij zijt ook voor mij een broeder en vader in Christus geweest. En in u het meest ligt de historische eenheid en de gemeenschap van onze kerken bezegeld".
Kuyper heeft nog meer belangrijke dingen gezegd op deze synode: "Ik vind lang niet alle calvinisten lief en menig calvinist mij ook niet. Maar dit deert niet. Immers niet persoonlijke sympathie moet in Christus' kerk over onze liefde beslissen. Niet omdat de broeders u aanstaan, maar omdat God ze liefheeft en God ze met u samenbracht, daarom moet ge ze liefhebben.
Ook wij zijn een strijdende kerk. En het is onze veldheer Jezus Christus, die ons heeft ingedeeld en naast elkaar geplaatst om in één gelid en op eenzelfde slagveld te strijden. En daarom iedereen, die Hij bij ons indeelde, die zullen, die moeten wij liefhebben en dekken met het schild van onze trouw
", aldus Kuyper.
Daarna gaven beide voorzitters elkaar de hand. Een ontroerend ogenblik. Nadat de zoon van ds.Van Velzen namens zijn vader het woord had gevoerd, werd Ps.133 gezongen. Voor de oude Van Velzen was een hartewens in vervulling gegaan.

Niet allen gingen mee
Helaas gingen niet allen uit de afgescheiden kerken mee met de Vereniging. Vooral hadden ze bezwaren tegen de opvattingen van Abraham Kuyper. Ze bleven onder de oude naam de gereformeerde kerken voortbestaan tot op vandaag: Christelijke Gereformeerde Kerk. De synode waar hun bezwaren werden besproken, was van oordeel, dat de eenheid in belijdenis voldoende waarborg vormde om samen te kunnen gaan.
Wanneer we nu, bijna een eeuw later, de bezwaren nagaan, moeten we niet te gauw zeggen, dat ze ongegrond waren. Iemand als de afgescheiden professor Lucas Lindeboom uit Kampen, had ook gewaarschuwd tegen bepaalde opvattingen van Kuyper over verbond en doop. Maar die bezwaren waren voor Lindeboom geen reden om de Vereniging af te wijzen.
De grondslag was goed. De kerk is niet een club van gelijkgezinden of van mensen die elkaar liggen of sympathiek vinden. Nee, de kerk is een vergadering van gelovigen, die door de Here in zijn genade zijn samengebracht tot zijn eer. Ze hebben elkaar niet uitgezocht, maar de Here heeft ze een plaats gegeven in zijn gemeenten. Daarom kunnen we zeggen: de vereniging van 1892 was een eis van de Here.

A-kerken en B-kerken
In de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886 heeft de Here zijn kerk bewaard. In 1892 mochten de twee kerkelijke stromen samenvloeien in een bedding. We hebben gezien hoe dat ging op landelijk niveau.
Maar hoe ging het plaatselijk?
Daar was het niet allemaal koek en ei. Er is heel wat water naar de zee gestroomd, voordat alle kerken waren samengesmolten. Sinds 1892 onderscheidde men gereformeerde kerken-A of A-kerken, die uit de Afscheiding voortkwamen, en gereformeerde kerken-B of B-kerken, die uit de Doleantie ontstonden.
Er moest in sommige plaatsen lang gewacht worden voor het tot eenheid kwam. Door Gods genade ontstond op den duur op veel plaatsen een gereformeerde kerk. De Vereniging van 1892 was een belangrijke mijlpaal in de jongere kerkgeschiedenis.
Het is heel moeilijk je een voorstelling te vormen van de vele voetangels en klemmen die het samengaan van verschillende kerken bemoeilijken. Wat bij mensen onmogelijk is, is wel mogelijk bij God. Hij is een God die wonderen werkt, vroeger en nu.

 







29. DE VOORGESCHIEDENIS VAN DE VRIJMAKING

Inleiding
Er is in de gereformeerde kerken een dominee geweest, die de mogelijkheid openliet, dat de slang in het paradijs niet had gesproken. Hij zei niet: 'De slang heeft niet gesproken'. Nee, maar hij hield rekening met de mogelijkheid.
Je kunt je afvragen: 'Was dat wel zo erg? Moet je dan alles geloven wat in de Bijbel staat? Een slang had toch geen stembanden?'
De gereformeerde kerken hebben deze dominee geschorst en afgezet.

Spanningen in de gereformeerde kerken
De vorige keer hebben we gezien, hoe zich in de Nederlandse kerkgeschiedenis een wonder voltrok. De kerken van de Afscheiding verenigden zich met de kerken van de Doleantie. Dat was geen mensen-werk. De verhoogde Christus bracht zijn kinderen bij elkaar. Dat gebeurde in 1892.
Ondertussen was het in de gereformeerde kerken onrustig geworden. Aan de éne kant was er een beweging onder leiding van Abraham Kuyper. Deze werd nogal vereerd. Hij was de grote leider, zowel in de politiek als in de kerk. Het was bijna zo, dat niet de Schrift het laatste woord had, maar Kuyper. Hij was soms het eind van alle tegenspraak.
Aan de andere kant waren er ook tegenstanders van Kuyper. Ze kwamen vooral uit de kerken van de Afscheiding. Een van hun mannen was professor Lucas Lindeboom. Hij streed voor handhaving van Schrift en belijdenis.
De tegenstellingen werden op een gegeven moment zo groot, dat op de Synode van Utrecht (1905) hierover gesproken moest worden. Als het zo ver gekomen is, worden tegenstellingen moeilijk te overbruggen.

