31 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten,
32 niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden - Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE.
33 Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn.
34 Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken.
35 Zo zegt de HEERE,
Die de zon tot een licht geeft overdag
en de vaste orde van maan en sterren
tot een licht in de nacht,
Die de zee opzweept, zodat haar golven bruisen,
HEERE van de legermachten is Zijn Naam.
36 Als deze verordeningen ooit zouden wijken
van voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE,
dan zou ook het nageslacht van Israël ophouden
een volk voor Mijn aangezicht te zijn, alle dagen!
37 Zo zegt de HEERE:
Als de hemel hierboven ooit opgemeten zou kunnen worden
en de fundamenten van de aarde beneden onderzocht zouden kunnen worden,
dan zou ook Ik heel het nageslacht van Israël verwerpen,
om alles wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE.
38 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat de stad herbouwd zal worden voor de HEERE, van de Hananeëltoren tot aan de Hoekpoort,
39 en dat het meetlint nog verder zal lopen, rechtdoor, tot aan de heuvel Gareb en zal afbuigen naar Goa.
40 Heel het dal met de dode lichamen en de as en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort naar het oosten toe, zal een heiligheid voor de HEERE zijn. Voor eeuwig zal er niets meer worden weggerukt of afgebroken.
(Herziene Statenvertaling 2010)
Tekstlezing
Hosea 2 : 18 en 19
18 Ik zal u voor eeuwig tot Mijn bruid nemen:
ja, Ik zal u tot Mijn bruid nemen
in gerechtigheid en in recht,
in goedertierenheid en in barmhartigheid.
19 In trouw zal Ik u voor Mij als bruid nemen;
en u zult de HEERE kennen.
(Herziene Statenvertaling 2010)
98:2,3 en 4
111:5
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Wij weten, dat God ons in tijden van gevaar niet verlaten zal. Want wij hebben de belofte van de onveranderlijke trouw van God. In die belofte mag ons hart volkomen rusten. Jezus zegt tot Zijn discipelen: de hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen beslist niet voorbijgaan.
Dit vaste weten over de onveranderlijke trouw van God is ons een onvergelijkelijke troost in deze tijd. Dat is ons als een sterke toren, waarin wij een toevlucht vinden. En dit rusten in de trouw van God is door de Geest gewerkt. U vergist zich daarin nooit.
Maar van die belofte van trouw wordt telkens een verkeerd gebruik gemaakt. Daarvoor moet u op uw hoede zijn. Want dan zou zelfs de trouw van God u verlaten, niet de waarachtige trouw van God, maar die trouw, zoals u die zich hebt voorgesteld en ingebeeld.
Want ook het vlees stelt in zijn nood zijn vertrouwen vaak op de trouw van God. Jeremia heeft een harde worsteling doorgemaakt tegen die bedrieglijke speculatie op de trouw van de Heere, die verwachting, welke alle grond mist.
Israël heeft gezondigd, niet slechts in zijn afgodendienst, in het geestelijk overspel, in de trouwbreuk jegens de HEERE, maar ook in zijn bedrieglijke voorstellingen over de trouw van God. Het heeft de geest van de afgoderij vastgehouden in zijn hart en toch zijn verwachtingen gesteld op de onveranderlijkheid van God. Het heeft in de nood van de tijden bij die speculatie geleerd: wij zijn het volk van de HEERE en de HEERE zal onze ondergang niet toestaan.
En dan komt het profetische woord tot Israël: u zult in uw vertrouwen op de trouw van de HEERE beschaamd worden, want de HEERE heeft u verlaten.
God is getrouw en Hij is in die trouw onveranderlijk. De hemel en de aarde mogen voorbijgaan, maar Zijn Woord zal beslist niet voorbijgaan. Maar de trouw van God is oneindig hoog verheven boven de voorstellingen en verwachtingen van het vlees.
Ik bedien u het Woord van God over de trouw van God in de belofte van ondertrouw
en ik spreek u
eerst van het beschaamd worden van de valse verwachting
en dan van de openbaring van de waarachtige trouw.
Wij horen dus in de eerste plaats van het beschaamd worden van de valse verwachting.
Het woord van onze tekst spreekt ons van de belofte van de ondertrouw. Wij lezen hier een driemaal herhaald: Ik zal u tot Mijn bruid nemen.