Kuyper en de veronderstelde wedergeboorte
We beginnen met de opvattingen van Abraham Kuyper. Hij kwam in de knoop bij het nadenken over doop en verbond. Hij redeneerde ongeveer zo: bij de doop worden door de HERE heel fijne dingen beloofd. Toch zien we dat gedoopte mensen God soms de rug toekeren, waardoor ze verloren gaan. Hoe kan dat?
Kuyper probeerde daar een oplossing voor te vinden. Hij geloofde, dat een kindje bij de geboorte een kiem van geloof in zich heeft. Eigenlijk is kind al wedergeboren door de Heilige Geest. Bij sommigen kan het jaren duren, voordat die kiem tot bloei komt. Zo kon bijv. Paulus tegelijk vervolger van de gemeente van Christus zijn, maar ook wedergeboren. Iemand die verloren gaat, heeft dan geen kiem van geloof in zich gehad.
Wat gebeurt er nu volgens deze redenering bij de doop? Kuyper zegt: de doop verzegelt de wedergeboorte, die bij de geboorte door de Geest als kiem is ingeplant. Omdat we op het moment van de doop niet zeker weten, of dat kind later tot geloof zal komen, moeten we bij de doop veronderstellen, dat het kindje is wedergeboren. Gaat dat kindje later geloven, dan is zijn/haar doop echt geweest. Als het eigen, zondige wegen gaat, dan was die doop niet echt.

Lindeboom en het verbond
Professor Lucas Lindeboom verdedigde tegen Kuyper de gereformeerde opvatting over verbond en doop. Hij zei: Inderdaad worden bij de doop door de HERE heel fijne dingen beloofd. En wat de HERE belooft, doet Hij ook. Een kindje dat uit gelovige ouders is geboren, is een echt verbondskind. Daaraan hoeft niemand een ogenblik te twijfelen.
Maar hoe loste Lindeboom dan het probleem op, waar Kuyper mee zat? (Van de gedoopte kinderen die later blijken niet te willen geloven). Hij toonde aan uit de Schrift, dat aan Gods beloften altijd een eis verbonden is. God geeft zijn beloften nooit zonder meer. Er is altijd een voorwaarde aan verbonden (Geloof en bekering).
Verder was Lindeboom het helemaal niet met Kuyper eens, dat een kindje bij de geboorte al wedergeboren zou zijn. De wedergeboorte wordt gewerkt door de Heilige Geest door te luisteren naar de prediking van Gods Woord (zie art.24 van de NGB). De wedergeboorte wordt niet gewekt rechtstreeks door de Geest bij de geboorte. Dat laatste staat nergens in de Schrift.
Letterlijk schreef Lindeboom:'Hoe kan nu een veronderstelde wedergeboorte verzegeld worden? Wat betekent dan de doop voor een niet-wedergeboren kind? Volgens Schrift en belijdenis hebben wij niets te veronderstellen, maar gehoorzaam te zijn aan Hem, die uitverkoren en niet-uitverkoren kinderen onder het verbond doet geboren worden en ons gebiedt aan al die kinderen de Doop, het sacrament zijner belofte, toe te dienen.'

De synode van Utrecht (1905)
Op de tafel van de generale synode van Utrecht (1905) lagen verschillende bezwaren tegen de leer van Abraham Kuyper. Wat deed de synode? Werden de dwalingen van Kuyper aangewezen en veroordeeld? Nee, er werd een soort verzoeningsverklaring aangenomen om de vrede in de kerken te bewaren.
Omdat in die verklaring op voorzichtige wijze enkele ideeën van Kuyper werden becritiseerd, stemde ook prof. Lindeboom voor.
In het kort komt die verzoeningsverklaring hierop neer: kinderen moeten gehouden worden voor wedergeboren, totdat het tegendeel blijkt. Dus toch een veronderstelde wedergeboorte! Verder staat er. "dat het minder juist te zeggen, dat de doop aan de kinderen der gelovigen bediend wordt op grond van hun veronderstelde wedergeboorte, omdat de grond van de doop is het bevel en de belofte van God."
Het is duidelijk wat er op die synode is gebeurd. Men spaarde de kool en de geit. Aan de éne kant krijgt Kuyper gelijk (veronderstelde wedergeboorte) aan de andere kant wordt ingestemd met het standpunt en Lindeboom (Gods verbondsbelofte en verbondseis). Misschien denk je: "Dat is een slimme oplossing: beide partijen tevreden gesteld!" Maar gezien vanuit Gods Woord was het een ongelukkig besluit. Veronderstelde wedergeboorte, en Gods vaste belofte en eisen zijn niet te verenigen.

De betekenis van Utrecht 1905 voor de Vrijmaking
Zolang de leer van Kuyper over de veronderstelde wedergeboorte door de synode niet bindend werd opgelegd, kon er sprake zijn van een betrekkelijke rust binnen de kerken. Het komt wel vaker voor, dat men in de kerk van mening verschilt over bepaalde punten. Het scheen dat Utrecht een verstandig besluit had genomen.
Uiterlijk ging het uitstekend met de gereformeerde kerken. Bloeiende jeugdverenigingen, politieke invloed, zelfs gereformeerde premiers: Kuyper en Colijn. De Vrije Universiteit van Amsterdam (kortweg:de VU) leverde gereformeerde artsen, leraren, rechters enz. Er was duidelijk sprake van een gereformeerde emancipatie: men ging als gereformeerde meetellen in staat en maatschappij. De vrede van Utrecht (1905) was niet meer dan een schijnvrede. Want de invloed van Kuyper werd via zijn leerlingen en aanhangers zo groot, dat zijn opvattingen over de veronderstelde wedergeboorte in 1942 tot officiële gereformeerde kerkleer werden verheven. Een volgende keer zullen de gevolgen daarvan bespreken.