Er was in de dagen, waarin deze woorden gesproken werden, reeds een huwelijksverbond tussen de HEERE en Israël. Dat verbond is in de woestijn gesloten. Daar nam God Israël als Zijn volk aan, zoals een man een vrouw zich tot zijn bruid neemt.
Dat huwelijksverbond is door Israëls ontrouw verbroken: het heeft de Baäls gediend. Het hart van het volk was niet vervuld van verbazing over het geheel unieke in de onvergelijkelijke liefde van God. In dat hart was nog plaats voor een tweede en derde en vierde. Dat was geestelijke hoererij, echtbreuk tegenover de enige Man. Daarin was elke spoor van liefde in Israëls hart verloren gegaan.
Ik wil hier nu vragen naar de achtergrond van dat geestelijk overspel: waarom heeft Israël die geheel enige liefde verlaten en Gods hart veracht en versmaad? Waarom liep het de Baäls achterna?
U moet hier zien, waarom Gods liefde dat volk in zijn hele bestaan had aangegrepen om het Zijne te worden. Dat kan met één woord gezegd worden: God nam Israël als Zijn volk aan, opdat het het volk van de Christus zou zijn.
Het was geroepen om het profetische woord over de Christus te dragen. Heel Israëls leven ging op in de dienst van de profetie. En alles moest in heel Israëls leven van de Beloofde getuigen. Israël was het volk van de Christus, het volk van de openbaring. Daarin had het zijn bijzondere roeping in de geschiedenis te vervullen.
Daarachter stond de trouw van God. Zijn raad over Israël zou tot het einde worden vervuld. Daarvoor is God de onbeweeglijke Borg geweest. Dat zou worden volbracht in de volheid der tijden.
God heeft Israël in zijn zwakheid ondersteund, opdat het die geweldige taak volvoeren zou. Daarom is Hij aan Israëls zwakheid ook tegemoet gekomen. Hij heeft het niet louter doen leven bij de belofte van de Beloofde, maar God heeft Zijn eeuwige gunst en liefde in Christus Jezus doen afspiegelen in het leven.
Zo deed God Zijn volk zitten onder de wijnstok en de vijgenboom. Daarin deed Hij de glans van het eeuwige leven blinken. En Hij schonk aan Israël koningen en priesters. Deze moesten getuigen van de Christus zijn. En God gaf aan Israël Jeruzalem en een tempel, een eigen volksbestaan, met eigen welvaart en veiligheid, anders dan die van de andere volken.
Daarin getuigde heel Israëls leven van de Christus. En omdat dit alles van de Christus getuigde, daarom was dit alles slechts voorlopig. Het volksverbond met Israël vond zijn bestemming in de Christus, niet in de eeuwige heerlijkheid. Het was gehouden te verdwijnen om plaats te maken voor het eeuwig-blijvende in Jezus Christus. Dit volksverbond, waarin Israëls volksbestaan zijn basis vond, moest verdwijnen, omdat het slechts te getuigen had van een beter verbond.
Daarom sprak God in Zijn belofte van de Christus Zijn hoogste liefde uit. Want in die belofte doet God Zich kennen zoals Hij is. Zijn hart gaat daarin open. Zijn diepst verborgen gedachten worden daarin geopenbaard. Het voornemen en het plan van Zijn liefde wordt ontvouwd. Hij toont de hoogte, die niet te meten is en de diepte, die niet gepeild kan worden en de lengte, die niet kan worden afgezien en de volheid, die geen mensenhart omvatten kan.
Zo is het verbond als een huwelijk. Het huwelijk onder de mensen gaat niet op in samenleven en samenwerken. Dat is de basis en op die basis wordt wat gebouwd. Daarop is het verkeer van de liefde gefundeerd. Zo komt het tot een voor elkaar leven in de ontsluiting van de harten en tot de openbaring van het verborgene.
Er wordt niet een zekere parallel getrokken tussen de huwelijksgemeenschap onder de mensen en het liefdeverbond van God. Paulus spreekt van het huwelijk onder de mensen ziende op Christus en de gemeente. Eerst was daar het voornemen van Gods eeuwige liefde in Zijn hart en toen schiep Hij het huwelijk onder de mensen als een getrouwe afspiegeling daarvan.