De zaak Geelkerken op de synode van Assen (1926)
Ondertussen bleek uit verschillende uitlatingen van jonge afgestudeerden van de Vrije Universiteit, dat ze zich verzetten tegen het onverkort handhaven van de gereformeerde belijdenis. Ze waren wetenschappelijk gevormd. "En die wetenschap kon toch wel onze ogen openen voor fouten in de belijdenis", zo redeneerden sommigen van hen.
Dat kwam bijv. aan de orde in een preek van ds.J.G.Geelkerken te Amsterdam over zondag 3 van de catechismus. In die preek ging het o.a. Over schepping en zondeval. Ds.Geelkerken wilde de mogelijkheid openhouden, dat de geschiedenis in Gen. 2 en 3 niet letterlijk moest worden uitgelegd. Het kon best zijn dat de slang niet echt gesproken had. Voortgaand wetenschappelijk onderzoek door bijv. Opgravingen zouden ertoe kunnen leiden, dat Gen.2 en 3 niet letterlijk moeten worden uitgelegd, aldus ds.Geelkerken.
Op de synode van Assen in 1926 werd de zaak Geelkerken behandeld. Hij moest een verklaring ondertekenen waarin stond, dat zijn opvatting in strijd was met art. 4 en 5 van de NGB. Toen ds.Geelkerken dat weigerde, werd hij geschorst en als predikant afgezet. Voor hem was geen preekstoel meer beschikbaar binnen de gereformeerde kerken. Dat was een juist besluit van de synode van Assen. Niet goed was volgens de kerkorde, dat een synode hem schorste. Dat recht heeft alleen een kerkeraad!
Het gevolg van de schorsing was, dat verschillende jongeren met Geelkerken de kerk de rug toekeerden. Ze noemden zich: gereformeerde kerken in Hersteld Verband. In 1946 zijn deze kerken allemaal hervormd geworden. Ook heel erg is dat in 1967 de uitspraak van de synode van Assen van 1926 door de synodaal-gereformeerde synode werd teruggenomen! Men vindt daar dat ds.Geelkerken nooit geschorst had mogen worden.

Terug naar de Schrift
De gedachten en leringen van Kuyper kregen steeds meer invloed en aanhang. Werd er dan helemaal niet tegen deze onschriftuurlijke leringen geprotesteerd?
Gelukkig wel! Aan de theologische hogeschool te Kampen gaf professor Greijdanus les. Hij heeft voortdurend het onschriftuurlijke bij Kuyper bestreden vanuit Schrift en belijdenis. In 1933 kreeg hij steun van professor K. Schilder. Die werd toen in Kampen hoogleraar.
Vanuit de VU van Amsterdam werd geprobeerd 'Kampen' zo klein mogelijk te houden. Maar de Here Christus heeft ondermeer de hoogleraren Greijdanus en Schilder willen gebruiken om zijn kerkleden de ogen te openen voor de Schriftuurlijke leer van het verbond.
Er was door het optreden van de twee hoogleraren te Kampen en de kerken een kerkstrijd losgebarsten. Vele pogingen werden ondernomen om het werk van professor Schilder kapot te maken. Op de synode van Amsterdam in 1936 werd zelfs gesproken van een beweging die de kerken vergiftigde.
Dat was een leugen. Het tegenover gestelde was het geval: het was van Schilder een terugroepen naar het Woord van God en naar de gereformeerde belijdenis en kerkorde.
De reformatorische beweging vanuit Kampen die terugriep naar de Schrift, kwam lijnrecht tegenover de leringen van Kuyper te staan. Die reformatorische beweging week af, zo vond men, van de zogenaamde gangbare meningen. Daaronder verstond met o.a. De leer van Kuyper over de veronderstelde wedergeboorte. De gereformeerde kerken waren zover gezonken, dat de opvattingen van Kuyper boven Schrift en belijdenis werden gesteld.

Om de gereformeerde kerkregering
Op de synode van Amsterdam (1936) was door een paar hoogleraren aan de Vrije Universiteit een klacht ingediend tegen de professoren Greijdanus en Schilder van de theologische hogeschool te Kampen. Op deze synode werd besloten een commissie te benoemen die zich bezig moest houden met de 'leergeschillen'.
Het verkeerde was, dat dit helemaal niet op de agenda van de synode was geplaatst door de kerken. Een gereformeerde synode mag zich namelijk alleen bezig houden met zaken die door een of meer kerken of kerkleden aan de orde zijn gesteld. Wanneer een synode zich hiervan niets aantrekt, maakt zij schuldig aan hiërarchie. Dat gebeurde op de synode van Amsterdam (1936).
Je zult begrijpen, dat vele gereformeerden tegen de handelwijze van deze synode protest hebben aangetekend. De strijd binnen de kerken om echt gereformeerd te blijven nam steeds scherpere vormen aan. Het was een heel belangrijke en fundamentele strijd. Uiteindelijk ging het om Schrift en belijdenis en om de gereformeerde kerkregering: ja, uiteindelijk ging het om de heerschappij van Christus!

 







30. DE VRIJMAKING VAN 1944  

Heerschappij over de kerken door de synode
De vorige keer hebben we gezien, dat de reformatorische beweging lijnrecht tegenover de leer van Kuyper kwam te staan. Die beweging onder leiding van prof. dr. K.Schilder riep op tot terugkeer naar de Schrift en naar de daarop gegronde belijdenis. Denk er goed om, dat dit geen mensenwerk was. Nee, Christus leidt de kerkgeschiedenis. Hij bewaart zijn kerk. Hem komt alle lof toe.
Op de synode van Amsterdam van 1936 was een commissie benoemd die zich moest gaan bezig houden met de leergeschillen. Dat was een onjuist besluit. De synode deed dit op eigen houtje. Geen van de kerken had daarom gevraagd. Dit noemt men hiërarchie. Heerschappij van de synode over de kerken. Want een synode mag zich uitsluitend buigen over zaken die door de kerken op de agenda zijn gezet (zie art.30 van de Kerkorde, blz.596 van het Kerkboek).