Het huwelijk onder de mensen is een beeld. Het wijst heen naar Christus en de gemeente. Zo heeft God in het volksverbond met Israël een schaduw gegeven van Zijn eeuwig verbond in Jezus Christus. Daarin heeft God Zijn hart geopend en Israël was geroepen om te getuigen van wat het in Gods hart had aanschouwd: de Beloofde. Zo is Israël de bruid van God.
Dit is nu Israëls afval, dat het dit niet heeft begrepen. En dit is de oorzaak van de afgoderij en het geestelijk overspel. Het werd niet geboeid door de spraak van de liefde van God, maar het hechtte zich aan de voorlopige zegeningen, die het om Christus' wil ontving, aan de gaven, waarin het de voorsmaak van het eeuwige te genieten kreeg, aan de stutten en het steigerwerk, waarin God een woning voor de Christus had gebouwd.
Israël trok het voorlopige op de voorgrond en hield dit voor het eeuwig-blijvende. Het verafgoodde zijn eigen volksbestaan als iets eeuwig-blijvend. Het wist niet dat het in heel zijn bestaan het Woord van God over de Christus te dienen en te dragen had en dat deze bijzondere roeping slechts reiken zou tot de volheid des tijds, tot Bethlehem en de hof van Jozef en de opperzaal van de Pinksterkerk.
Daarom slaat Gods geweldige hand al het voorlopige weg: het land wordt door droogte geteisterd, de welvaart is weg, de veiligheid wordt bedreigd, er is geen sprake van een zitten onder de wijnstok en de vijgenboom. Het koningschap gaat onder in een voortdurend wentelen van het rad der revolutie, de vorsten vallen onder handen van moordenaars. En het priesterschap gaat te gronde in de Baälsdienst. Het vergaat in de geestelijke echtbreuk. Het land is verloren. De ballingschap komt. God geeft Zijn volk de scheidbrief. Dat is het beschaamd worden van de valse verwachting.
Gods liefde gaat door tot ze zich volkomen heeft geopenbaard. Daarom staan in de geschiedenis van Zijn volk Zijn voetstappen afgedrukt, geeft Hij aan elk geslacht naast het woord van de belofte een teken en zegel in een aanvankelijke vervulling. Maar die liefde zelf is gegrepen in de drang van het verder gaan, totdat ze zich volkomen heeft uitgesproken.
Dit is Israëls zonde, dat het niet weet van het verder gaan van God naar de dag van Jezus Christus, dat het hangen blijft aan het voorlopige, van het voorlopige een afgodische idee maakt en zo eigen volksbestaan, eigen welvaart, eigen veiligheid, de wijnstok en de vijgenboom, het koningshuis en het priesterschap, het heilige land en de stad Jeruzalem in de plaats stelt van het Woord van God over Jezus Christus.
En dit is de grote dwaling in het leven van dit afvallige Israël, dat het in de koestering van deze afgodische ideeën zijn verwachting baseert op de trouw van God. Het land wordt bedreigd. God gaat de scheidbrief geven. Maar Israël speculeert op de trouw van God. Die is toch onveranderlijk. Die zal de kansen weer doen keren. Want God heeft het beloofd.
Ik loop nu even vooruit als ik spreek van onze valse verwachtingen. Het eeuwig-blijvende is gekomen in Christus Jezus. Ik kom daarop straks vanzelf terug. En toch heeft Gods liefde Zich in Christus nog niet volkomen uitgeput. Niet daarin, dat in Christus nog een ding zou worden gemist. Maar wel hierin, dat het werk van de Christus nog niet ten einde is volvoerd.
De gemeente is de bruid van Christus. Maar de bruid is nog niet in het huis van de bruidegom geleid. Wij verwachten een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Zo ziet u ook in uw leven het voorlopige. U ontvangt de gaven van God en u proeft daarin Zijn eeuwig-blijvende liefde in Christus Jezus. Die onveranderlijke gunst straalt in uw levensgeluk door, in de welvaart die God u schenkt, de rust, de veiligheid, in de talloze tekenen van de liefde Gods over u.
En als het een u dan is ontnomen en het ander wordt bedreigd, dan is het een valse verwachting, indien u meent dat de terugkeer en het herstel van dat voorlopige u in de trouw van God is gegarandeerd.