Kerkelijke strijd in een wereldstrijd
Dan komen de donkere jaren van de Tweede Wereldoorlog. Al spoedig moeten verschillende kranten en weekbladen hun verschijning staken op bevel van de bezetters. Eén van die bladen was De Reformatie.
Hiervan was prof. K.Schilder de hoofdredacteur. Met grote moed heeft hij het Nederlandse volk opgeroepen de strijd tegen de Duitsers niet uit de weg te gaan. Eén van zijn artikelen had als titel: Den schuilkelder uit - de uniform aan. Hij riep in de eerste plaats op tot de geestelijke strijd tegen de duivelse leer van het nationaal-socialisme.
De Reformatie was het eerste blad dat in ons land door de Duitsers werd verboden. En prof. K.Schilder werd gevangen genomen.
Ondertussen ging de kerkelijke strijd verder. Aan de synode werd door vele kerken en gemeenteleden (ook door prof. Schilder) dringend verzocht de leergeschillen te laten rusten tot na de bevrijding. Gewezen werd op de moeilijke verbindingen, de zorgen om in leven te blijven, de gevangenschap van vele predikanten, het verschijningsverbod van belangrijke kerkelijke bladen. Maar al die verzoeken leverden niets op. De synode besloot de leergeschillen niet te laten rusten, maar te behandelen!

Onder het juk van de hiërarchie
In 1939 kwam er een synode samen te Sneek. Na het uitbreken van de oorlog besloot men de samenkomsten te houden in het centraal gelegen Utrecht. Vandaar de naam synode van Sneek-Utrecht. Die heeft geduurd van 1939-1943. Ik hoop dat je het voorgaande goed gelezen hebt. Dan weet je wel zoveel van de gereformeerde kerkregering af, dat je begrijpt dat hier iets niet in orde is.
Een synode mag namelijk alleen behandelen, wat haar door de kerken is opgedragen. Wanneer de agenda is afgehandeld, gaat de synode uiteen. Nooit mag men zelf allerlei zaken gaan aanpakken zonder opdracht van de kerken. Gebeurt dat wel, dan spreken we van hiërarchie.
Dat was het geval bij de synode Sneek-Utrecht van 1939-1943. Meer dan de helft van de kerken verzocht om uitstel. Men ging gewoon door met het behandelen van de leergeschillen. Zelfs in geheime zittingen, die gewoonlijk alleen gebruikt worden voor tuchtzaken over personen.
Op 8 juni 1962 werd uiteindelijk een uitspraak gedaan over die leergeschillen. Het kwam erop neer dat de leer van Kuyper over het verbond als de enig Schriftuurlijke moet worden beschouwd. Het was een uitspraak die buiten de kerken om was genomen. Bovendien tegen de wil van de kerken in.
In de vorige schets hebben we gezien dat we op de synode van Utrecht van 1905 ruimte werd gelaten voor verschillende opvattingen over het verbond. Nu werd die ruimte veranderd in dwang om de onschriftuurlijke opvattingen als enig juiste te leren.

Bezwaren tegen de leeruitspraken
In 1943 ging de synode verder met haar vergaderingen. Velen hadden een bezwaarschrift tegen de leerbesluiten van de synode ingediend. Maar al deze bezwaren werden van tafel geveegd. Het enige resultaat was, dat de synode opnieuw met een eis kwam: niets mocht in de kerken worden geleerd, wat met de leeruitspraken in strijd was.
Daar kwam nog bij dat de jonge dominees bij de aanvaarding van hun abt moesten verklaren, dat ze het eens waren met de besluiten van de synode.
Verder gaf de synode aan een aantal van haar leden de opdracht met de bezwaarden te gaan praten. Aan hen werd gevraagd de bezwaren op papier te zetten. Dat hebben ze gedaan in de 'Verklaring van gevoelen'. Hierin werd de Schriftuurlijke leer van het verbond nog eens uiteengezet.
Wat stond erin?
Alle kinderen van gelovige ouders zijn kinderen van het verbond (Hand.3,25). Aan al die kinderen komt de belofte toe van het verbond (Hand.2,39). Door de doop worden die beloften verzegeld. Wanneer gedoopte kerkleden later afwijken van de rechte sporen en eigen wegen gaan, dan verbreken zij het verbond. Ze ontvangen niet meer de zegen van het verbond. Nee, ze worden getroffen door de vloek van het verbond.
Dat was kort de inhoud van de 'Verklaring van gevoelen'. Ze vertoont grote overeenkomst met de stellingen van prof. Lindeboom uit 1905, die toen als onverdacht gereformeerd waren bestempeld.
Wat heeft de synode met de 'Verklaring van gevoelen' gedaan? Ze heeft de bezwaarden gewoon maar laten praten. Er werd helemaal niet op gereageerd. Wel werd door de synode stug volgehouden dat niets mocht worden geleerd, wat met de leeruitspraken in strijd was.

Trouwe dienstknechten van Christus geschorst
Eén van de mannen die door de synode werd beschuldigd van afwijking van Schrift en belijdenis was prof. dr. K.Schilder. Hij kon zich eerst niet verdedigen, omdat hij door de Duitsers gevangen werd gehouden. We schreven al, dat velen de synode smeekten:'Wacht toch tot betere tijden'.
Dat gebeurde niet. Integendeel. Ze bleef maar vergaderen, hoewel ze allang had moeten sluiten. Dat staat toch in de gereformeerde Kerkorde?
Toen prof. Schilder weer vrij was, maakte hij ernstig bezwaar tegen deze hiërarchie. Hij deed dit bij zijn kerkeraad in Kampen. Hij wilde graag, dat zijn kerkeraad dit via de kerkelijke weg op de synode zou brengen om er een eind aan te maken.
De synode was hierover heel boos. Ze beschuldigde prof. Schilder van muiterij in de kerken. Hij had zich durven verzetten tegen de hiërarchie.
Daarom werd hij dor de synode geschorst en afgezet. De doorslag gaf vooral, dat hij als gereformeerd hoogleraar de synode beschuldigde van hiërarchie. Bovendien werd hij geschorst als emeritus-predikant van Rotterdam-Delfshaven. En dat allemaal zonder dat die kerkeraad er iets van wist. Weer een staaltje van hiërarchie.
Toen eenmaal de molen van de schorsing in werking was gezet, volgde de oude professor Greijdanus. Na hem werden vele dominees, ouderlingen en diakenen uit hun ambten gezet, omdat ze weigerden te buigen onder het juk van de hiërarchie.