Ik zeg niet, dat u niet hopen en bidden mag. Ik zeg ook niet, dat er geen hoop is voor Europa en voor Nederland. Maar u zoudt zeker teleurgesteld worden indien u voor het voorlopige het eeuwig-blijvende achter stelt en indien u het voorlopige niet voor altijd wilt verliezen, indien het Gods wil is in Zijn liefde verder te gaan tot het einde.
Want Zijn liefde in Christus Jezus is de waarachtige en eeuwig-blijvende inhoud van Zijn belofte. En elke verwachting, die zich op het voorlopige vastzet om dat voorlopige in stand te houden en terug te grijpen, ook al zou de voortgang van Gods werken daardoor geremd worden, verstikt in het hart van de gemeente de waarachtige bruidsverwachting.
En indien iemand daarin rekent op de trouw van God, die zal bedrogen uitkomen, want zijn vertrouwen is een valse verwachting. Want de waarachtige trouw van God moet tot volle openbaring komen.
Daarvan spreek ik u in de tweede plaats. God breekt door de dienst van Zijn profeten heel Israëls leven af. Het is alsof door het spreken van Hosea en Jeremia de wijngaarden worden verwoest, de troon wordt omgestoten, de koningen worden geslagen en het land en de stad in de hand van de vijand komt.
Alle valse verwachting wordt door het profetisch woord gelogenstraft. En dan wordt toch midden in de diepste afval het woord van Gods trouw gesproken: Ik zal u voor eeuwig tot Mijn bruid nemen.
U moet hier denken aan het woord van Jeremia: Ik zal met het huis van Juda een nieuw verbond maken, niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, toen Ik hun hand greep om hen uit het land Egypte te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE.
Hier hoort u in het drievoudige: Ik zal u tot Mijn bruid nemen, God spreken van het eeuwig-blijvende in Christus Jezus. Ik zeg niet, dat dit woord niet aanvankelijk werd vervuld toen Israël uit de ballingschap terugkeerde. Maar dit wijst toch onmiddellijk naar Jezus Christus heen.
God heeft ons in Christus Jezus voor eeuwig tot Zijn bruid genomen. In Hem is de huwelijksband vastgelegd. Daarom is Christus God en Mens. In Zijn goddelijke majesteit heeft Hij het verbond gesticht. En in Zijn menselijke gehoorzaamheid is Hij als het Hoofd verhoogd. Als Zoon van God kwam Hij tot ons en als Zoon van de mensen ging Hij van ons tot God.
In Christus als het Hoofd van de nieuwe mensheid heeft God die mensheid als de Zijne aangenomen, zoals een man zich een vrouw neemt. Dat is het nieuwe en eeuwige testament, het verbond der genade en der verzoening, dat door Christus besloten is in Zijn lijden en dood.
De twee partijen zijn voor eeuwig één geworden in de eeuwige, goddelijke Persoon van Jezus Christus, Die God is en mens in één. In Jezus Christus bent u met God ondertrouwd, omdat God Zich in Hem u tot Zijn Bruid heeft genomen. Nooit zal de scheidbrief komen. God heeft het plan van Zijn liefde doorgezet tegen al onze ontrouw in. Zijn trouw heeft de overwinning behaald.
Zo is het in Christus gekomen tot de eeuwige ondertrouw tussen God en de mensheid, zoals die gered wordt in de bruidsgemeente. En in Christus is ons nu voor eeuwig alles gegeven. God heeft Zijn hart ten volle uitgestort. Zijn liefde heeft zich uitgesproken.
Daarom verkeert nu ook de bruidsgemeente in de wereld zonder enige stut en zonder enig steigerwerk. Er is nu geen volksverbond, geen land, vloeiende van melk en honing, geen wijnstok en vijgenboom, geen koningschap van David en geen aards Jeruzalem, geen verbond van God met Europa en geen verbond van God met Nederland en geen koningshuis, dat een bijzondere taak heeft ten opzichte van Gods Woord, en geen nationaal bestaan, dat aan de Christus is gebonden.
U begrijpt me toch niet verkeerd. Niet, dat dit alles niets met Jezus Christus te maken heeft. Het heeft alles en in elk opzicht met Jezus Christus te maken. Het is alles aan Hem onderworpen en in Hem aan ons geschonken. Het moet ook alles Zijn koninkrijk dienen. Maar het heeft geen bijzondere roeping meer, het is geen stut en steigerwerk voor de kerk van Christus. En daarom hebt u hiervoor geen beloften van God over een blijvende toestand. Als het op zij moet, opdat het Koninkrijk komt, dan moet het op zij. En als we rust en welvaart, arbeids- en levensmogelijkheden verliezen moeten, dan moeten we dat verliezen.
Want God is getrouw. Ge kunt er op aan. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Zijn Woord zal beslist niet voorbijgaan. God is getrouw aan het plan van Zijn liefde. Zijn raad en voornemen wordt tot het einde toe uitgevoerd. Hij heeft ons in Christus voor eeuwig tot Zijn bruid gemaakt.
En dit wordt ontplooid in het leven der gemeente. De HEERE heeft ons voor eeuwig tot Zijn bruid gemaakt en Hij heeft ons ondertrouwd in gerechtigheid en gericht. De gerechtigheid van Christus overwint in het leven van Zijn bruid. En in Zijn gerichten wordt zij gelouterd.
Alles wat naast Hem nog een plaats vindt in ons hart en alles wat ons leven nog verontreinigt, dat wordt door Hem weggebrand, zodat Hij in Zijn gerechtigheid en gericht alle ontrouw en overspel overwint en uitroeit. Hij leert ons leven het waarachtige leven der bruidsgemeente.
En Hij heeft ons tot Zijn bruid gemaakt in goedertierenheid en barmhartigheden. Hij houdt gerechtigheid en gericht. Maar zijn liefde is daarvoor en daarachter. Het is Zijn liefde, die ons slaat en ons het voorlopige ontneemt om het eeuwig-blijvende ons te schenken.
Zijn liefde is ook in de oordelen en de gerichten, in de verwoesting en de omkering. Want als alle dingen van ons wijken, dan zal Zijn goedertierenheid niet van ons wijken en als heel ons bestaan wankelt dan zal niet wankelen het verbond van Zijn vrede.
Daarin is ons Zijn eeuwig-blijvende liefde eeuwig-zeker. Want Hij heeft ons tot Zijn bruid genomen in geloof, dat is in getrouwheid. Hij is trouw aan ons en Hij maakt ons trouw aan Hem. Hij maakt de trouw wederzijds. Het is Zijn werk, het is de grond die Hij in ons leven aanbrengt. Zo zijn wij dan trouw aan Hem, zoals een vrouw trouw is aan haar enigen man.
Niet dat we niet wankelen en niet dat we niet ontrouw zijn. Maar ik heb u hier niet de werkelijkheid van ons leven te schetsen, maar het werk van God te preken. En Gods werk dat is toch de diepste werkelijkheid van ons leven. God brengt in uw overspelig hart een vaste geest.
Want wij zullen de HEERE kennen. Dit was Israëls zonde, dat het Gods gaven ontving en Gods hart daarin niet kende. En dat is ons tot voortdurende zonde dat we de HEERE niet kennen, dat ons hart telkens weer vreemd staat tegenover Zijn liefde en zich sluit voor Hem.
Maar God zal door Zijn Geest de kennis van Zijn Naam doen voortgang hebben in het leven van de bruidsgemeente en in ons leven afzonderlijk. Zodat wij weten wie Hij is en zodat in ons hart gaat leven wat in Zijn hart leeft en ons leven wordt een verblijven in Zijn gemeenschap: Hij bij ons en wij bij Hem.
Zo zal Gods liefde verder gaan naar het volmaakte. Daarin is Hij getrouw. En wie daarop bouwt, maakt geen valse verwachting. Zo kunt u roemen in Zijn eeuwige trouw. Want waar alles ons ontnomen wordt, daar blijft Zijn eeuwige liefde. Verwonder u dan niet. De hemel en de aarde moeten voorbijgaan. Wat u hier geniet is slechts voorlopig.
Maar Zijn Woord bestaat in eeuwigheid. En zo rust u in alle onrust in Zijn verbond. Wat ook wankelt, God blijft getrouw aan het plan Zijner liefde. Hij zal Zijn raad volvoeren. En u zult getuigen zijn van Zijn eeuwige liefde al de dagen van uw leven.