De vrijmaking: 11 augustus 1944
De oorlog nadert zijn dieptepunt: de hongerwinter van 1944 staat voor de deur. De verbindingen zijn voor het grootste deel verbroken: geen krant, geen telefoon, regelmatige treinbeschietingen enz. Maar Christus laat zijn gemeente niet in de steek.
De synodeleden hebben waarschijnlijk gedacht: het zal zo'n vaart niet lopen, als we die lastige bezwaarden uit hun ambten zetten. Ondertussen waren daarmee wel trouwe dienstknechten van Christus uitgeworpen. Dat is een kenmerk van de valse kerk. (Waar staat dat in art.29 NGB?) Verder was er een leer opgelegd, die niet naar Gods Woord was. Nog een kenmerk van de valse kerk. Tenslotte werd één van de sacramenten niet bediend overeenkomstig Gods Woord. Het derde kenmerk van de valse kerk.
Ondanks de gevaarlijke treinverbindingen kwamen op 11 augustus 1944 honderden bezwaarden naar Den Haag. Niet triomfantelijk maar met verdriet in het hart, omdat het zover gekomen was met de gereformeerde kerken. Maar er was tegelijk grote dankbaarheid dat de Koning van de kerk zijn volk wilde bewaren bij zijn Woord.

De acte van Vrijmaking of Wederkeer
Op deze indrukwekkende vergadering las prof. K.Schilder de 'Acte van Vrijmaking of wederkeer' voor. Waarom deze naam?
Vrijmaking van de besluiten van de synode die niet overeenkwamen met de Schrift. Wederkeer tot de gehoorzaamheid aan Gods Woord en de daarop gegronde belijdenis.
De Vrijmaking bedoelde niet iets nieuws. Men wilde gewoon gereformeerd blijven.
- Trouw aan Gods Woord en niet aan menselijke leringen.
- Trouw aan de gereformeerde kerkregering en niet aan de hiërarchie.
- Trouw aan de gereformeerde belijdenis en niet aan bedenksels van knappe professoren.
Door Gods genade werden de gereformeerde kerken bewaard bij zijn Woord., bij de gereformeerde kerkregering en de belijdenis.
De bewarende hand van de verhoogde Christus bracht zijn gemeente tot reformatie. Als Hij het niet had uitgered, dan was er niets van de vrijmaking terecht gekomen. Hem komt alle lof en dank toe.

Om de voortgang van Christus' werk
De synode heeft van alles geprobeerd om de 'schade' zoveel mogelijk te beperken. Jammer genoeg bleven velen onder het juk van de hiërarchie. Ieder van hen had zijn eigen motieven om niet met de Vrijmaking mee te gaan. Ook veel bezwaarden bleven in de synodale kerken achter.
Wie in de synodale kerken achterbleven, droegen een zware verantwoordelijkheid voor hun hele nageslacht.
Waar het blijven in de synodale kerken op uitgelopen is,zien we vandaag helaas maar al te goed. Loslating van Gods Woord en het gaan van eigen wegen. Kortom: vrijzinnigheid. Er zijn gelukkig in de synodale kerken nog leden die zich bedroeven over de verlating van Gods verbond die ze om zich heen zien.
We hopen en bidden dat meer dan 40 jaar na de Vrijmaking bij hen de ogen geopend mogen worden voor de bewarende zorg van Christus voor zijn gemeente.
Het gaat helemaal niet om wat mensen hebben gepresteerd. De vrijmakingsvergadering stond ook in het teken van verootmoediging en schuldbelijdenis, dat het zover kon komen. Nee, het gaat niet om menselijke prestaties. Al hun werken zijn met zonde bevlekt.
Het gaat alleen om Christus en de voortgang van zijn kerkvergaderend werk en de glorie van zijn Koningschap over het hele leven.

 









31. DE KERKELIJKE SITUATIE NA DE VRIJMAKING  

We zijn meer dan 60 jaar verder. Ik wil het hier voorlopig bij laten. Er is in die jaren na de tweede wereldoorlog veel gebeurd op het kerkelijk erf. Het handige is dat bijna elke zichzelf respecterende kerkgemeenschap een eigen website heeft, waar u van alles kunt vinden.

Als u bij Google de naam van welke kerk of beweging intikt, krijgt u alle informatie die u maar wilt.


Het meest ingrijpende is het tot stand komen in 2004 van de Protestantse Kerk in Nederland, PKN. Dat werd in één klap een kerk van 2,5 miljoen leden. Het is een fusie van de Nederlands Hervormde kerk, de Gereformeerde kerken (synodaal) en de Evangelisch-Lutherse kerk.
Deze fusie is het eindresultaat van het Samen op Weg proces van 40 jaar.

Heel jammer is, dat door deze fusie er niet een degelijk reformatorisch bolwerk tot stand is gekomen. Maar een kerk waarin leugen en waarheid naast elkaar bestaan, en waarin leugen en waarheid evenveel rechten hebben. Jammer, jammer.

Een veelzeggend gesprek tussen twee gereformeerde bonders ds.Gerrit de Fijter en ds.Reinier van Kooten stond in het Nederlands Dagblad van 12 december 2013. Ds. Van Kooten heeft zich aangesloten bij de Hersteld Hervormden. Wat een strijd is er aan 2004 voorafgegaan! Strijd om het vasthouden aan de aloude gereformeerde belijdenis. Je kunt het allemaal lezen in
Het onheilig vuur van 2003 blijft pijn doen.



Er zijn een paar groepen uit de Ned.Herv. kerk en de Gereformeerde kerken (synodaal) niet meegegaan met de PKN. Zijn vormen twee nieuwe kerkverbanden. Ik volg hun ontwikkelingen met gelovige spanning. Wat zal hun betekenis zijn voor de eenwording van de schriftgetrouwe kerken? Ik denk dan met name aan de Hersteld Hervormde Kerken, waar ds. R. van Kooten een prominent lid is.

Verder is groot nieuws dat er ook in 2004 een Nieuwe bijbelvertaling is verschenen, die de meeste kerken gaan gebruiken. Het is een vertaling waaraan in alle openheid is gewerkt.
Zie hiervoor de site van de NBV.

Wat moet ik verder nog vertellen?

Over de Gereformeerde Gemeenten of over de Gereformeerde gemeenten in Nederland en Noord-Amerika?
Over de Christelijke Gereformeerde kerken en de moeizame samensprekingen met de GKv?
Over de Nederlands Gereformeerde kerken en de vrouwelijke ambtsdragers, waardoor samensprekingen met CGK en GKv worden geblokkeerd?
Over de Gereformeerde kerken vrijgemaakt (GKv) die opnieuw een afsplitsing te verwerken kreeg met de Hersteld Vrijgemaakten
Over allerlei evangelische en charismatische bewegingen?
Over---?



Er is veel in beweging, maar nog te weinig naar elkaar toe. Het grote voorbeeld van de PKN krijgt op kleiner niveau nog weinig navolging.

In ieder geval gaan de wekelijkse prediking en allerlei activiteit in de gemeente gewoon door. Zeg maar op microniveau. Ondanks ontstellende secularisatie en ontkerkelijking. Het heidendom rukt op. Harder dan we denken en hopen.

Eén ding is zeker: we zijn op weg naar de grote Dag van onze Here Jezus Christus. Zal dan nog het geloof gevonden worden?


Mensenzoon, tussen de kandelaren,
Wortel Davids, Morgenster,
blijf uw kerk vergaderen, bewaren,
roep haar van nabij en ver.
Laat de luchters branden van uw klaarheid,
maak uw kerk tot pijler van uw waarheid,
schuilplaats van uw wildernis,
huis waarin uw vrede is.

Levensvorst, U loven de geslachten
en tot uw verborgen tijd
blijft de bruid uw wederkomst verwachten,
't einde van haar bange strijd.
Houd haar waakzaam; doe haar, 't hoofd geheven,
uit die hoge heilsverwachting leven,
tot zij op de jongste dag
met U triumferen mag.

Cornelis Rijnsdorp (Liedboek voor de kerken, Gez.476:4,5)















 






32. HET ARMINIANISME NIEUWE VORM VAN SLAVERNIJ



In dit hoofdstuk wil ik aandacht vragen voor een vorm van slavernij die de gereformeerde kerken eeuwenlang heeft bedreigd: het arminianisme. De naam stamt uit de strijd tussen Arminius en Gomarus aan het begin van de 17de eeuw, waaruit de Dordtse Leerregels zijn ontstaan.
Gomarus en met hem de gereformeerden leerden:
God heeft ons uitverkoren, opdat we zouden geloven. De beslissing ligt helemaal bij God.
De arminianen leerden: God heeft ons uitverkoren, omdatwe zouden geloven. De beslissing ligt niet bij God, maarbij de mens. Men zegt dan over het arminianisme ook wel: 'de mens is de smid van zijn eigen heil'. Of 'als de mens niet wil staat Gods genade stil.'


De remonstranten stichtten in de 17de eeuw een eigen kerkgenootschap, dat nooit tot grote bloei kwam. Het bleef klein. Het arminianisme kreeg echter grote invloed in het protestantisme sinds de Verlichting. Dat was niet alleen het geval onder liberale, vrijzinnige theologen, maar juist veel meer onder hen die een radicaal christendom voorstonden. Een krachtige impuls kreeg het arminianisme door John Wesley die zich in het begin van de achttiende eeuw openlijk voor Arminius uitsprak: een mens moet zelf kiezen voor Jezus in plaats van uit te gaan van Gods verkiezing. God wil geëngageerde en zelfbewuste christenen. Zij moeten actief zijn om ook anderen te overtuigen dat zij hun hart en leven aan de Heer moeten geven.

De invloed van Wesley is groot geweest, eerst in het methodisme, maar ook in de latere opwekkingsimpulsen die net als Wesley de nadruk leggen op de persoonlijke geloofskeuze, zoals de baptisten en de pinkstergemeenten. Door evangelische invloeden denken veel mensen in de klassieke gereformeerde kerken niet anders, wat versterkt wordt door een piëtistische inslag met persoonlijk geloof in orthodoxe kringen.

Hoezeer hier ook gesproken wordt over de gaven en de vruchten van de Geest, deze kunnen pas verworven worden nadat de mens persoonlijk voor Jezus heeft gekozen. Zo wordt de Geest een gevangene van de menselijke beslissing. Dat is niet de Geest die als God Here is en levend maakt, maar menselijke spirituele expressie. De menselijke activiteit gaat aan Gods handelen vooraf en is daar voorwaarde voor. Zoals je ziet: wat een levensgrote dwaling. (We maakten dankbaar gebruik van LICHAAM EN GEEST VAN CHRISTUS, door dr. A. van de Beek, pag 457vv)





In verband met het voorgaande trof me het volgende stuk van Wouter van der Toorn.



Losgaan in D-mineur

Wouter van der Toorn

Het was tijdens een christelijke leidersconferentie dat ik weer eens in een soort aanbiddingsconcert of worship-night terecht was gekomen. De zaal stemmig in het schemerlicht, een smaakvol en getalenteerd bandje op het podium. De man die ons vanaf het podium meeneemt in het moment weet hoe het werkt. Het begint rustig. De viool die meespeelt weet letterlijk de juiste snaar te raken. De man praat ons het emotionele moment in. Dat doe je niet met veel bombarie maar je praat rustig, ik denk het tempo op zo'n driekwart van normaal, de stem ongeveer anderhalve toon lager.

Het gekke is dat het over het algemeen werkt hè. 'Open je hart, God is hier, hij spreekt nu tegen je, de Heilige Geest raakt je aan, ontvang het.' Dat soort dingen.

Je begint het te voelen dat je meer 'in de Heer bent'. Althans, zo was dat bij mij altijd. En nu ben ik compleet afgehaakt. Komt dat omdat ik de formule ken en jaren heb toegepast? Dat deed ik als aanbiddingsleider en als spreker. Je weet hoe je je stem moet gebruiken als je 'in het moment' wil komen. Je weet welke woorden werken. En achter de toetsen wist ik over het algemeen ook wel welke toon ik letterlijk moest aanslaan. Mijn favoriet was losgaan in D-mineur. Je weet wel: dan naar A mineur en G mineur. Werkte altijd goed. Zeker als je laag in het klavier gaat spelen.

Was het God die iets doet als mensen helemaal in de gloria raakten? Was het iets bovennatuurlijks dat er gebeurde? Was het iets dat je Heilige Geest moest noemen, omdat het vooral met het hart en de emoties te maken had? Of was het gewoon het receptje om een emotionele sensatie op te roepen?

Ik kom niet meer in dit soort aanbiddingsconcerten, tenzij ik er ongepland, per ongeluk, toch moet zijn. Omdat ik het simpelweg niet vertrouw. Ook niet gladde praatjes als 'leg je leven in de hand van God en vertrouw maar op Hem.' Ja, dat klinkt mooi. En dan? Moet het dan, omdat iemand op het podium dat met een zalvende stem zegt, mijn leven miraculeus de goede kant opgaan? 'Open jezelf maar voor God.' Maar is dat wat jij God noemt wel wat we God zouden moeten noemen?! Dit vind ik een zeer relevante vraag waar te weinig aandacht voor is. Al dat emotionele gedoe, de zoetsappige poppy-liedjes over de verliefdheid voor de Heer, is gewoon de christelijk evangelische variant van een Afrikaanse rituele trance dans. Ga vooral je gang, maar maak er niet meer van als dat het is. Die emo is de Heer niet. Dat heeft vooral met smaak en verwachting te maken. En deze liedjes vind je niet in mijn Spotify-playlist terug. Er zijn genoeg mensen die het prachtig vinden hoor, en dat vind ik gewoon prima. Maar maak het niet meer dan het is.

'Met een beroep op Gods barmhartigheid vraag ik u om uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, want dat is de ware eredienst voor u.' (Rom 12:1)

De liedjes zijn niet 'aanbidding' en 'aanbidding' is niet hetzelfde als liedjes zingen. Zeg niet 'we gaan nu God aanbidden' als je weer een riedeltje van een paar emo-christelijke-hillsong- opwekkingsliedjes geprogrammeerd hebt staan in je kerkdienst.

Het zou nuttig zijn om de definitie voor aanbidding aan te passen. Aanbidden heeft niet zo veel te maken met liedjes zingen (en het komen in een bepaalde emotionele gesteldheid) te maken. Maar met een leven vanuit de simpele waarden waar Jezus voor stond zoals liefde, vergevingsgezindheid, nederigheid, dienen, zorg voor anderen, opstaan tegen onrecht. Daar heb je de liedjes in een kerkdienst echt niet voor nodig.

Ondertussen neem ik me voor om te kauwen op het andere voorschrift van broeder Paul:

'… ik zeg u allen dat u zichzelf niet hoger moet aanslaan dan u kunt verantwoorden.' (Rom 12:3).

Zo hebben we allemaal wat.





VANDAAG NOG ACTUEEL: STRIJD TEGEN ARMINIANIMSE: EEN MODERNE VORM VAN SLAVERNIJ


In het Reformatorisch Dagblad van 10 augustus 2015 kwam ik een boeiend artikel tegen van de hoofdredacteur W.B.Kranendonk. Hij is een oud-leerling van me op de GSR. Ik kreeg van hem toestemming om het over te nemen. Wim, heel veel dank daarvoor. Ik acht het fundamenteel, juist voor vandaag. Mij trof de zin: "Voor ons zwarten is het arminianisme een nieuwe vorm van slavernij." En die slavernij treft evenzeer de blanke gereformeerde Nederlanders! (Dit artikel heb ik ook opgenomen aan het slot van hoofdstuk 21 vanwege het grote belang)


"GEREFORMEERDE LEER BIEDT PERSPECTIEF"

tekst W. B. Kranendonk

Reformatorisch Dagblad van 10 augustus 2015, jaargang 45, nr 108.


Met een brede grijns zegt de Afro-Amerikaanse voorganger uit Atlanta: "Ik ben BRC'er", als hem wordt gevraagd naar zijn theologische positiebepaling. "Ik ben Black -zwarte huidskleur-, Reformed -volgeling van Calvijn- en Christian -kind van Christus, dat is het belangrijkste!"







Met gevoel voor understatement voegt Carter er direct aan toe: "Mijn soort is uniek." Daarmee doelt hij erop dat binnen de zwarte, protestantse kerken in Amerika de reformatorische theologie nog betrekkelijk weinig aanhang heeft. "De interesse groeit wel, maar dat gaat langzaam. In mijn ogen veel te langzaam."

De vaste overtuiging dat de gereformeerde leer heel zegenrijk is voor de zwarte bevolkingsgroepen in Amerika, deed Carter zo'n zeven jaar geleden besluiten een gemeente te stichten in het zuidelijk deel van de stad Atlanta, de hoofdstad van de staat Georgia. De meeste wijken in die stadsregio staan bekend als de ergste achterstandswijken. De criminaliteit is daar hoog en veel mensen hebben geen enkel perspectief. "Die mensen hebben behoefte aan geestelijk voedsel met een hoge voedingswaarde", zo dacht Carter met enkele vrienden. "De gereformeerde leer is gedegen kost en biedt perspectief."

Precies aan de andere kant van het sociale spectrum zag hij overigens een vergelijkbare behoefte. "Jongvolwassenen die het gemaakt hebben in het leven, materieel alles bezitten wat ze maar kunnen bedenken, gaan hun geestelijke armoede voelen zodra alles op hun verlanglijstje is afgestreept. Ze snakken naar een inhoudsvolle boodschap."

Gemengd karakter

De plaats waar de East Point Church iedere zondag samenkomt, is daarom strategisch gekozen. Sinds tweeënhalf jaar houdt de gemeente iedere zondag diensten in de aula van een school die ligt op de grens van rijkere en straatarme wijken. De gemeente heeft een gemengd karakter: blank en zwart zitten door elkaar.

Anthony Carter en zijn kerkenraad houden met die gemengde achtergrond van de kerkbezoekers zeker rekening. Bijvoorbeeld bij de liedkeuze. Sommige liederen hebben een typisch Afro-Amerikaanse herkomst; zij onderscheiden zich door het soms opzwepende ritme. Andere liederen die tijdens de dienst worden gezongen, komen uit liedbundels die in de traditioneel blanke kerken gangbaar zijn.

Voor Carter is de liedkeuze bespreekbaar. Dat is de preek voor hem niet. "De verkondiging van het Woord van God is het centrale deel van de eredienst. Daar gaat het om", zegt hij met overtuiging. "Dat heb ik van Calvijn geleerd." Een preek duurt bij de voorganger in Atlanta meer dan een uur. Carter wil een goede uitleg verbinden met de toepassing van de tekst voor het dagelijks leven.

In zijn prediking is Carter een typisch vertegenwoordiger van de New Calvinists, die inmiddels een aantal jaren binnen de Amerikaanse evangelicale wereld opgang maken. Hij onderschrijft van harte de bekende vijf punten van de calvinistische leer. "Al mijn geestelijke vrienden zijn overtuigd van de leer van verkiezing, zonde en genade zoals die in de gereformeerde belijdenisgeschriften is geformuleerd."

Gospel Coalition

Zijn theologische vrienden vindt Carter vooral binnen de Gospel Coalition, het theologisch netwerk dat via een website en conferenties het gedachtegoed van de Reformatie in Amerika probeert te verspreiden.

Bij de ontdekking van de waarde van het gereformeerde gedachtegoed heeft de bekende voorganger dr. R. C. Sproul uit Orlando een belangrijke rol gespeeld in het leven van Carter. Anthony groeide op in een gezin waar de moeder trouw meelevend kerkganger was. In zijn kinderjaren ging hij iedere zondag mee naar de kerk. Hij besloot op zeventienjarige leeftijd zijn leven te geven aan Jezus. "Ik deed dat om mijn moeder te plezieren, niet uit overtuiging." Later brak Anthony met de kerk, maar na enkele jaren kwam er een omkeer. "Ik gedroeg me als een banale hedonist."

Carter schreef zich als student in bij het Atlanta Christian College. Daar ontdekte hij tot zijn verbijstering dat veel studenten alleen op het college waren om vrij te zijn van de controle van hun ouders. Carter studeerde ijverig, ook in boeken van reformatorische theologen. Zo kwam hij in botsing met de docent dogmatiek die op het college zeer gezien was. "De discussie ging over heilszekerheid. Ik kon niet geloven dat wanneer God iemand redt, Hij die vervolgens weer tussen Zijn vingers door kon laten doorglippen naar het eeuwige verderf. Die afwijkende opvatting bezorgde mij de bijnaam "De Campus Calvinist"."

Na afloop van de Bijbelschool ging Carter naar Orlando om te studeren aan het Reformed Bible College van dr. Sproul. Helaas voor hem besloot Sproul zijn docentschap te beëindigen, juist toen hij als student aankwam. Maar het lesprogramma bleef onveranderd. "Ik heb Calvijn en de puriteinen leren lezen en waarderen. Ik ben geen groot theoloog, maar heb wel leren zien hoe zegenrijk de boodschap van de verkiezing is. De predestinatie is geen barrière, maar juist een opening in de dikke muur die wij zelf met onze zondige keuze om ons heen hebben gebouwd. Alleen omdat God Zelf mensen kiest, is er zaligheid te krijgen. Dat is geweldig. Ik preek hier aan arm en rijk dat onze prestaties niks helpen. Alleen God moet het doen."

Arminiaanse invloed

Carter rekent het tot zijn persoonlijke opdracht om de waarde van de reformatorische leer onder de aandacht te brengen van voorgangers van zwarte kerken. "Zij zijn in het algemeen sterk beïnvloed door de arminiaanse leer. Dat betekent: het verkrijgen en behouden van het heil hangt van jezelf af; van jouw inspanningen. Zo van: doe je best, anders is het niet best. Voor ons zwarten is dat feitelijk een nieuwe vorm van slavernij; je moet dit en je moet dat. Calvijn leert dat je als zondig mens niks moet. Het enige is dat je mag vluchten tot Jezus. Hij heeft alles gedaan en doet alles. Dat is enorm bevrijdend, zeker voor mensen die weten uit hun eigen geschiedenis wat slavernij is."